ECLI:NL:RBALK:2006:AY5692

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
1 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05 / 3361
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar wegens termijnoverschrijding tegen vergunningverlening voor een baggerdepot in Alkmaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 1 augustus 2006 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar dat door eiser was ingediend tegen een verleende vergunning voor de aanleg van een baggerdepot in het recreatiegebied Geestmerambacht. Eiser, wonende te Alkmaar, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar, dat op 29 augustus 2005 een tijdelijke vrijstelling had verleend voor het aanleggen van het baggerdepot. Eiser stelde dat hij niet tijdig bezwaar had kunnen maken omdat de publicatie van het voornemen tot het verlenen van de vergunning onzorgvuldig was en de locatie onvoldoende duidelijk was omschreven.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaartermijn op 31 augustus 2005 is aangevangen, maar dat het bezwaarschrift pas op 4 november 2005 door verweerder is ontvangen, wat betekent dat de termijn was overschreden. Eiser voerde aan dat hij pas op 28 oktober 2005 op de hoogte was geraakt van het vrijstellingsbesluit en dat hij zo spoedig mogelijk bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de omschrijving van de locatie in de publicatie niet adequaat was en dat eiser niet in verzuim was geweest. Hierdoor was de termijnoverschrijding verschoonbaar.

De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift van eiser moet nemen. Tevens is bepaald dat de gemeente Alkmaar het griffierecht van € 138,- aan eiser dient te vergoeden, terwijl het verzoek om veroordeling in de proceskosten is afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. drs. C.M. van Wechem, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P. Verweel, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: WRO 05/3361
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak van:
mr. [naam],
wonende te Alkmaar,
eiser,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar,
verweerder,
gemachtigde mr. M. Blom
De vergunninghouder, het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid deel te nemen als partij aan het geding.
1. Ontstaan en loop van de zaak
Door het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is bij brief van 25 mei 2005 bij verweerder een verzoek ingediend voor “de aanleg van een baggerdepot in Alkmaar Noord, gelegen in het te ontwikkelen recreatiegebied Geestmerambacht”. In het bij de aanvraag behorend inrichtingsvoorstel wordt het project aangeduid als: “tijdelijk baggerdepot Daalmeer Noord”.
Verweerder heeft in het Alkmaars Nieuwsblad van 20 juli 2005 het voornemen gepubliceerd tot het verlenen van een tijdelijke vrijstelling ingevolge artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) aan het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (hierna: de vergunninghouder) ten behoeve van het aanleggen van een baggerdepot voor een periode van maximaal 5 jaar in het recreatiegebied Geestmerambacht.
De aanvraag heeft vanaf 21 juli 2005 gedurende twee weken ter inzage gelegen, gedurende welke termijn geen schriftelijke zienswijzen kenbaar zijn gemaakt.
Bij besluit van 29 augustus 2005, bekendgemaakt door verzending aan de vergunninghouder op 30 augustus 2005, heeft verweerder de bedoelde tijdelijke vrijstelling verleend van de ter plaatse geldende bestemmingsplannen ‘Landelijk gebied 1978 Sint Pancras’ en ‘Landelijk gebied 1986 Langedijk’ ten behoeve van het oprichten en in gebruik hebben van een tijdelijk baggerdepot in het recreatiegebied Geestmerambacht op de percelen, kadastraal bekend gemeente Alkmaar, sectie I, nrs. 2678, 2687, 4321 en 2674.
Eiser heeft tegen dit besluit bij brief van 3 november 2005, door verweerder ontvangen op 4 november 2005, bezwaar gemaakt. Voorts heeft eiser bij brief van 10 november 2005 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 6 december 2005 heeft de voorzieningenrechter dit verzoek afgewezen.
Bij besluit van 12 december 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens het overschrijden van de bezwaartermijn.
De rechtbank heeft op 20 december 2005 een beroepschrift van eiser ontvangen, gericht tegen het bestreden besluit.
Het beroep is behandeld ter zitting van 27 juni 2006, waar eiser is verschenen in persoon en verweerder bij zijn gemachtigde.
2. Motivering
2.1. Beoordeeld dient te worden of eiser terecht wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar tegen de aan vergunninghouder verleende vergunning.
2.2. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen, onder wie de aanvrager.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim isgeweest.
2.3. De rechtbank stelt vast dat na toezending van het vrijstellingsbesluit aan de aanvrager op 30 augustus 2005, de bezwaartermijn op 31 augustus 2005 is aangevangen en dat de indiening van het bezwaarschrift bij brief van 3 november 2005, ontvangen door verweerder op 4 november 2005, niet is geschied binnen zes weken.
2.4. Eiser betoogt dat hem niet kan worden verweten niet tijdig bezwaar te hebben gemaakt tegen het vrijstellingsbesluit. Volgens eiser is sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. Hij voert hiertoe aan dat de publicatie van het voornemen onzorgvuldig was omdat de omschrijving van de locatie daarin onvoldoende duidelijk was. Eiser stelt dat hij daarom niet op de hoogte kon zijn van het voornemen tot het vrijstellingsbesluit noch van het besluit zelf nu dat laatste niet is gepubliceerd. Hij voert aan dat hij pas op 28 oktober 2005 op de hoogte is gekomen van het vrijstellingsbesluit en dat hij zo spoedig mogelijk nadien, namelijk op 3 november 2005, bezwaar heeft gemaakt.
2.5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding. Verweerder voert hiertoe aan dat eiser op de hoogte had kunnen zijn van het voornemen tot het verlenen van de vrijstelling door de publicatie hiervan en derhalve tijdig rechtsmiddelen had kunnen aanwenden tegen het vrijstellingsbesluit. Verweerder stelt dat de publicatie zorgvuldig was en de aanduiding ‘Geestmerambacht’ duidelijk was. Verweerder stelt dat de voorbereiding van het vrijstellingsbesluit en de bekendmaking daarvan ook overigens op de juiste wijze hebben plaatsgevonden.
2.6. De rechtbank overweegt als volgt.
2.7. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat ten aanzien van nemen van besluiten die zijn aangevraagd vóór 1 juli 2005 het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing is.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 3:12 (oud) van de Awb, kan bij de openbare kennisgeving voorafgaande aan de terinzagelegging van het voornemen van het vrijstellingsbesluit worden volstaan met de zakelijke inhoud. Hieronder dient overeenkomstig vaste jurisprudentie onder meer begrepen te worden de aanduiding van het gebied waarop het voorgenomen besluit betrekking heeft.
2.8. Het vrijstellingsbesluit ziet op een viertal kadastrale percelen in Alkmaar-Noord, gelegen tussen de woonwijk Daalmeer, waar eiser woont, en de doorgaande weg Nauertogt die in oost-westelijke richting op of langs de gemeentegrens loopt. De huidige bestemming is landelijk gebied.
Direct ten noorden van de gemeentegrens bevindt zich het recreatiegebied Geestmerambacht. Blijkens de informatie van verweerder wordt dit gebied in drie richtingen uitgebreid. De zuidelijke uitbreiding zal plaatsvinden binnen de gemeentegrens van verweerder, namelijk in het huidige landelijke gebied ten zuiden van de Nauertogt. De percelen waarop het vrijstellingsbesluit ziet vormen tezamen ongeveer de (oostelijke) helft van de beoogde uitbreiding. Gebleken is dat de gehele zuidelijke uitbreiding van het recreatiegebied Geestmerambacht in communicatie rond de gebiedsuitbreiding wordt aangeduid als de Koele Kreken.
Ten aanzien van de locatie in de publicatie van het voornemen staat vast dat zonder enige nadere aanduiding is vermeld: “het recreatiegebied Geestmerambacht”.
In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, duidt het vermelden van deze naam, zo niet feitelijk reeds onjuist, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende de locatie van het voorgenomen besluit aan. Ook anderszins blijkt uit de publicatie niet dat het voornemen op het bedoelde gebied betrekking heeft. Verweerders standpunt dat de omschrijving ‘Geestmerambacht’ voldoende duidelijk was omdat de beoogde locatie grenst aan het Geestmerambacht is onbegrijpelijk. Niet valt in te zien dat een locatie voldoende duidelijk kan worden aangeduid door de naam van een naastgelegen gebied. Dat door verweerder is aangevoerd dat alleen dit toekomstige deel van het recreatiegebied Geestmerambacht, waaronder de beoogde locatie, tot Alkmaars grondgebied behoort, wat daarvan verder zij, maakt dit niet anders.
Onder die omstandigheid is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij de publicatie van het voornemen geen adequate omschrijving van de locatie heeft gegeven. Bij gebreke daarvan behoefde eiser niet te veronderstellen dat het om de aan de orde zijnde locatie ging.
2.9. Gelet op het vorenstaande en in aanmerking nemend dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij bezwaar heeft gemaakt zo spoedig als dit redelijkerwijs van hem kon worden verwacht, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden geoordeeld dat eiser in verzuim is geweest en is de overschrijding van de termijn waarbinnen het bezwaarschrift tegen het besluit van 29 augustus 2005 had moeten worden ingediend, verschoonbaar.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit geen stand kan houden.
De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Verweerder dient een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaarschrift van eiser met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
2.10. De rechtbank acht geen termen aanwezig verweerder ingevolge artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank overweegt daarbij onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 mei 2003 (LJN: AH8705), dat eiser zijn ter zitting gedane verzoek om vergoeding van verletkosten niet met bewijsstukken heeft onderbouwd.
3. Beslissing.
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt het bestreden besluit,
- bepaalt dat verweerder, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen, een nieuwe beslissing op bezwaar neemt,
- bepaalt dat de gemeente Alkmaar aan eiser het griffierecht ten bedrage van € 138,- vergoedt,
- wijst het verzoek om veroordeling in de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan op 1 augustus 2006 door mr. drs. C.M. van Wechem, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P. Verweel, griffier.
griffier, rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden – in elk geval de eisende partij - hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Afschrift verzonden op