2.12.4. Naar het oordeel van de rechtbank houdt de maximering van de maatman in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit niet alleen een nadere regel in met betrekking tot artikel 2, eerste lid, van de WAZ, maar ook een daarvan afwijkende regel, gelet op het volgende.
In artikel 2, eerste lid, van de WAZ is tot uitdrukking gebracht dat bij de vraag of sprake is van arbeidsongeschiktheid moet worden bezien of een verzekerde niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, met arbeid gewoonlijk verdienen. Deze gezonde persoon wordt de ‘maatman’ genoemd. Volgens vaste rechtspraak moet artikel 2, eerste lid, van de WAZ zo worden uitgelegd dat als maatman wordt aangemerkt degene die een functie vervult als die welke een verzekerde laatstelijk voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid vervulde (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 31 januari 1992, gepubliceerd in RSV 1992/210 en van 17 maart 2006, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder LJ-Nummer AV8760). Daarbij dient ook te worden uitgegaan van de voor die maatman geldende normale arbeidsduur op het moment van het intreden van de arbeidsongeschiktheid (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 22 april 2005, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder LJ-Nummer AT4755). De maximering van de maatman maakt een inbreuk op dat uitgangspunt van artikel 2, eerste lid, van de WAZ, doordat bij de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid niet meer wordt uitgegaan van de daadwerkelijke maatmanfunctie met de daarbij behorende normale arbeidsduur, die in het geval van eiser 65 uur per week bedraagt, maar van een fictieve maatmanfunctie met een maximale urenomvang van 38 uur per week.
In verband met het voorgaande moet ook worden vastgesteld dat de maximering van de maatman afwijkt van de strekking van artikel 2, eerste lid, van de WAZ, inhoudende dat een verzekering worden geboden tegen verlies van inkomsten als gevolg van arbeidsongeschiktheid en dat het reële verlies aan verdienmogelijkheden van een verzekerde moet worden vastgesteld. Ook na de wijziging van het arbeidsongeschiktheidsbegrip per 1 augustus 1993 met de Wet TBA is dat wezenlijke karakter van de WAZ (de toenmalige AAW) niet veranderd. Blijkens de wetsgeschiedenis van de Wet TBA is het voorwerp van de verzekering nog altijd de arbeidsongeschiktheid van de verzekerde en het daarmee verband houdende verlies aan verdiencapaciteit; ook is nadrukkelijk aangegeven dat bij de arbeidsongeschiktheidsschatting de vaststelling van de reële verdiencapaciteit uitgangspunt moet blijven en dat op die wijze aansluiting bestaat bij de maatschappelijke werkelijkheid (Kamerstukken II, 1992-1993, 22 824, nr. 3, Memorie van toelichting, pag. 22-23 en Kamerstukken II, 1992-1993, 22 824, nr. 6, Memorie van antwoord, pag. 39). Zoals eerder overwogen, heeft de maximering van de maatman tot resultaat dat bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid geen rekening meer wordt gehouden met een urenomvang van de maatman boven 38 uur per week. Dit leidt ertoe dat inkomsten die een verzekerde verliest uit uren waarop hij meer dan 38 uur per week werkzaam is, feitelijk buiten beschouwing worden gelaten bij de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid.
De meest verstrekkende gevolgen hiervan kunnen in het volgende voorbeeld worden weergegeven. Ten aanzien van een verzekerde met een maatman met een urenomvang van 50 uur per week en een inkomen van € 500,00 per week, wordt het maatmaninkomen vastgesteld op € 10,00 per uur (€ 500,00/50 uur), waarbij dus rekening wordt gehouden met de volledige en daadwerkelijke urenomvang van de maatman. Indien deze verzekerde op medische gronden nog maar 38 uur per week kan werken – dus 12 uur per week minder dan de maatman – is hij in ieder geval ongeschikt voor de maatman. Ten aanzien van deze verzekerde kan vervolgens andere gangbare arbeid geschikt worden geacht, met een urenomvang van 38 uur per week en een inkomen van € 380,00 per week, waarbij de resterende verdiencapaciteit wordt vastgesteld op eveneens € 10,00 per uur (€ 380,00/38 uur). Artikel 10, eerste lid, onder a, van het Schattingsbesluit brengt mee dat die verzekerde in een dergelijk geval niet arbeidsongeschikt wordt geacht, ondanks het feit dat de verzekerde op medische gronden 12 uur per week minder kan werken dan de maatman en ondanks het feit dat die verzekerde als gevolg daarvan inkomsten verliest. Immers, wegens de maximering van de maatman kan een strikte uurloonvergelijking plaatsvinden en wordt ervan uitgegaan dat de verzekerde net als vóór het intreden van de arbeidsongeschiktheid nog altijd € 10,00 per uur kan verdienen. Een reductiefactor wordt niet meer toegepast en er wordt bij de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid geen rekening meer gehouden met de volledige en daadwerkelijke urenomvang van de maatman, maar nog slechts met een fictieve omvang van 38 uur.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt aldus afgeweken van het karakter van de WAZ als een verzekering tegen inkomstenderving en van het uitgangspunt dat het reële verlies aan verdienmogelijkheden van een verzekerde moet worden vastgesteld. Ook is de aansluiting met de maatschappelijke werkelijkheid verloren gegaan, nu wordt voorbijgegaan aan het feit dat het verrichten van arbeid op meer dan 38 uur per week tot die maatschappelijke werkelijkheid behoort. Verder wijst de rechtbank in dit verband ook op de onder 2.11.3 genoemde uitspraak van de CRvB, waarin als oordeel werd gegeven dat het Besluit uurloonschatting en de reductiefactor een redelijke oplossing geven om in een systeem van uurloonvergelijking te komen tot een reële bepaling van de resterende verdiencapaciteit en dat daarmee een redelijke invulling is gegeven aan het vereiste dat bij de bepaling van de resterende verdiencapaciteit voldoende recht moet worden gedaan aan de omvang van de maatmanfunctie. Met de maximering van de maatman komt die redelijke oplossing voor een belangrijk deel te vervallen en wordt bij de bepaling van de resterende verdiencapaciteit geen recht meer gedaan aan de omvang van de maatmanfunctie, als de normale arbeidsduur in die maatmanfunctie meer dan 38 uur per week is.