RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. [X],
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (districtskantoor [plaatsnaam]),
verweerder,
gemachtigde mr. [X].
1. Ontstaan en loop van het geding
Op 8 juni 2004 heeft de rechtbank tussen partijen onder registratienummer WAO 04/89 een uitspraak gewezen. Voorts heeft de rechtbank op 23 juni 2005 tussen partijen onder registratienummer WAO 04/2242 een uitspraak gewezen. Voor het ontstaan en verloop van het geding tot dan toe, verwijst de rechtbank naar hetgeen zij daarover in die uitspraken heeft overwogen.
Bij besluit van 8 december 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder ongegrond verklaard de bezwaren van eiseres tegen het besluit van 24 april 2003.
Op 9 januari 2006 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De zaak is behandeld op de zitting van 29 mei 2006. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij bovengenoemde gemachtigde.
2.1 Eiseres is werkzaam geweest als ex[X]] te [plaatsnaam] gedurende 38,75 uren per week en als torengids bij [X] te [plaatsnaam] gedurende 4 tot 6 uur per week. Op 6 juli 2000 heeft zij haar werk gestaakt als gevolg van whiplashklachten na een ongeval.
2.2 Bij het bestreden besluit heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per einde wachttijd vastgesteld op minder dan 15%. Om die reden heeft verweerder geweigerd haar met ingang van 3 juli 2001 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: WAO) toe te kennen. De rechtbank moet beoordelen of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2.3 Voor die beoordeling is de volgende regelgeving van belang.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de WAO, is arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
Ingevolge artikel 18, vijfde lid, van de WAO, voor zover hier van belang, wordt in het eerste lid onder de eerstgenoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de werknemer met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Ingevolge artikel 19, vierde lid, van de WAO wordt niet als arbeidsongeschikt beschouwd degene die minder dan 15% arbeidsongeschikt is.
2.4 Verweerder gaat er volgens het bestreden besluit en de gedingstukken van uit dat eiseres ondanks haar medische beperkingen bepaalde arbeid kan verrichten gedurende 40 uur per week. De medische beperkingen van eiseres zijn vastgesteld door de bezwaarverzekeringsarts en weergegeven in de Functionele mogelijkhedenlijst (hierna: FML). De arbeid die eiseres naar de mening van verweerder nog kan verrichten bestaat uit de door de bezwaararbeidsdeskundige geselecteerde functies. Vergelijking van het loon in die functies met het inkomen dat eiseres voorheen met haar werk verdiende – het maatmaninkomen – leidt er volgens verweerder toe dat eiseres per einde wachttijd minder dan 15% arbeidsongeschikt is, waardoor zij niet in aanmerking komt voor een WAO-uitkering.
2.5 Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat haar klachten door de (bezwaar)verzekeringsarts zijn onderschat en dat zij meer medische beperkingen heeft, met name op het gebied van het sociaal functioneren, het aanpassen aan fysieke omgevingseisen, het verrichten van dynamische handelingen en het aannemen van statische houdingen. Volgens haar heeft de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende acht heeft geslagen op de door haar ingebrachte informatie van behandelend medici en andere hulpverleners Zij is van mening dat haar belastbaarheid in de FML niet juist is weergegeven, zodat de op basis van deze FML geselecteerde functies niet geschikt voor haar zijn. Tot het vervullen van deze functies acht zij zichzelf niet in staat. Tot slot heeft eiseres betoogd dat verweerder bij de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid van een verkeerd maatmaninkomen is uitgegaan.
2.6 De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van hetgeen de bezwaarverzekeringsarts omtrent de medische situatie van eiseres heeft vastgesteld. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de onderzoeksmethoden, argumentatie en bevindingen van deze arts schriftelijk zijn vastgelegd in de rapportage van 16 september 2005 en dat zijn conclusies naar behoren zijn gemotiveerd. Verder is er geen aanleiding om aan te nemen dat het onderzoek onzorgvuldig of onvolledig is geweest en heeft eiseres geen medische gegevens overgelegd die tot een ander oordeel kunnen leiden. Weliswaar is van haar zijde informatie ingebracht van diverse behandelaars, maar de gegevens van de psychologen Van Zant en Gilessen-Kuipers, de Mensendieck-oefentherapeute Mohring en de fysiotherapeute Leenders kunnen, nu het hier geen artsen betreft, niet worden aangemerkt als medische rapportages. Deze gegevens, waarvan de bezwaarverzekeringsarts blijkens zijn rapportage kennis heeft genomen, kunnen derhalve niet op één lijn worden gesteld met de visie van een behandelend arts, waarin de bezwaarverzekeringsarts eventueel aanleiding had moeten zien voor nader onderzoek of twijfel omtrent de juistheid van hetgeen deze arts zelf over de belastbaarheid van eiseres heeft kunnen vaststellen. Met betrekking tot de gegevens van de keuringsartsen [X] en [X] geldt dat zij hun oordeel dat eiseres tijdelijk arbeidsongeschikt moet worden geacht op geen enkele wijze met relevante medische argumenten hebben onderbouwd. Nu hun adviezen uitsluitend gebaseerd lijken op anamnetisch verkregen informatie en niet aantoonbaar door eigen onderzoeks-bevindingen zijn geschraagd, is in de rapportage van de bezwaar-verzekeringsarts terecht opgemerkt dat deze adviezen voor de verzekerings-geneeskundige oordeelsvorming geen meerwaarde opleveren.
Met betrekking tot de rapportages van de (revalidatie)artsen [X], [X] en [X] en de neuroloog [X] geldt dat zij eensluidend hebben verklaard van oordeel te zijn dat bij eiseres sprake is van klachten en beperkingen als gevolg van het ongeval in juli 2000. Door de artsen [X], [X] en [X] wordt in dit verband gesproken over midcervicale instabiliteit, terwijl [X], die op neurologisch gebied geen afwijkingen heeft aangetroffen, concludeert tot het bestaan van een chronisch regionaal pijnsyndroom van de nek en schouder links. Wat er verder ook zij van hetgeen door deze artsen is vastgesteld, kan ook dit niet leiden tot het oordeel dat de medische toestand van eiseres door de bezwaarverzekeringsarts op onjuiste wijze in kaart is gebracht. Evenals voornoemde medici, heeft de bezwaarverzekeringsarts immers vastgesteld dat bij eiseres sprake is van een whiplash. Daarnaast lijdt zij volgens hem aan een somatisatiestoornis, die er in combinatie met de gevolgen van de whiplash toe leidt dat eiseres beperkt belastbaar moet worden geacht ten aanzien van onder meer het concentratievermogen, het vermogen tot het verrichten van bepaalde dynamische handelingen (zoals reiken en tillen) en de mate waarin haar nek en schouders aan trillingen mogen worden blootgesteld. Ook heeft de bezwaarverzekeringsarts geoordeeld dat eiseres als gevolg van haar klachten en beperkingen is aangewezen op werkzaamheden zonder verhoogd persoonlijk risico. Naar het oordeel van de rechtbank geven de rapportages van genoemde medici geen aanleiding voor de gevolgtrekking dat voor eiseres meer of ernstiger beperkingen dienen te worden aangenomen.
Gelet op het voorgaande, kan eiseres niet worden gevolgd in haar stelling dat haar medische beperkingen door de bezwaarverzekeringsarts zijn onderschat. Geconcludeerd moet worden dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag is gebaseerd.
2.7 De functies de bezwaararbeidsdeskundige naar aanleiding van de uitkomst van het medisch onderzoek heeft geselecteerd, zijn naar het oordeel van de rechtbank geschikt voor eiseres, nu het arbeid betreft waartoe zij met de voor haar vastgestelde medische beperkingen in staat kan worden geacht. De aan het bestreden besluit ten grondslag liggende rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige en de overige gedingstukken hebben de rechtbank voorts voldoende inzicht geboden in de gronden waarop verweerder deze functies geschikt heeft geacht. Ook hebben de genoemde stukken de rechtbank voldoende in staat gesteld om die gronden te toetsen. Desalniettemin is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit om arbeidsdeskundige redenen moet worden vernietigd. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
2.8 Ingevolge artikel 6 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten is het maatmaninkomen WAO het inkomen per uur dat gezonde personen, bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de WAO, met arbeid als werknemer gewoonlijk verdienen. In het geval van eiseres dient hiervoor te worden aangesloten bij het inkomen dat zij verdiende met haar werkzaamheden als excursiegids voor [X] en als torengids voor [X], zijnde de voor haar maatgevende arbeid. Volgens verweerder verdiende zij bij [X], alwaar zij werkzaam was gedurende 38,75 uren per week, € 8,51 per uur. Voorts verdiende zij volgens verweerder bij [X], alwaar zij werkzaam was gedurende 5 uren per week, € 6,25 per uur. Dit levert een gemiddeld uurloon op van € 8,25, welk bedrag verweerder als het maatmaninkomen van eiseres heeft aangemerkt. Onder verwijzing naar door haar overgelegde commissie- en daggeldoverzichten, waaruit volgens eiseres kan worden afgeleid dat zij maandelijks vanwege commissies en fooien meer verdiende dan verweerder in aanmerking heeft genomen, heeft eiseres de juistheid van het vastgestelde maatmaninkomen betwist. Zij stelt zich op het standpunt dat de door haar genoten commissies en fooien bij de berekening van het maatmaninkomen hadden moeten worden meegeteld. Dit betoog treft doel. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, dient het maatmaninkomen in beginsel te worden bepaald aan de hand van het loon, alsmede andere verdiensten van enige betekenis, die eiseres in haar vorige beroep(en) zou hebben ontvangen als zij daarvoor niet ongeschikt zou zijn geraakt. Gelet op de door eiseres verschafte overzichten, gaat de rechtbank ervan uit dat fooien en commissies in functies als die van eiseres (excursie- en torengids) een onmiskenbaar en regelmatig terugkerend, substantieel voordeel opleveren, dat structureel is en inherent aan het beroep. Voorts gaat de rechtbank ervan uit dat eiseres, ware zij gezond gebleven, die inkomsten uit fooien en commissies was blijven genieten. Dit betekent dat de door eiseres genoten fooien en commissies in beginsel bij de berekening van het maatmaninkomen dienen te worden betrokken.
2.9 In dit verband ligt het vervolgens op de weg van eiseres om haar stelling aannemelijk te maken dat - en hoeveel - zij in haar vorige beroep(en) vanwege fooien en commissies meer heeft verdiend dan verweerder in aanmerking heeft genomen. Daartoe dienen concrete en verifieerbare gegevens te worden verschaft aan de hand waarvan zulks kan worden vastgesteld. Eiseres heeft in dit kader (onder meer) bonnen in het geding gebracht van bedrijven die zij voorafgaand aan de eerste datum van arbeidsongeschiktheid in haar functie als gids met groepen toeristen heeft bezocht. Nu in bepaalde gevallen sprake is van op naam van eiseres gestelde bonnen, waaruit ondubbelzinnig blijkt dat het betreffende bedrijf commissie aan haar heeft uitbetaald, kan verweerder niet worden gevolgd in zijn standpunt dat de verdiensten uit commissie in hun geheel buiten de berekening van het maatmaninkomen dienen te worden gelaten. Het enkele feit dat namens eiseres geen geaccepteerde belastingaangifte is overgelegd waarop deze verdiensten zijn vermeld, is onvoldoende om verweerders standpunt op te kunnen baseren.
2.10 Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en ontoereikend is gemotiveerd. Dit besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het beroep is daarom gegrond.
2.11 Namens eiseres is aan de rechtbank verzocht verweerder, bij gegrondverklaring van het beroep, te veroordelen tot schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente over met terugwerkende kracht verschuldigde uitkeringsbedragen. Nu het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt, dient verweerder een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres. Derhalve kan thans niet worden vastgesteld of eiseres (alsnog) aanspraak op WAO-uitkering kan maken. Omdat (nog) niet vaststaat dat eiseres schade heeft geleden, kan het verzoek thans niet worden gehonoreerd. Verweerder zal op dit punt moeten ingaan in het nieuw te nemen besluit.
2.12 De rechtbank acht termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,-- als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit bedrag is het product van 2 (1 punt voor het opstellen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en € 322,-- (waarde per punt) en 1 (gewicht van de zaak: gemiddeld). Van andere kosten is de rechtbank in dit verband niet gebleken.
Aangezien eiseres met een toevoeging krachtens de Wet op de rechtsbijstand heeft geprocedeerd, dienen de genoemde kosten ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te worden voldaan door betaling aan de griffier. In verband met de omstandigheid dat de administratieve behandeling van de onderhavige zaak bij de rechtbank te Alkmaar plaatsvindt, dienen de kosten terzake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand te worden voldaan door betaling aan de griffier van de rechtbank te Alkmaar.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 37,-- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eiseres redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,--;
- wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die deze proceskosten moet vergoeden;
- bepaalt dat de betaling van € 644,-- dient te worden gedaan aan de griffier van de rechtbank Alkmaar.
Aldus gewezen door mr. J.S. Reid, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Buur, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2006, door voornoemde rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Lamboo, als griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden – in elk geval de eisende partij – en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.