ECLI:NL:RBALK:2006:AX9666

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
16 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/2418
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van uitkeringen en de beslagvrije voet in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 16 juni 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, wonende te Amsterdam, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak betreft de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen op basis van de Toeslagenwet (TW). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder om de beslagvrije voet op nihil vast te stellen, waardoor het gehele inkomen van eiseres zou worden ingevorderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres haar inlichtingenplicht niet naar behoren is nagekomen, hetgeen verweerder in staat stelde om de beslagvrije voet niet toe te passen.

De rechtbank overweegt dat de op basis van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht bestaande onderzoeksplicht van een bestuursorgaan niet zo ver reikt dat het bestuursorgaan moet onderzoeken of relevante gegevens al eerder zijn overgelegd. Eiseres had summierlijk informatie verstrekt, en de rechtbank concludeert dat zij de op haar rustende inlichtingenplicht heeft geschonden. Dit leidde tot de beslissing dat de beslagvrije voet niet van toepassing was, en de rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenplicht in het kader van terugvordering van uitkeringen en de voorwaarden waaronder de beslagvrije voet kan worden vastgesteld. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een van de partijen in de proceskosten te veroordelen. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden en verweerder hoger beroep open, dat binnen zes weken na verzending van de uitspraak moet worden ingediend bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
op grond van artikel 8:66 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr: TW 05/2418
Inzake: [Eiseres], wonende te Amsterdam, eiseres,
tegen: De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (districtskantoor Amsterdam), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Het besluit van verweerder van 31 augustus 2005 betreffende het vaststellen van de beslagvrije voet op nihil.
2. Zitting
Datum: 24 april 2006.
Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. A.P.L. Pinkster, advocaat te Amsterdam.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde A.P. Prinsen, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
3. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 31 augustus 2005 heeft verweerder ongegrond verklaard de bezwaren van eiseres tegen een besluit van 27 december 2004, betreffende vaststelling van de beslagvrije voet op nihil en invordering van het gehele inkomen van eiseres.
Hiertegen heeft eiseres bij brief van 3 oktober 2005 beroep ingesteld.
4. Motivering
4.1. Aan de orde is de vraag of verweerder bij de beslissing om van eiseres de onverschuldigd betaalde toeslag terug te vorderen, de beslagvrije voet terecht op nihil heeft gesteld.
4.2. Voor de beantwoording van deze vraag is de volgende regelgeving van belang.
Artikel 20, zesde lid, van de Toeslagenwet (TW) bepaalt dat degene van wie de uitkering wordt teruggevorderd verplicht is desgevraagd aan verweerder de inlichtingen te verstrekken die voor de terugvordering van belang zijn. Voorts is in artikel 20a, tweede lid, van de TW in verbinding met artikel 14g, achtste lid, van de TW bepaald dat de tenuitvoerlegging van de terugvordering zodanig geschiedt dat degene die aanspraak maakt op een toeslag blijft beschikken over een inkomen gelijk aan de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Artikel 14g, negende lid, van de TW bepaalt dat de beslagvrije voet niet geldt als de betrokkene zijn verplichting tot het verstrekken van inlichtingen die voor de tenuitvoerlegging van belang zijn niet of niet behoorlijk nakomt.
4.3. Bij besluit van 11 november 2004 (de terugvorderingsbeslissing) heeft verweerder eiseres bericht dat hij over gaat tot terugvordering van hetgeen aan eiseres onverschuldigd is betaald aan uitkeringen krachtens de TW. Daarbij is eiseres medegedeeld dat, indien zij een afbetalingsregeling wil treffen, haar wordt verzocht binnen zes weken na dagtekening van de terugvorderingsbeslissing contact op te nemen met verweerder.
4.4. Bij besluit van 27 december 2004 heeft verweerder – nu eiseres de vordering niet heeft voldaan en voorts een acceptabel betalingsvoorstel heeft gedaan – de beslagvrije voet van het inkomen van eiseres vastgesteld op nihil en bepaald dat het bedrag zal worden ingevorderd in maandelijkse termijnen ter hoogte van het ‘gehele inkomen’ van eiseres. Eiseres heeft op 12 januari 2005 telefonisch contact opgenomen met verweerder, naar aanleiding waarvan verweerder aan eiseres een inlichtingenformulier heeft toegezonden waarin eiseres werd gevraagd informatie te geven over haar zogeheten sociaal-financiële situatie. Aan het bestreden besluit is door verweerder onder meer ten grondslag gelegd dat eiseres desondanks hierover geen informatie heeft verstrekt.
4.5. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder ermee bekend is dat eiseres een inkomen heeft dat onder het sociaal minimum ligt. Van eiseres kan in redelijkheid niet worden verwacht dat zij binnen zes weken een betalingsvoorstel doet. Voorts stelt eiseres dat zij wel, zij het mogelijk verlaat, informatie heeft verstrekt. Deze informatie was bovendien wat het inkomen betreft bij verweerder bekend.
4.6. De rechtbank overweegt (onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 april 2003, www.rechtspraak.nl, LJ-nummer: AH8678) dat verweerder voor de vaststelling van de juiste beslagvrije voet onderzoek moet doen naar tenminste de volgende aspecten:
- de leefvorm van de schuldenaar;
- het eventuele inkomen van de partner van de schuldenaar;
- de totale bijdrage van de schuldenaar aan ziektekostenverzekeringen;
- de maandelijkse huur- dan wel hypotheeklast van de schuldenaar en de eventueel ontvangen huursubsidie dan wel woonkostentoeslag;
- eventuele andere periodieke inkomsten van de schuldenaar.
Verweerder heeft derhalve op goede gronden bij eiseres door middel van toezending van het inlichtingenformulier daarnaar navraag gedaan. Gesteld noch gebleken is dat verweerder het formulier van eiseres ingevuld heeft ontvangen, zodat de rechtbank voor de vraag staat of eiseres desondanks aan de inlichtingenplicht van artikel 20 van de TW heeft voldaan.
4.7. Voormelde vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. Voor de tenuitvoerlegging van de terugvordering en de daarbij te hanteren beslagvrije voet zijn de door verweerder gevraagde inlichtingen van belang. Eiseres heeft deze inlichtingen slechts – naar de rechtbank kan beoordelen – summierlijk verstrekt. De op basis van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht bestaande onderzoeksplicht van een bestuursorgaan reikt naar het oordeel van de rechtbank niet zo ver dat het bestuursorgaan dient te onderzoeken of mogelijk relevante gegevens reeds bij eerdere aanvragen of procedures zijn overgelegd. De niet nader onderbouwde stelling van eiseres dat de gevraagde informatie wat het inkomen betreft bij verweerder bekend was, komt gelet daarop een beperkte betekenis toe. Voorts heeft eiseres in beroep volstaan met de stelling dat eiseres ‘wel degelijk – zij het mogelijk verlaat – informatie heeft verstrekt’. Deze stelling is dermate weinig concreet dat de rechtbank daaraan bij haar beoordeling van het onderhavige beroep geen belang hecht. De rechtbank gaat er – gelet op het voorgaande – van uit dat aannemelijk is dat eiseres de op haar rustende inlichtingenplicht heeft geschonden. Aan de bepalingen omtrent de beslagvrije voet was verweerder derhalve niet gebonden.
4.8. Het beroep is ongegrond. De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
5. Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J.S. Reid, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Buur, als griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2006 door voornoemd lid, in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier, Het lid van de enkelvoudige kamer,
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en verweerder hoger beroep open. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een beroepschrift en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.