ECLI:NL:RBALK:2006:AX9664

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
16 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/2415
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van uitkering ingevolge de Toeslagenwet en de vraag naar duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 16 juni 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres, die van 13 november 1996 tot 6 april 2005 gehuwd was, ontving een toeslag ingevolge de Toeslagenwet (TW). De verweerder heeft bij besluit van 31 augustus 2005 de bezwaren van eiseres tegen de intrekking van haar uitkering ongegrond verklaard. Eiseres stelde dat zij sinds medio 1999 duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot, maar de rechtbank oordeelde dat zij dit niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiseres had in inlichtingenformulieren aangegeven dat zij als gehuwd moest worden aangemerkt, en haar echtgenoot stond op haar adres ingeschreven. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat zij gescheiden leefde.

De rechtbank behandelde ook de stelling van eiseres dat de intrekking van de toeslag verjaard was. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet onzorgvuldig had gehandeld en dat de intrekking van de toeslag niet in strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel. Eiseres had de verantwoordelijkheid voor de juistheid van de informatie in de inlichtingenformulieren, ongeacht haar bewering dat deze door haar zuster waren ingevuld. De rechtbank concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van de intrekking van de toeslag af te zien, en dat de intrekking van de uitkering terecht was.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, en de uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de Toeslagenwet en de vereisten voor het aannemelijk maken van duurzaam gescheiden leven.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
op grond van artikel 8:66 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr: TW 05/2415 & TW 05/2417
Inzake: [eiseres], wonende te [plaatsnaam], eiseres,
tegen: De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (districtskantoor [plaatsnaam]), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Het besluit van verweerder van 31 augustus 2005 betreffende een intrekking van een uitkering ingevolge de Toeslagenwet (TW).
2. Zitting
Datum: 24 april 2006.
Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. [X], advocaat te [plaatsnaam].
Verweerder is verschenen bij gemachtigde [X], werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
3. Ontstaan en loop van het geding
TW 05/2417
Bij besluit van 31 augustus 2005 (met kenmerk 852.045.31), heeft verweerder ongegrond verklaard de bezwaren van eiseres tegen een besluit van 11 november 2004, betreffende een intrekking van een uitkering ingevolge de TW vanaf 7 april 1997.
TW 05/2415
Voorts heeft verweerder bij besluit van 31 augustus 2005 (met kenmerk 825.044.31) eiseres niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar tegen een besluit van 9 december 2004 betreffende de intrekking van een uitkering ingevolge de TW vanaf 21 maart 2003.
Tegen deze besluiten heeft eiseres bij brief van 3 oktober 2005 beroep ingesteld.
4. Motivering
In de zaak met nummer TW 05/2417
4.1. Eiseres is van 13 november 1996 tot 6 april 2005 gehuwd geweest met [echtgenoot] (hierna: de echtgenoot). Eiseres ontving vanaf 25 november 1994 (behoudens een schorsing van vier maanden in 1996) een toeslag ingevolge de TW. Eiseres ontving hierdoor een toeslag die gelijk was aan het verschil tussen het minimumloon en haar uitkering ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet.
4.2. Artikel 2 van de TW bepaalt dat een gehuwde recht op toeslag heeft, indien deze recht heeft op een loondervingsuitkering en per dag een inkomen heeft dat lager is dan het minimumloon. Op grond van artikel 6 van de TW wordt de hoogte van het inkomen van een gehuwde vastgesteld door het inkomen van de echtgenoot daarbij op te tellen. Bij het bestreden besluit is de toeslag van eiseres per 7 april 1997 beëindigd in verband met inkomsten uit arbeid van de echtgenoot.
4.3. Eiseres heeft hiertegen aangevoerd dat het recht de toeslag te wijzigen is verjaard wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat de inkomsten van de echtgenoot ten onrechte bij de hare zijn opgeteld, aangezien hij het gezin reeds medio 1999 zou hebben verlaten. Verder heeft verweerder ten onrechte gesteld dat hij pas kort vóór de primaire besluiten kennis heeft gekregen van de inkomsten van de echtgenoot. Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld, aangezien verweerder sinds 1998 weet dat eiseres samenwoont met de echtgenoot. Het had dus op de weg van verweerder gelegen eerder onderzoek te doen naar de inkomsten van de echtgenoot. Meer subsidiair heeft eiseres aangevoerd dat zij nagenoeg ongeletterd is en dus haar inlichtingenformulieren altijd door haar zuster heeft laten invullen. Eventuele daarin vervatte onjuiste informatie kan haar dus niet worden aangerekend. Voorts motiveert verweerder niet waarom terugvordering bij eiseres en niet bij de echtgenoot plaatsvindt. Er zijn ten slotte dringende redenen gelegen in de financiële situatie van eiseres om van beëindiging van de toeslag af te zien.
Verjaring
4.4. De rechtbank volgt niet de stelling van eiseres dat het verweerder niet vrijstond na zeven jaar de toeslag te beëindigen. De rechtbank stelt daartoe vast dat eiseres op de door haar ondertekende inlichtingenformulieren nimmer melding heeft gemaakt van de inkomsten van de echtgenoot. Noch heeft zij verweerder anderszins hiervan op de hoogte gebracht. Of eiseres al dan niet op de hoogte was van de inkomsten van de echtgenoot is voor de vraag naar het zorgvuldig handelen van verweerder niet van belang. Of verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld hangt af van het tijdstip dat hij ambtshalve kennis heeft genomen van de inkomsten van de echtgenoot. Verweerder heeft gemotiveerd gesteld dat dit eerst na 17 augustus 2004 was. Eiseres heeft de rechtbank geen reden gegeven hieraan te twijfelen. Verweerder heeft gelet hierop naar het oordeel van de rechtbank niet onvoldoende voortvarend gehandeld. Van verjaring is geen sprake.
Schending onderzoeksplicht
4.5. Eiseres stelt terecht dat het bestuursorgaan op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht voorafgaand aan het nemen van een besluit de plicht heeft om de nodige kennis omtrent de relevante feiten te vergaren. Voor het onderzoek naar de inkomsten van de echtgenoot heeft verweerder inlichtingenformulieren gebruikt. Deze zijn door eiseres echter in strijd met de waarheid ingevuld of voor haar ingevuld. De stelling dat verweerder zou hebben nagelaten de inkomsten van de echtgenoot (tijdig) te onderzoeken is dus feitelijk onjuist en treft reeds daarom geen doel.
Duurzaam gescheiden
4.6. Op grond van artikel 1, derde lid, onder b., van de TW, wordt als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is. Nu door eiseres is gesteld dat haar echtgenoot het gezin medio 1999 heeft verlaten, heeft zij kennelijk beoogt te betogen dat zij door verweerder dient te worden beschouwd als ware zij ongehuwd. Op eiseres rust de bewijslast van deze stelling.
Vast staat dat eiseres tot en met 17 augustus 2004 door middel van het insturen van de inlichtingenformulieren tegenover verweerder heeft volgehouden dat zij als gehuwd moest worden aangemerkt. Eiseres heeft getekend voor de juistheid van de inhoud van de inlichtingenformulieren. Dat eiseres nagenoeg ongeletterd zou zijn en de formulieren door haar zuster zou hebben laten invullen doet aan haar verantwoordelijkheid voor de inhoud ervan niet af. Voorts staat vast dat de echtgenoot ten tijde van de bestreden beschikking stond ingeschreven op het adres van eiseres. De echtgenoot heeft verder, blijkens een daartoe opgemaakt ambtsedig proces-verbaal, verklaard dat hij vanaf 1994 met eiseres samenwoont en op 20 december 2004 nog immer op het adres van eiseres woonde.
Daartegenover heeft eiseres – geconfronteerd met de besluiten tot intrekking en terugvordering van haar toeslag – eerst op 17 december 2004 tegenover een opsporingsambtenaar van verweerder verklaard dat de echtgenoot sinds 1999 niet langer bij haar woonde. Voorts heeft ter zitting [X], de zoon van eiseres en een eerdere echtgenoot [X], als getuige een verklaring afgelegd. Deze verklaring luidt – zakelijk weergegeven – dat de echtgenoot eind 1999 het adres van eiseres heeft verlaten.
Een en ander afwegende is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij vanaf (medio) 1999 duurzaam gescheiden heeft geleefd van de echtgenoot. De beroepsgrond faalt.
Onjuist ingevulde informatieformulieren
4.7. Het bestreden besluit is gebaseerd op de stelling van verweerder dat de echtgenoot bepaalde inkomsten uit arbeid genoot – hetgeen door eiseres niet is betwist –, niet op een schending van de informatieplicht door eiseres. Reeds daarom doet het er in deze zaak niet toe of eiseres al dan niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de onjuiste gegevensverschaffing op de door haar ondertekende inlichtingenformulieren.
De vordering op de echtgenoot
4.8. Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de TW wordt onverschuldigd betaalde uitkering van de degene die aanspraak maakt op de toeslag teruggevorderd. Gelet hierop treft de stelling dat verweerder de terugvordering primair ten laste van de echtgenoot van eiseres had moeten brengen, geen doel.
Dringende redenen
4.9. De rechtbank is niet gebleken van dringende redenen die verweerder aanleiding hadden moeten geven om geheel of gedeeltelijk van de intrekking af te zien. Volgens vaste rechtspraak kunnen dringende redenen slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van sociale of financiële consequenties voor de betrokkene (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 september 2002, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder LJ-Nummer AE8662). Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval in de stukken en het verhandelde ter zitting geen aanknopingspunt te vinden om aan te nemen dat de intrekking voor eiseres onaanvaardbare sociale of financiële consequenties heeft.
4.10. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
In de zaak met nummer TW 05/2415
4.11. Eiseres heeft als enige beroepsgrond aangevoerd dat de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen het besluit van 9 december 2004 slechts dan stand houdt, indien verweerder de TW-uitkering terecht heeft ingetrokken. Nu dit, gelet op het voorgaande, naar het oordeel van de rechtbank vast staat, is het beroep ongegrond.
TW 05/2415 & TW 05/2417
4.12. De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
5. Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J.S. Reid, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Buur, als griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2006 door voornoemd lid, in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier, Het lid van de enkelvoudige kamer,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een beroepschrift en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.