ECLI:NL:RBALK:2006:AX9607

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
29 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
6.195
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • L.J.L. Koster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot schorsing van een boetebeding in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Alkmaar op 29 juni 2006 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en de gemeente Hoorn. [eiser] had de gemeente aangeklaagd met het verzoek om schorsing van een boetebeding dat was opgenomen in een koopovereenkomst van maart 1989, waarbij hij een bouwterrein had gekocht. De gemeente had in de overeenkomst bepaald dat [eiser] jaarlijks een commissie verschuldigd was over de verkoop van brandstoffen. Na een geschil over de betaling van deze commissie, die in 2004 niet was voldaan, vorderde [eiser] schorsing van het boetebeding, stellende dat de omstandigheden sinds 1989 aanzienlijk waren veranderd en dat de gemeente in strijd met het beginsel van behoorlijk bestuur handelde.

De gemeente bestreed de vordering en stelde dat [eiser] nog steeds de vergoeding verschuldigd was, en dat de procedure ongeschikt was om een rechtstoestand vast te stellen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was voor de gevorderde voorziening, omdat er geen rechtsvordering was ingesteld en de benodigde titel ontbrak. De rechter weigerde de gevorderde voorziening en veroordeelde [eiser] in de kosten van het geding, die op dat moment waren begroot op € 1.064,-.

De uitspraak benadrukt het belang van een bodemprocedure voor het vaststellen van de rechten en plichten van partijen in een geschil, en dat een kort geding enkel bedoeld is voor het treffen van voorlopige voorzieningen. De rechter concludeerde dat de vordering van [eiser] prematuur was en dat er geen aanleiding was om het boetebeding te schorsen.

Uitspraak

RECHTBANK TE ALKMAAR
Sector civiel recht
JJ
KG nummer: 06.195
datum: 29 juni 2006
Vonnis van de voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER IN KORT GEDING,
procureur mr. H.R.M. Jenné,
advocaat mr. H. Overbeek,
tegen:
de openbare rechtspersoon DE GEMEENTE HOORN,
zetelende te Hoorn,
GEDAAGDE IN KORT GEDING,
procureur mr. W.J.M. Loomans.
Partijen zullen verder ook worden genoemd “[eiser]” respectievelijk “de gemeente”.
1. HET VERLOOP VAN HET GEDING
Ter terechtzitting van 16 juni 2006 heeft [eiser] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding.
De gemeente heeft de vordering bestreden.
Na verder debat hebben partijen de stukken, waaronder van de zijde van [eiser] de originele dagvaarding en van beide zijden pleitnotities, overgelegd en vonnis gevraagd.
De inhoud van alle stukken wordt als hier ingelast beschouwd.
2. DE UITGANGSPUNTEN
2.1 In maart 1989 heeft [eiser] van de gemeente een bouwterrein op het bedrijventerrein Westfrisia-West te Zwaag, gemeente Hoorn, gekocht. De koopprijs bedroeg fl 744.206,37 (€ 337.706,12).
2.2 In artikel 2 van de desbetreffende koopovereenkomst zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen: “de koper is jaarlijks na afloop van enig kalenderjaar een commissie aan de gemeente verschuldigd berekend over de verkoop van benzines, dieselolie en L.P.G. van het door de koper op te richten en in stad te houden verkooppunt van motorbrandstoffen. De door de koper aan de gemeente verschuldigde commissie wordt als volgt berekend: - tot tweemiljoen vijfhonderd duizend liter per jaar: twee gulden vijf en twintig cent (F 2,25) per eenhonderd liter verkochte benzines, dieselolie en L.P.G. - en over de meeromzet boven tweemiljoen vijfhonderd duizend liter per jaar: twee gulden vijf en zeventig cent (F 2,75) per eenhonderd liter verkochte benzines, dieselolie en L.P.G..”
2.3 In artikel 8 lid 1 van de kopovereenkomst is de volgende boetebepaling opgenomen: “Burgemeester en wethouders van de gemeente kunnen bij elke niet of niet-volledige nakoming of overtreding van een of meer bepalingen of bedingen van deze akte een boete opleggen van vijfduizend gulden ( F. 5.000,-) voor elke niet of niet-volledige nakoming of overtreding en van tweeduizend gulden (F. 2.000,-) voor elke dag of gedeelte van een dag, dat niet of niet-volledige nakoming of overtreding voortduurt (-).”
2.4 [eiser] heeft ter plaatse vervolgens een tankstation opgericht. Over de jaren 1989 tot en met 2003 heeft [eiser] ingevolge de bepaling van artikel 2 aan de gemeente betaalt een totaalbedrag van (ten dele omgerekend) ongeveer € 700.000,- voldaan.
2.5 De vergoeding over 2003 heeft [eiser] “onder protest” betaald nadat hij een geschil omtrent de contractuele betalingsverplichting had opgeworpen en de gemeente vervolgens had laten weten tot gerechtelijke invordering te zullen over gaan.
2.6 De vergoeding over 2004 is niet betaald. Ook hierover is er een briefwisseling tussen partijen geweest, waarbij de gemeente in haar brief van 28 april 2006 – uiteindelijk – heeft laten weten vanaf 30 dagen na dagtekening van die brief, dus vanaf 29 mei 2006, aanspraak te zullen maken op de contractuele boete ingevolge artikel 8 van de overeenkomst.
2.7 [eiser] heeft in de correspondentie tussen partijen wel aangekondigd een gerechtelijke (bodem)procedure aanhangig te maken, maar dat is tot op heden niet geschied.
3. DE VORDERING EN DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
3.1 [eiser] vordert, samengevat, schorsing van het boetebeding vanaf 1 januari 2004 totdat in een hoofdzaak te wijzen vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.
3.2 [eiser] stelt in het geheel geen vergoeding meer verschuldigd te zijn. Hij betoogt dat sedert 1989 een aanzienlijke wijziging heeft plaatsgevonden in de wijze van aflevering van brandstof, in die zin dat thans voor een groot deel de brandstof door middel van een pasjessysteem rechtstreeks door de oliemaatschappij aan de eindverbruikers wordt geleverd, terzake waarvan [eiser] slechts een zogenaamde “doorstroomvergoeding” ontvangt, die echter aanzienlijk lager is dan de winst bij de reguliere verkoop. Volgens [eiser] is dat een onvoorziene omstandigheid die onverkorte nakoming van de overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar maakt. Verder stelt [eiser] dat andere pomphouders in Hoorn geen vergoeding aan de gemeente betalen, zodat ongelijke behandeling, respectievelijk concurrentievervalsing, aan de orde is, waardoor de gemeente tevens handelt in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, aldus [eiser].
3.3 De gemeente heeft de vordering bestreden op gronden die hierna aan de orde komen.
3.4 Partijen hebben hun wederzijdse standpunten nader toegelicht, onder meer aan de hand van de overgelegde pleitnotities. Voor zover nodig voor de beslissing wordt daarop hierna uitdrukkelijk ingegaan.
4. DE GRONDEN VAN DE BESLISSING
4.1 Ten aanzien van de inhoudelijke kant van het geschil tussen partijen dient [eiser] volgens de gemeente, nu hij in feite wijziging van het destijds overeengekomene verlangt, het geschil aan te brengen in een bodemprocedure, waarin de wederzijdse stellingen van partijen kunnen worden gewogen.
4.2 Volgens de gemeente is de vergoeding nog steeds verschuldigd, dus ook die over 2004. Zij wijst er echter op dat er nog geen titel voorhanden is, dat zij nog geen rechtsvordering terzake heeft ingesteld en dat ook nog geen - conservatoire - maatregel is getroffen, zodat het gevorderde volgens haar prematuur is, althans dat [eiser] geen belang heeft bij de gevorderde voorziening.
4.3 Het betoog van de gemeente wordt gevolgd. De onderhavige procedure, waarin slechts het treffen van een voorziening aan de orde is, is ongeschikt om een rechtstoestand tussen partijen vast te stellen, zodat omtrent het geschil ten gronde niet kan worden geoordeeld. De terzake opgeworpen weren van de gemeente kunnen dan ook onbesproken blijven.
4.4 Het feit dat de gemeente aanspraak maakt op de contractuele boete brengt nog niet mee dat er een onmiddellijk afdwingbare betalingsverplichting aan de zijde van [eiser] ontstaat, nu immers de benodigde titel daartoe ontbreekt. Op grond van dat laatste moet worden vastgesteld dat ook het (spoedeisend) belang voor het treffen van de gevorderde voorziening aan de zijde van [eiser] afwezig is, hetgeen toewijzing van het gevorderde in de weg staat.
4.5 De gevorderde voorziening wordt dan ook geweigerd en [eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding.
5. DE BESLISSING
De voorzieningenrechter:
- weigert de gevorderde voorziening;
- veroordeelt eiser in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van gedaagde begroot op € 248,- aan verschotten en op € 816,- aan salaris procureur.
Gewezen door mr. L.J.L. Koster, voorzieningenrechter van de Rechtbank te Alkmaar en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 juni 2006 in tegenwoordigheid van J.J.M. Jeurissen, griffier.