ECLI:NL:RBALK:2006:AX6512

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
2 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14/810432-05
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 20-jarige man voor doodslag op cafébaas in Hoorn

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 2 juni 2006 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 20-jarige man, die werd beschuldigd van het doodschieten van de cafébaas in Hoorn op 19 juni 2005. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van moord, omdat niet bewezen kon worden dat hij met voorbedachten rade handelde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte onder invloed van alcohol handelde in een onmiddellijke gemoedsbeweging. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan doodslag en andere strafbare feiten, waaronder wapenbezit en het voorhanden hebben van cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaar, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van het delict, de impact op de nabestaanden en de eerdere veroordelingen van de verdachte meegewogen. De rechtbank heeft ook de inbeslaggenomen voorwerpen onttrokken aan het verkeer, omdat deze konden dienen voor het begaan van soortgelijke misdrijven.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Parketnummer : 14/810432-05
Datum uitspraak : 2 juni 2006
TEGENSPRAAK
VERKORT VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in PI Noord Holland Noord - HvB Zwaag te Zwaag.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 14 februari 2006 en 22 mei 2006.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie die ertoe strekt dat de rechtbank feit 1. in de impliciet primair ten laste gelegde variant, te weten moord, zal bewezen verklaren, dat de rechtbank de overige aan de verdachte ten laste gelegde feiten eveneens zal bewezen verklaren en de verdachte terzake zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren met aftrek van voorlopige hechtenis. Ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen heeft de officier van justitie de maatregel van onttrekking aan het verkeer gevorderd.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman,
mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.
1. TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 19 juni 2005 in de gemeente Hoorn tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen op die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
hij op of omstreeks 27 december 2004 te Hoorn voorhanden heeft gehad een vuurwapen (een pistool), in elk geval een munitie in de zin van de Wet Wapens en Munitie van Categorie III;
3.
hij op of omstreeks 11 januari 2005 te Hoorn voorhanden heeft gehad een vuurwapen (een pistool) en/of vijf patronen, in elk geval een wapen en/of munitie in de zin van de Wet Wapens en Munitie van categorie III;
4.
hij op of omstreeks 11 januari 2005 te Hoorn opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 21 bolletjes met een (totaal)gewicht van 1,99 gram cocaine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
5.
hij op of omstreeks 27 december 2004 te Hoorn [getuige 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een pistool, althans een vuurwapen gepakt en/of (vervolgens) een of meerma(a)l(en) dat pistool, althans dat vuurwapen afgevuurd naar, althans in de richting van die [getuige 3], althans op een zodanige manier dat dit voor die [getuige 3] zichtbaar was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
2. VRIJSPRAAK
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1. impliciet primair is ten laste gelegd, voor zover dit betreft het bestanddeel “met voorbedachten rade” als bedoeld in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht (moord), nader feitelijk omschreven als “na kalm beraad en rustig overleg”. Uit de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat verdachte het vooropgezette plan heeft gehad het latere slachtoffer van het leven te beroven, noch dat verdachte op het moment van de confrontatie met het latere slachtoffer voldoende tijd had om na te denken over en zich rekenschap te geven van de betekenis van de gevolgen van het gebruik van het vuurwapen tegen deze persoon. Veeleer is aannemelijk dat verdachte, onder invloed van alcohol, heeft gehandeld in een onmiddellijke gemoedsbeweging.
De verdachte dient derhalve van het impliciet primair ten laste gelegde, moord, te worden vrijgesproken.
3. BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
1.
hij op 19 juni 2005 in de gemeente Hoorn opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een vuurwapen op die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
hij op 27 december 2004 te Hoorn voorhanden heeft gehad een vuurwapen (een pistool), in de zin van de Wet Wapens en Munitie van Categorie III;
3.
hij op 11 januari 2005 te Hoorn voorhanden heeft gehad een vuurwapen (een pistool) en vijf patronen, in de zin van de Wet Wapens en Munitie van categorie III;
4.
hij op 11 januari 2005 te Hoorn opzettelijk aanwezig heeft gehad 21 bolletjes met een totaalgewicht van 1,99 gram cocaïne;
5.
hij op 27 december 2004 te Hoorn [getuige 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een pistool gepakt en vervolgens meermalen dat pistool afgevuurd op een zodanige manier dat dit voor die [getuige 3] zichtbaar was.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. BEWIJS
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
5. NADERE OVERWEGINGEN MET BETREKKING TOT HET BEWIJS
met betrekking tot feit 1:
Verdachte heeft ter terechtzitting van 14 februari 2006 verklaard dat hij - zakelijk
weergegeven - in de ochtend van 19 juni 2005 samen met een vriend (["betrokkene"]) bij café Harem is geweest, dat er twee mannen naar buiten zijn gekomen, dat hij heeft gezien dat één van de mannen iets glinsterends uit zijn zak heeft gehaald, dat hij, verdachte, zich daarop heeft omgedraaid en is weggelopen en dat hij toen twee knallen heeft gehoord.
Op grond van de in de bewijsmiddelen vervatte feiten en omstandigheden is met betrekking tot de gebeurtenissen die zich in de vroege ochtend van 19 juni 2005 voor café Harem te Hoorn hebben afgespeeld komen vast te staan dat er vier personen aanwezig waren bij de confrontatie die uiteindelijk tot het fatale schot heeft geleid, te weten enerzijds [slachtoffer] (het latere slachtoffer) en [getuige 1], vlak naast elkaar staand, en daartegenover verdachte en [betrokkene] (ook wel aangeduid als ["betrokkene"]), eveneens naast elkaar gepositioneerd. Tevens staat vast dat er is geschoten en dat tengevolge hiervan [slachtoffer] is overleden.
De door de raadsman opgeworpen suggestie dat [slachtoffer] is getroffen door ‘eigen vuur’ hetzij van [slachtoffer] zelf, hetzij van [getuige 1], wordt gelogenstraft door de conclusie van het NFI dat bij het onderzoek aan de kleding van het slachtoffer geen sporen zijn aangetroffen die wijzen op een schootsafstand kleiner dan circa een halve meter (E 74). Deze conclusie is door het NFI in een telefonisch onderhoud met de officier van justitie in die zin genuanceerd, dat aangegeven is dat tot voor kort, gegeven de omstandigheid dat een schotrestwolk over het algemeen een bereik heeft van maximaal 1,5 meter, bij gebrek aan schotresten op de kleding van het slachtoffer werd geconcludeerd dat de schootsafstand 1 à 1 ½ meter bedroeg. Slechts omdat in een enkel geval gebleken is dat het bereik van de schotrestwolk minder dan maximaal 1,5 meter bedraagt, houdt het NFI thans veiligheidshalve de eerder genoemde conclusie aan.
Het voorgaande dwingt tot de gevolgtrekking dat er ofwel door verdachte, ofwel door [betrokkene] is geschoten.
De getuige [getuige 1] heeft van aanvang af consequent en consistent verklaard dat er is geschoten door de kleinste van de twee mannen waarmee hij en [slachtoffer] werden geconfronteerd, daarmee evident doelend op verdachte. Deze verklaringen worden ondersteund door:
- de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 14 februari 2006 dat hij op het
bewuste tijdstip op de plaats van het delict was en naderhand samen met ["betrokkene"] naar
het huis van een Chinese man aan de [adres] is gegaan;
- de verklaring van de getuige [getuige 2], dat verdachte en ´[betrokkene]´, die hij van een foto herkent als [betrokkene], in de nanacht van 19 juni 2005, rond een uur of vijf of zes, in het huis van een Vietnamese man op het adres [adres] te Hoorn zijn aangekomen en dat zij zich toen zenuwachtig en ‘paranoia’ gedroegen;
- de omstandigheid dat verdachte diezelfde dag uit Hoorn is vertrokken en enige maanden ondergedoken is geweest;
- de verklaring van de getuige [getuige 3], de (ex-)vriendin van verdachte, die heeft verklaard dat zij op 21 juni 2005 een ontmoeting heeft gehad met verdachte (die op dat moment ondergedoken was) in een café in de Amsterdamse Poort, bij welke gelegenheid verdachte tegen haar zei “dat het hem speet”. (G22-p.3)
- de verklaring van [betrokkene], dat híj niemand heeft vermoord (C2-p. 2)
Op grond van al het vorenstaande is de rechtbank van oordeel, dat wettig en overtuigend bewezen is dat het verdachte is geweest die het schot heeft afgevuurd waardoor [slachtoffer] om het leven is gekomen. Dat een ander dan verdachte zou hebben geschoten, zoals verdachte heeft verklaard, acht de rechtbank gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ongeloofwaardig.
6. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1:
Doodslag
feit 2:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
feit 3:
Ten aanzien van het vuurwapen:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
ten aanzien van de munitie:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
feit 4:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
feit 5:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
7. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
De raadsman heeft betreffende feit 1 ter terechtzitting namens de verdachte een beroep gedaan op noodweerexces en ontslag van alle rechtsvervolging bepleit. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat er sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door de twee mannen die uit het café kwamen en dat door de hevige gemoedsbeweging die hiervan het gevolg was, is gereageerd en geschoten.
De rechtbank overweegt als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank kan als vaststaand worden aangenomen dat de getuige [getuige 1], toen hij samen met het latere slachtoffer (hierna: [slachtoffer]) naar buiten liep, een honkbalknuppel in zijn hand heeft gehad. Ook kan worden aangenomen dat [getuige 1] deze knuppel min of meer dreigend omhoog heeft gehouden. Uit de verklaringen van [getuige 1] en van verdachte zelf volgt echter dat op het moment dat [getuige 1] en [slachtoffer] enerzijds en verdachte en diens metgezel anderzijds voor het café tegenover elkaar stonden, de afstand tussen beide partijen niet zodanig was dat verdachte voor een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf moest vrezen. Zo de verdachte deze situatie als bedreigend heeft ervaren, had hij ruimschoots de gelegenheid weg te lopen en zich aldus aan deze situatie te onttrekken. Van een noodweersituatie was derhalve geen sprake.
Nu van een noodweersituatie geen sprake is geweest, wordt ook het beroep op noodweerexces verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
8. MOTIVERING VAN DE STRAF
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen:
Verdachte heeft bij een door hem, verdachte, zelf gezochte confrontatie op straat voor café Harem in Hoorn van korte afstand met een vuurwapen op café-eigenaar [slachtoffer] geschoten en hem daarbij in de hartstreek getroffen. Het slachtoffer is tengevolge hiervan korte tijd later overleden. Door deze volkomen zinloze daad van verdachte is aan de nabestaanden van [slachtoffer], die getrouwd was en vader van drie kinderen, een onherstelbaar verlies en onnoemelijk veel leed toegebracht. Tevens is door dit delict de rechtsorde ernstig geschokt. Een gebeurtenis als deze veroorzaakt gevoelens van afschuw, angst en onveiligheid in de samenleving.
Daarnaast heeft verdachte zich in december van 2004 schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn toenmalige vriendin, waarbij hij, verdachte, een vuurwapen heeft afgevuurd. Voorts zijn ten laste van verdachte bewezen verklaard twee gevallen van verboden wapenbezit en het voorhanden hebben van cocaïne.
Reeds dikwijls is door de rechtbank in strafmotiveringen in andere zaken aangegeven dat het ongecontroleerde bezit van verboden (vuur)wapens onaanvaardbare risico’s en gevaar van escalatie met zich brengt. Hoezeer dit het geval is, is in deze zaak op wel zeer navrante wijze geïllustreerd.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister, gedateerd 19 augustus 2005, waaruit blijkt dat de verdachte eerder terzake van een (gewelds-)delict tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld.
Gelet op al het vorenstaande, is de rechtbank van oordeel dat, niettegenstaande verdachtes relatief jeugdige leeftijd, oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van aanzienlijke duur passend en geboden is.
9. MOTIVERING VAN DE MAATREGEL
De rechtbank is van oordeel, dat de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
a. 1 stuks munitie (loden gedeformeerd kogeldeel)
b. 1 huls, 6.35 mm
c. 1 stuk munitie
dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet en het algemeen belang.
Verder is uit het onderzoek op de terechtzitting het volgende gebleken.
De voorwerpen zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar het misdrijf waarvan de verdachte wordt verdacht, aangetroffen en kunnen dienen tot begaan van soortgelijke misdrijven.
10. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 57, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
11. BESLISSING
De rechtbank:
I Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1 impliciet primair is ten laste gelegd voor zover het betreft de voorbedachte raad als bedoeld in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht (moord) en spreekt hem daarvan vrij.
II Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders tenlaste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
III Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 9 (negen) jaren.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
IV Verklaart onttrokken aan het verkeer:
a. 1 stuks munitie (loden gedeformeerd kogeldeel)
b. 1 huls, 6.35 mm
c. 1 stuk munitie.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.H. Franke, voorzitter,
mr. S.M. Schothorst en mr. P. van Steijnen, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Helder, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 juni 2006.