ECLI:NL:RBALK:2006:AV4789

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
2 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
14/810589-05
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de ISD-maatregel voor een langdurig verslaafde verdachte met recidive

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 2 februari 2006 uitspraak gedaan in de zaak van het Openbaar Ministerie tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal. De verdachte, een langdurig verslaafde man, had op 17 november 2005 in de gemeente Hoorn twee flessen cola en twaalf pakjes Wicky weggenomen uit een tuin. De officier van justitie vorderde de oplegging van de ISD-maatregel, gebaseerd op een maatregelrapport van Brijder verslavingszorg, waarin werd gesteld dat de verdachte niet openstond voor behandeling van zijn verslavingsproblematiek en dat hij zou blijven recidiveren zonder langdurige behandeling.

Tijdens de zitting werd echter duidelijk dat de deskundige, M. Middelbos, niet beschikte over recente informatie over de verslaving van de verdachte en dat er geen risicoanalyse was gemaakt. De rechtbank oordeelde dat het maatregelrapport niet voldeed aan de wettelijke eisen, zoals vastgelegd in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank was onvoldoende geïnformeerd over de situatie van de verdachte en de omstandigheden waaronder de diefstal had plaatsgevonden.

De rechtbank heeft de vordering tot oplegging van de ISD-maatregel afgewezen en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken. De rechtbank hield rekening met de ernst van het bewezen verklaarde en de recidive van de verdachte, maar concludeerde dat er onvoldoende redenen waren om de ISD-maatregel op te leggen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige risicoanalyse en actuele informatie bij de beoordeling van de noodzaak van een ISD-maatregel.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Parketnummer : 14/810589-05
Datum uitspraak: 2 februari 2006
OP TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende [adres verdachte],
thans gedetineerd in PI Noord-Holland Noord, HvB Schutterwei te Alkmaar.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 januari 2006.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie die er toe strekt dat de rechtbank het ten laste gelegde bewezen zal verklaren en aan de verdachte deswege zal opleggen de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna te noemen: de ISD-maatregel).
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van hetgeen door de verdachte, door
mr. J.J. Kuiper (advocaat te Alkmaar en raadsman van de verdachte) en door M. Middelbos (als casemanager GAVO verbonden aan Brijder verslavingszorg te Alkmaar) naar voren is gebracht.
1. TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 17 november 2005 in de gemeente Hoorn met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen, in/uit een tuin,behorend bij een woning aan de [adres benadeelde partij], twee, althans één, fles(sen) cola en/of 12, althans één of meer, pakjes "Wicky", in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
2. BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij op 17 november 2005 in de gemeente Hoorn met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een tuin, behorend bij een woning aan de [adres benadeelde partij], twee flessen cola en 12 pakjes Wicky, toebehorend aan [benadeelde partij].
3. BEWIJS
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Deze bewijsmiddelen zijn de bekennende verklaring van de verdachte op de terechtzitting, de aangifte door [benadeelde partij] (p. 13 in het dossier), het proces-verbaal van bevindingen (p. 4) en de verklaring van de getuige [getuige] (p. 16).
4. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal.
5. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
6. DE VORDERING VAN HET OPENBAAR MINISTERIE
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte de
ISD-maatregel als bedoeld in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht, zal opleggen. De verdachte en diens raadsman hebben gemotiveerd bezwaar gemaakt tegen het advies tot oplegging van de maatregel. Dat advies is vervat in een maatregelrapport van Brijder verslavingszorg, gedateerd 17 januari 2006.
De opsteller van het maatregelrapport, M. Middelbos, is door de rechtbank ter terechtzitting als getuige/deskundige gehoord. Middelbos heeft daar verklaard dat de conclusie in het maatregelrapport: "Wij hebben op dit moment geen alternatief tot het opleggen van de ISD-maatregel" moet worden gelezen als: "Brijder verslavingszorg heeft op dit moment geen ander alternatief dan te adviseren tot oplegging van de ISD-maatregel".
De rechtbank overweegt als volgt.
Volgens genoemd maatregelrapport, zoals op de terechtzitting toegelicht door Middelbos, is oplegging van de maatregel noodzakelijk, omdat de verdachte een langdurig verslaafde man is, die niet openstaat voor behandeling van zijn verslavingsproblematiek, en die zal blijven recidiveren als hij zich niet langdurig laat behandelen.
Middelbos heeft op de terechtzitting verklaard geen informatie te bezitten omtrent op de verdachte uitgevoerde urine-onderzoeken naar de aanwezigheid van drugs in verdachtes lichaam, maar dat de herhaalde opnamen van de verdachte in verslavingsklinieken en het vroegtijdig afbreken daarvan duiden op een blijvende verslaving. Voorts heeft zij verklaard haar informatie omtrent verdachtes langdurige drugsverslaving te hebben gekregen van de heer Brouwer van de Sociale Verslavingszorg die de verdachte al jarenlang ambulant zou begeleiden.
De verdachte heeft op de terechtzitting daarentegen verklaard reeds enige jaren geen harddrugs meer te gebruiken. Volgens de verdachte zijn de redenen voor het vroegtijdig afbreken van zijn opnamen in de verslavingsklinieken in het verleden niet gelegen in zijn gebruik van harddrugs, maar in andere omstandigheden, zoals een andere dan een door de verdachte beoogde begeleiding. Verder heeft de verdachte verklaard Brouwer eenmaal per jaar spreken. Er zouden hem verschillende malen urine-onderzoeken zijn afgenomen, waarvan de uitkomsten niet zouden duiden op druggebruik. De rechtbank heeft van deze onderzoeken geen kennis kunnen nemen.
Middelbos heeft in meergenoemd maatregelrapport gesteld dat, tijdens het bezoek dat zij aan de verdachte bracht in het kader van het opstellen van dit rapport, een gesprek met de verdachte niet mogelijk was. Zij heeft op de terechtzitting verklaard dat de verdachte tijdens het gesprek zijn frustratie en boosheid uitte over de aanvraag van het rapport in het kader van de ISD-maatregel en omdat hij vond dat hij niet voldoende hulp had gekregen van Brijder. Desgevraagd heeft zij verklaard de verdachte sinds eind augustus 2005 te hebben begeleid in het kader van verdachtes deelname (sinds 28 augustus 2005) aan het GAVO-project. Aanvankelijk is de verdachte zijn afspraken trouw nagekomen: hij is de eerste vijf keer op een afspraak met haar bij de Brijder verschenen. Begin november 2005 is hij niet verschenen op een afspraak, waarna besloten is om de verdachte niet langer te laten deelnemen aan het project. Desgevraagd heeft zij bevestigd dat de verdachte de laatste afspraak niet telefonisch kon afzeggen wegens haar afwezigheid.
De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij sinds september 2005 een woning heeft en dat hij Middelbos (zijn contactpersoon bij het GAVO-project) om woonbegeleiding heeft gevraagd, maar dat volgens Middelbos deze begeleiding pas op een later moment aan de orde zou komen.
Wat betreft de inhoud van het rapport stelt de rechtbank vast dat omtrent verdachte geen risico-analyse is gemaakt. De rechtbank acht zich derhalve onvoldoende geïnformeerd met betrekking tot de eisen gesteld in artikel 38m, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht dat ernstig rekening moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan en de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist. Het maatregelrapport voldoet derhalve niet, ook niet na de toelichting van Middelbos op de terechtzitting, aan de eisen van de wet. Daarbij in aanmerking genomen de onduidelijkheid over de verslaving van verdachte en de omstandigheid dat de deelname aan het GAVO-project door de verdachte nog onvoldoende van de grond is gekomen, acht de rechtbank thans onvoldoende redenen aanwezig die nopen tot oplegging van de maatregel. Derhalve moet de vordering tot oplegging van de
ISD-maatregel worden afgewezen.
7. MOTIVERING VAN DE STRAF
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal uit de bij een woning behorende tuin. Dergelijke feiten leiden tot gevoelens van onveiligheid, ergernis en onrust bij de slachtoffers.
Uit het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister van 17 november 2005 blijkt dat de verdachte reeds vele malen tot straf is veroordeeld wegens diefstallen. Deze straffen hebben de verdachte er klaarblijkelijk niet van kunnen weerhouden wederom te recidiveren.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
8. TOEGEPAST WETTELIJKE VOORSCHRIFT
De op te leggen straf is gegrond op artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
9. BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 6 (zes) weken.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.J. Lourens, voorzitter,
mr. J. Westdorp en mr. S.M. Schothorst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A. Huisman, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 februari 2006.