Parketnummer : 14/810594-05 + 14/732126-06 (ttz. gev.) + 14/010445-04 (TUL)
Datum uitspraak : 28 februari 2006
TEGENSPRAAK
VERKORT VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
[verdachte],
geboren te Curaçao op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres verdachte].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 februari 2006.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie die er toe strekt dat de rechtbank alle aan verdachte ten laste gelegde feiten bewezen zal verklaren en verdachte deswege zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 26 dagen met aftrek van voorlopige hechtenis en daarnaast aan verdachte zal opleggen de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna te noemen: de ISD-maatregel), in voorwaardelijke vorm, met een proeftijd van drie jaren, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen van de Brijder Verslavingszorg. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de rechtbank – kort gezegd – de in de zaak met parketnummer 14/010445-04 voorwaardelijk aan verdachte opgelegde gevangenisstraf van vier weken zal omzetten in een werkstraf voor de duur van 56 uren, subsidiair 28 dagen vervangende hechtenis.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van hetgeen door de verdachte en diens raadsman, mr. E. Boskma, advocaat te Alkmaar, naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is in de zaak met parketnummer 14.810594-05 ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 11 augustus 2005 in de gemeente Vianen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een winkel aan de Lijnbaan heeft weggenomen 26 flessen Guhl shampoo, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan "Albert Heijn" en/of [benadeelde partij 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
2.
hij op of omstreeks 16 augustus 2005 in de gemeente Utrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een winkel aan de Vondellaan heeft weggenomen een aantal lichaamsverzorgingsartikelen (12 stuks merk Diadermine en/of 6 stuks merk Guhl en/of 3 stuks merk Deoleen en/of 2 stuks merk Nivea en/of 4 stuks merk Paradontax en/of 6 stuks merk Oil of Olaz), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Albert Heijn, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
3.
hij op of omstreeks 22 augustus 2005 in de gemeente Nieuwegein tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een winkel in/aan de Passage heeft weggenomen 100 stuks toiletartikelen van het merk Plenitude en/of Nivea en/of Oil of Olaz en/of 90 stuks Sensodyne tandpasta, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Konmar Laurus, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s).
Aan de verdachte is in de zaak met parketnummer 14/732126-06, nadat een vordering van de officier van justitie strekkende tot wijziging van de tenlastelegging is toegelaten, ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 18 augustus 2005 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een winkel aan de/het Duindoorn heeft weggenomen 100 tubes Paradontax tandpasta, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de "Konmar", in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader('s).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 14/810594-05 onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
1.
hij op 11 augustus 2005 in de gemeente Vianen, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkel aan de Lijnbaan heeft weggenomen 26 flessen Guhl shampoo, toebehorende aan "Albert Heijn" en/of [benadeelde partij 1]
2.
hij op 16 augustus 2005 in de gemeente Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkel aan de Vondellaan heeft weggenomen een aantal lichaamsverzorgingsartikelen (12 stuks merk Diadermine en 6 stuks merk Guhl en 3 stuks merk Deoleen en 2 stuks merk Nivea en 4 stuks merk Parodontax en 6 stuks merk Oil of Olaz), toebehorende aan Albert Heijn;
3.
hij op 22 augustus 2005 in de gemeente Nieuwegein, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkel aan de Passage heeft weggenomen 100 stuks toiletartikelen van het merk Plénitude of Nivea of Oil of Olaz en 90 stuks Sensodyne tandpasta, toebehorende aan Konmar Laurus.
De rechtbank acht tevens wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 14/732126-06 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
hij op 18 augustus 2005 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkel aan de Duindoorn heeft weggenomen 100 tubes Parodontax tandpasta, toebehorende aan de "Konmar".
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
4. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van de feiten 1., 2. en 3. in de zaak met parketnummer 14/810594-04, alsmede ten aanzien van de zaak met parketnummer 14/732126-06, telkens:
Diefstal door twee of meer verenigde personen.
5. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
6. DE VORDERING VAN HET OPENBAAR MINISTERIE
De officier van justitie heeft (onder meer) gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte de ISD-maatregel als bedoeld in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht zal opleggen in voorwaardelijke vorm. Aan deze vordering ligt ten grondslag het maatregelrapport, gedateerd 6 februari 2006, opgesteld door mw. D.V. Ketter, als casemanager GAVO verbonden aan de Brijder Verslavingszorg/Justitiële Verslavingszorg Alkmaar.
Uit genoemd maatregelrapport en de mondelinge toelichting daarop van mw. Ketter, ter terechtzitting als getuige-deskundige gehoord, komt naar voren dat verdachte thans nog doende is met de uitvoering van hem eerder opgelegde werkstraffen. Daarmee is niet voldaan aan de in artikel 38m, lid 1 onder 2e van het Wetboek van Strafrecht aan oplegging van de ISD-maatregel gestelde voorwaarde dat het feit is begaan na tenuitvoerlegging van de aan verdachte eerder opgelegde straffen of maatregelen. De rechtbank is van oordeel dat oplegging van de ISD-maatregel, ook in voorwaardelijke vorm, derhalve niet mogelijk is. Reeds hierom moet de vordering van de officier van justitie worden afgewezen.
Met betrekking tot het maatregelrapport merkt de rechtbank voorts op dat met betrekking tot verdachte geen risicoanalyse is gemaakt. De rechtbank acht zich derhalve onvoldoende geïnformeerd met betrekking tot de eisen gesteld in artikel 38m, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, namelijk dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan en dat de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist, om thans tot oplegging van een (voorwaardelijke) ISD-maatregel over te gaan.
Daar komt bij dat verdachte tot op heden niet open staat voor welke vorm van klinische behandeling dan ook. Dit blijkt onder meer uit het feit dat verdachte, toen hij in maart 2005 tijdens een schorsing van de voorlopige hechtenis was opgenomen in de forensische verslavingskliniek Triple-Ex te Den Haag, de kliniek na enkele dagen, tegen een uitdrukkelijk gegeven advies in, heeft verlaten. Verdachte heeft zich hierop zelf bij de politie gemeld. Kennelijk is de weerstand van verdachte tegen behandeling in een klinische setting dermate groot, dat hij de voorkeur geeft aan voorlopige hechtenis boven het verblijf in een kliniek. Mevrouw Ketter heeft ter terechtzitting verklaard dat thans niet te verwachten is dat verdachtes houding bij een volgende opname anders zal zijn. Mevrouw Ketter heeft voorts gesteld dat het opleggen van de ISD-maatregel aan personen die niet op enig behandelaanbod wensen in te gaan, neerkomt op twee jaar “zitten”. Gezien vanuit de doelstelling het recidiverisico te beperken door behandeling en resocialisatie moet, moet in het geval van verdachte derhalve ernstig worden getwijfeld aan het nut van de ISD-maatregel, aldus mevrouw Ketter.
De rechtbank overweegt, voor zover een maximaal afschrikwekkend effect wordt beoogd, dat de ISD-maatregel daartoe niet het eerst aangewezen middel is. Een afschrikwekkend effect kan naar het oordeel van de rechtbank eveneens worden bereikt door het opleggen van een voorwaardelijke vrijheidsstraf van langere duur.
Gelet op al het vorenstaande, dient de vordering van de officier van justitie voorzover strekkende tot oplegging van een ISD-maatregel in voorwaardelijke vorm te worden afgewezen.
7. MOTIVERING VAN DE STRAF
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen:
Verdachte heeft zich samen met anderen in een korte periode schuldig gemaakt aan een reeks van winkeldiefstallen op verschillende plaatsen in het land. Verdachte en zijn mededaders hadden het telkens voorzien op duurdere lichaamsverzorgingsartikelen, die kennelijk makkelijk en lucratief waren af te zetten in het zwarte circuit. Verdachte en zijn mededaders vormden aldus een ware plaag voor winkeliers. De gedupeerden hebben, voor zover zij al niet materiële schade hebben geleden, vooral ook veel overlast en hinder ondervonden door de activiteiten van verdachte.
Uit het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen documentatieregister, gedateerd 22 november 2005, blijkt dat de verdachte reeds vele malen terzake van vermogensdelicten is veroordeeld. Deze straffen hebben de verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank verder nog het volgende overwogen. Verdachte heeft te kennen gegeven geen strafbare feiten meer te plegen. Na de veroordeling door de politierechter in Leeuwarden d.d. 28 oktober 2005 is verdachte inderdaad niet meer terzake van nieuwe feiten met justitie in aanraking gekomen. Gelet op verdachtes strafrechtelijk verleden en gelet ook op hetgeen hiervoor in paragraaf 6 van dit vonnis ten aanzien van de persoon van verdachte naar voren is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte kennelijk een zeer grote stok achter de deur nodig heeft om hem op het rechte pad te houden. De rechtbank zal daarom aan verdachte, naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een duur gelijk aan het voorarrest, tevens een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van aanzienlijke duur, als ernstige waarschuwing aan verdachte om zijn goede voornemens nu werkelijk in praktijk te brengen.
8. VORDERING TENUITVOERLEGGING VOORWAARDELIJKE STRAF
De officier van justitie vordert dat de rechtbank zal gelasten dat de bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 15 september 2004 in de zaak met parketnummer 14/010445-04 aan de verdachte opgelegde straf voorzover voorwaardelijk opgelegd, alsnog zal worden ten uitvoer gelegd, op grond van het feit dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde voor het einde van de proeftijd zich niet schuldig te zullen maken aan een strafbaar feit.
Op de terechtzitting heeft de officier van justitie de vordering gewijzigd, in die zin dat thans in plaats van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde vrijheidstraf wordt gevorderd dat de rechtbank een werkstraf voor de duur van 56 dagen, subsidiair 28 uren zal gelasten.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 20 oktober 2004 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 30 september 2004 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering gegrond, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde voor het einde van de proeftijd zich niet schuldig te zullen maken aan een strafbaar feit.
Daarom behoort in beginsel de gevorderde tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde straf te worden gelast.
De rechtbank acht termen aanwezig in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van gevangenisstraf voor de duur van vier weken te geven een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, te gelasten een en ander op de wijze zoals hierna in de rubriek BESLISSING zal worden aangegeven.
9. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf en de last tot tenuitvoerlegging zijn gegrond op de artikelen 14g, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
I Verklaart bewezen, dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 14.810594-05 onder 1., 2. en 3., alsmede het in de zaak met parketnummer 14.732126-06 ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders tenlaste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
II Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 360 (driehonderd en zestig) dagen.
Beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot 332 (driehonderd tweeëndertig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke gedeelte de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
III Gelast in de zaak met parketnummer 14/010445-04 een taakstraf voor de duur van 56 (zesenvijftig) uren.
Bepaalt, dat deze taakstraf bestaat uit een werkstraf.
Beveelt voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht dat in plaats van de taakstraf vervangende hechtenis wordt toegepast, welke vervangende hechtenis wordt vastgesteld op 28 (achtentwintig) dagen.
IV Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.M. Schothorst, voorzitter,
mr. B.H. Franke en mr. P. van Steijnen, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Helder, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 februari 2006.