3.1. De Provincie heeft bij dagvaarding naar voren gebracht dat zij heeft getracht de te onteigenen percelen bij minnelijke overeenkomst te verkrijgen, maar dat zij daar niet in is geslaagd. Als schadeloosstelling voor de onteigening heeft zij Holland Blumen Markt een bedrag aangeboden van Euro 60.000,00.
3.2. Holland Blumen Markt heeft zich tegen de vorderingen van de Provincie verweerd. Zij stelt zich op het standpunt dat de Provincie heeft nagelaten om - alvorens tot dagvaarding over te gaan - te trachten het te onteigenen in der minne te verkrijgen, althans serieuze onderhandelingen daartoe te voeren. Holland Blumen Markt voert aan dat onderhandelingen, gevoerd voorafgaand aan het Koninklijk Besluit van 17 mei 2005, weliswaar mogen worden meegewogen, maar dat dit gegeven de provincie niet ontslaat van haar verplichting om na de datum van het Koninklijk Besluit minimaal één serieuze poging te ondernemen. Volgens Holland Blumen Markt heeft de provincie zich niet aan die verplichting gehouden.
3.3. Holland Blumen Markt betoogt dat het door de Provincie na de datum van het Koninklijk Besluit gedane bod, gelet op de hoogte en de motivering ervan, onmogelijk serieus genoemd mag worden. Hoewel de omstandigheden volgens Holland Blumen Markt niet veranderd zijn, ligt het geboden bedrag lager dan de eerder door de Provincie aangeboden schadeloosstelling en heeft de Provincie op basis van hetzelfde Koninklijk Besluit aanzienlijk gunstiger schikkingen getroffen met derden. Het aangeboden bedrag zou voorts ook niet in overeenstemming zijn met de marktwaarde.
3.4. Bij gelegenheid van het pleidooi heeft Holland Blumen Markt aan het voorgaande nog toegevoegd dat zij reeds vanaf 2004 inkomensschade heeft geleden doordat de Provincie in dat jaar aan Holland Blumen Markt heeft gevraagd geen bloembollen meer te verbouwen op de te onteigenen percelen. Holland Blumen Markt stelt aan dat verzoek gevolg te hebben gegeven.
3.5. De rechtbank overweegt naar aanleiding van het voorgaande als volgt.
3.6. Holland Blumen Markt heeft ter onderbouwing van haar stelling dat de Provincie een onwerkelijk en onredelijk aanbod heeft gedaan, gewezen op een aantal door de Provincie met derden getroffen schikkingen, waarbij vergoedingen zijn betaald die significant hoger liggen dan hetgeen aan Holland Blumen Markt is aangeboden. De Provincie heeft tijdens het pleidooi evenwel voldoende gemotiveerd aangegeven dat die schikkingen niet als vergelijkbare transacties kunnen worden aangemerkt. Zo heeft de Provincie met betrekking tot de transactie met Ranzijn ( productie 10 bij conclusie van antwoord) aangevoerd dat het hier gronden betreft die niet in het buitengebied liggen, maar grenzen aan de gemeente Alkmaar, zodat op termijn valt te verwachten dat aldaar niet-agrarisch gebruik mogelijk wordt. Ook ten aanzien van de door Holland Blumen Markt genoemde transacties met Berger (een tuincentrum) en Vis heeft de provincie de vergelijkbaarheid gemotiveerd betwist.
3.7. De in het kader van de transacties met Ranzijn en Vis gehanteerde grondprijzen belopen overigens respectievelijk EUR 21,23 en EUR 15,00 per m². Niet duidelijk is op grond waarvan Holland Blumen Markt meent dat aan de haar toebehorende en te onteigenen perceelsgedeelten een waarde zou moeten worden toegekend van EUR 100,00, dan wel van EUR 41,55 per m².
3.8. De Provincie heeft van haar kant nog gewezen op een recent totstandgekomen transactie met de Diaconie van de hervormde gemeente Schermer, bij welke transactie de Provincie gronden heeft verkregen tegen betaling van circa EUR 6,00 per m². Door deze transactie is het voor de Provincie overigens ook mogelijk geworden om Holland Blumen Markt vergelijkbare, naastgelegen ruilgrond aan te bieden.
3.9. Holland Blumen Markt heeft bij gelegenheid van het pleidooi naar voren doen brengen dat men geen prijs (meer) stelt op een ruiling. Dat de Provincie gunstiger regelingen heeft getroffen met derden door het aanbieden van ruilgrond, kan derhalve niet (langer) als een relevant verweer worden beschouwd.
3.10. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden uitgesloten dat deskundigen te zijner tijd zullen concluderen dat de door Holland Blumen Markt ter vergelijking genoemde gronden niet, althans niet in de gestelde mate, vergelijkbaar zijn met de te onteigenen perceelsgedeelten van Holland Blumen Markt.
3.11. De slotsom luidt dan ook dat niet reeds op grond van de gestelde vergelijkingsobjecten kan worden gesproken van een kennelijk onwerkelijk en onredelijk aanbod van de kant van de Provincie. De rechtbank heeft bij dit oordeel betrokken dat ook de door Holland Blumen Markt zelf in 2003 in het kader van de verwerving van de percelen betaalde prijs niet in verhouding staat tot de waarde, die zij thans aan de percelen toedicht.
3.12. Dat het door de Provincie aangeboden bedrag van EUR 60.000,00 afwijkt van een eerdere aanbieding heeft volgens de Provincie te maken met de marktwerking. Door een teruglopende bloembollenmarkt zouden de prijzen teruggelopen zijn. Wat hiervan ook zij, de rechtbank is van oordeel dat de afwijking naar beneden niet zo groot is dat reeds op grond daarvan het serieuze karakter aan het aanbod zou zijn komen te ontvallen.
3.13. Van een schending van de verplichting om na de datum van het Koninklijk Besluit te proberen de te onteigenen zaak bij minnelijke overeenkomst te verwerven, is dan ook geen sprake. Uit de reactie van Holland Blumen Markt op het laatste aanbod van de Provincie kan voorts worden afgeleid dat verder onderhandelen over de hoogte van de prijs geen zin zou hebben gehad. De voor het eerst bij gelegenheid van de pleidooien opgevoerde inkomensschade - door de Provincie overigens betwist - behoeft geen bespreking, want kan aan dit oordeel niet afdoen.
3.14. De rechtbank verwerpt het primaire verweer van Holland Blumen Markt, inhoudende dat de Provincie wegens schending van het bepaalde in artikel 17 van de Onteigeningswet niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard en acht de vordering tot het bij vervroeging uitspreken van de onteigening voor toewijzing vatbaar. Het feit dat Holland Blumen Markt de door de Provincie aangeboden schadeloosstelling als onvoldoende aanmerkt, staat aan die toewijzing niet in de weg.
3.15. Nu Holland Blumen Markt de haar aangeboden schadeloosstelling uitdrukkelijk heeft verworpen, behoort omtrent de hoogte daarvan een bericht van deskundigen te worden ingewonnen. De rechtbank is van oordeel dat, zoals ook door de Provincie voorgesteld, met de benoeming van één deskundige kan worden volstaan. De rechtbank heeft de heer J. van der Wel te Schipluiden, makelaar en taxateur onroerende zaken, bereid gevonden als deskundige op te treden. Daarbij wordt aangetekend dat de heer van der Wel zich desgewenst kan verstaan met mr. J.H. Berkvens, advocaat te Amsterdam en onteigeningsdeskundige. Indien de heer van der Wel van deze mogelijkheid gebruik maakt, dient hij van het overleg en de resultaten daarvan melding te maken in zijn deskundigenbericht.
3.16. De Provincie heeft gevorderd dat de rechtbank het bedrag van het voorschot als bedoeld in artikel 54i van de Onteigeningswet voor Holland Blumen Markt zal vaststellen op 100 % van het aangeboden bedrag. De rechtbank ziet, mede gelet op hetgeen eerder is overwogen, geen aanleiding het voorschot op een ander bedrag vast te stellen en zal derhalve overeenkomstig de vordering van de Provincie beslissen.