ECLI:NL:RBALK:2006:AV2175

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
8 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
77665/HA ZA 04-1992 en 79847/HA ZA 05-333
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor bodemverontreiniging en opschorting van betaling

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Alkmaar, stond de aansprakelijkheid van Dura Vermeer Milieu B.V. voor bodemverontreiniging centraal. Dura had opdracht gegeven aan Bouw en Ontwikkelingsmaatschappij Duyncroft B.V. om sloopwerkzaamheden uit te voeren op een perceel waar eerder een benzinestation was gevestigd. Tijdens de ontgravingswerkzaamheden op 16 januari 2003 ontdekte Dura een olieverontreiniging in de bodem, veroorzaakt door een beschadigde olietank. Dura vorderde betaling van Duyncroft voor de saneringskosten, die waren vastgesteld op € 48.361,56, maar Duyncroft weigerde te betalen en stelde dat Dura zelf verantwoordelijk was voor de verontreiniging.

De rechtbank oordeelde dat Duyncroft onvoldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat Dura de verontreiniging had veroorzaakt. De rechtbank wees erop dat het BOOT-onderzoek, dat voorafgaand aan de werkzaamheden was uitgevoerd, niet voldoende bewijs bood om aan te nemen dat er vóór de werkzaamheden van Dura geen ernstige vervuiling had plaatsgevonden. De rechtbank concludeerde dat Duyncroft niet kon terugvallen op de opschortingsregeling van artikel 6:52 BW, omdat zij geen opeisbare tegenvordering had gesteld. De vordering van Dura werd toegewezen, met wettelijke rente vanaf 5 december 2003.

In de vrijwaringszaak die door Duyncroft was aangespannen tegen Oudt Zwanenburg Grond- en Sloopwerken B.V., werd eveneens geoordeeld dat Duyncroft niet kon aantonen dat Oudt verantwoordelijk was voor de verontreiniging. De rechtbank wees de vordering van Duyncroft af en veroordeelde haar in de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken op 8 februari 2006.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK TE ALKMAAR
Sector civiel recht
zaaknummers/ rolnummers 77665 / HA ZA 04-1192 en 79847 / HA ZA 05-333
datum: 8 februari 2006
Vonnis van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken
in de zaak (77665 / HA ZA 04-1192) van:
de besloten vennootschap
DURA VERMEER MILIEU B.V.,
gevestigd te Hoofddorp,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het vrijwaringsincident,
procureur mr. H.R.M. Jenné,
advocaat mr. G.J. Lantink te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap
BOUW EN ONTWIKKELINGSMAATSCHAPPIJ DUYNCROFT B.V.,
gevestigd te Opmeer,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het vrijwaringsincident,
procureur mr. A. de Groot,
advocaat mr. P. Wanders te Amsterdam
en in de zaak (79847 / HA ZA 05-333) van
de besloten vennootschap
BOUW EN ONTWIKKELINGSMAATSCHAPPIJ DUYNCROFT B.V.,
gevestigd te Opmeer,
eiseres in de vrijwaringszaak,
procureur mr. A. de Groot,
advocaat mr. P. Wanders te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid OUDT ZWANENBURG GROND- EN SLOOPWERKEN B.V.,
gevestigd te Zwanenburg en kantoor houdende te Amsterdam,
gedaagde in de vrijwaringszaak,
procureur mr. H.R.M. Jenné,
advocaat mr. B.J.M. van Meer, te Arnhem.
Partijen zullen hierna Dura, Duyncroft onderscheidenlijk Oudt genoemd worden.
In de hoofdzaak
1. De procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- dagvaarding van 19 november 2004 met beslagstukken en producties,
- herstelexploot van 10 december 2004,
- incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring,
- conclusie van antwoord in het incident tot oproeping in vrijwaring,
- conclusie van antwoord met producties,
- tussenvonnis van 11 mei 2005,
- brief van mr. Lantink van 5 december 2005, met als bijlage een productie,
- proces-verbaal van comparitie van 13 december 2005.
1.2 Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1 Duyncroft heeft in het kader van een door haar geplande ontwikkeling van een project op het perceel grond van een voormalig(e) benzinestation/oliehandel te Amsterdam aan Oudt Zwanenburg Grond en Sloopwerken B.V. (hierna te noemen 'Oudt') opdracht gegeven om de opstallen inclusief fundering van dit benzinestation te slopen. Deze sloopwerkzaamheden zijn door Oudt voltooid in oktober 2002.
2.2 In verband met hetzelfde project heeft Duyncroft in oktober 2002 opdracht gegeven aan Dura om vijf ondergrondse tanks inclusief het bijbehorende leidingenwerk te verwijderen.
2.3 Voorafgaand aan de werkzaamheden van Dura heeft Vermeer Milieutechniek B.V. een zogenaamd Verkennend en BOOT (Besluit opslaan in ondergrondse tanks) bodemonderzoek uitgevoerd. Het daarvan opgemaakte rapport van 21 november 2002 (productie 1 bij conclusie van antwoord) bevat voor zover van belang - kort samengevat - de volgende bevindingen, conclusies en aanbevelingen:
- dat de locatie vanaf eind vijftiger tot halverwege de negentiger jaren van de vorige eeuw als brandstofverkooppunt in gebruik is geweest,
dat in de grond, onder de plaats waar het benzinestation was gesitueerd, zich nog vijf olietanks bevinden,
- dat tijdens een eerdere sanering (SUBAT) zeven ondergrondse tanks zijn verwijderd en saneringswerkzaamheden zijn uitgevoerd, waarbij een restverontreiniging in de grond is achtergebleven,
- dat op basis van de analyse van de door haar genomen en vervolgens gemengde grondmonsters ter plaatse van de nog aanwezige vijf tanks een verhoogde concentratie van minerale olie in de grond aanwezig blijkt te zijn die gerelateerd kan worden aan de aanwezigheid van die vijf tanks, maar dat deze geen belemmering vormt voor de ontgraving en de verwijdering van de tanks en het toekomstig gebruik van de grond.
Als slotopmerking vermeldt het rapport dat het uitgevoerde onderzoek een momentopname betreft, waarbij een beperkt aantal monsters op een beperkt aantal plaatsen is genomen.
2.4 Dura is op 16 januari 2003 met haar ontgravingswerkzaamheden gestart en is die dag gestuit op een olieverontreiniging in de bodem aan de noordoostzijde van één van de vijf op te graven olietanks. De olielekkage werd veroorzaakt door een gat in de bovenkant van deze tank, die nog met olie gevuld bleek te zijn.
2.5 Dura heeft de heer [naam] van Duyncroft op zijn vakantieadres in Oostenrijk telefonisch op de hoogte gesteld van deze verontreiniging. De heer [naam] heeft Dura telefonisch opdracht gegeven voor de bodemsanering in verband met deze ontdekte olieverontreiniging.
2.6 Na overleg hebben partijen de kosten van het saneringswerk bepaald op Euro 48.361,56 inclusief B.T.W. Dura heeft een Duyncroft ter zake een factuur gezonden, waarvan de betalingstermijn eindigde op 4 december 2003. Duyncroft heeft deze factuur onbetaald gelaten.
2.7 Bij aangetekend verzonden brief van 1 september 2003 heeft Duyncroft - onder meer - aan Dura medegedeeld dat zij, zolang Dura niet het overtuigend bewijs levert dat de schade is veroorzaakt door derden, Dura aansprakelijk houdt voor de schade en dat zij - Duyncroft - niet bereid is om de saneringskosten te voldoen.
3. Het geschil
3.1 Dura vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Duyncroft veroordeelt om aan Dura tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van Euro 48.36156, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 december 2003 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast vordert Dura veroordeling van Duyncroft tot betaling van buiten gerechtelijke kosten ad Euro 1.542,- (2 punten van het liquidatietarief IV) en de kosten van het geding.
3.2 Dura legt aan haar vordering ten grondslag dat tussen haar en Duyncroft een (aanvullende) overeenkomst tot stand is gekomen ter zake van het saneren van de bodem in verband met de op 16 januari 2003 ontdekte bodemverontreiniging. Nu Dura deze saneringswerkzaamheden voltooid heeft en tussen partijen overeenstemming bestaat over de eindafrekening van het werk, is Duyncroft gehouden het bedrag van de eindafrekening ad Euro 48.361,56 te voldoen aan Dura.
3.3 Duyncroft betwist de vordering van Dura. Volgens Duyncroft moet worden aangenomen dat Dura de geconstateerde bodemvervuiling zelf heeft veroorzaakt. Dan kan het 'vanzelfsprekend' niet zo kan zijn dat Duyncroft de kosten van de sanering aan Dura betaalt.
4. De beoordeling
4.1 Tussen partijen is op 16 januari 2003 een (aanvullende) overeenkomst tot stand gekomen die Dura verplichtte om de aangetroffen bodemverontreiniging in het terrein van het voormalige benzinestation te saneren en die Duyncroft verplichtte, om de daarvoor overeengekomen prijs te betalen. Vast staat dat Dura het werk heeft voltooid en dat partijen de prijs daarvoor hebben bepaald op Euro 48.361,56. Evenmin is in geschil dat de betalingstermijn daarvoor eindigde op 4 december 2003.
4.2 Duyncroft stelt dat zij de overeengekomen prijs niet verschuldigd is. Ter terechtzitting van 13 december 2006 heeft Duyncroft nader toegelicht dat zij zich ter zake op de algemene opschortingsregeling beroept.
4.3 Volgens de algemene opschortingsregeling van artikel 6: 52 Burgerlijk Wetboek (BW) is een schuldenaar die een opeisbare (tegen-)vordering op zijn schuldeiser heeft bevoegd de nakoming van zijn verbintenis op te schorten tot de voldoening van zijn (tegen-)vordering plaatsvindt.
4.4 Duyncroft heeft niets gesteld over een opeisbare (tegen-)vordering waarop haar beroep op opschorting zou kunnen steunen. Zij volstaat met de stelling dat aangenomen moet worden dat Dura de bodemvervuiling zelf heeft veroorzaakt en Dura derhalve voor de schade daarvan aansprakelijk is. Onder die omstandigheid kan het dan 'vanzelfsprekend' niet zo zijn dat Dura nog betaald wordt voor de verrichte saneringswerkzaamheden, aldus Duyncroft.
4.5 De aansprakelijkheid van Dura te dezen, volgt, aldus Duyncroft, uit de volgende twee omstandigheden. Ten eerste blijkt, aldus Duyncroft, uit het BOOT onderzoek dat de bodem van het perceel, vóórdat Dura met het verwijderen van de tanks begon, niet of nauwelijks met olie was vervuild. Daarnaast volgt uit de schriftelijke verklaring van 12 november 2004 (productie 3 conclusie van antwoord) van een werknemer van sloper Oudt, dat tijdens de uitvoering van dit sloopwerk door Oudt de tank niet beschadigd kan zijn geraakt. Op grond van één en ander moet, aldus nog steeds Duyncroft, aangenomen worden dat de tank op de dag van aanvang van de werkzaamheden van Dura - op 16 januari 2003 - door Dura is beschadigd en dat daardoor de vervuiling heeft kunnen ontstaan.
4.6 De rechtbank overweegt als volgt. Vermeer Milieu Techniek B.V. heeft blijkens bijlage 2 van het BOOT rapport meerdere grondmonsters genomen. Eén monster - nr. 5 - is in de naaste omgeving van de onderhavige tank genomen. Vervolgens zijn alle grondmonsters met elkaar vermengd. Het mengmonster is geanalyseerd, met als resultaat een licht verhoogd gehalte aan minerale olie. Dit rechtvaardigt het hiervoor in het feitenrelaas geciteerde slotopmerkingen in het BOOT rapport dat dit voorafgaand bodemonderzoek van beperkte aard en omvang geweest.
In het kader van de latere sanering is de bodem rondom de tank door Ingenieursbureau Tauw B.V. regio Noordwest onderzocht. Het ter zake door Tauw opgestelde rapport, is in de vrijwaringszaak overgelegd en is ter terechtzitting van 13 december 2005 tussen alle partijen besproken. Blijkens dit rapport heeft Tauw rondom de tank 4 peilbuizen geplaatst en is van elke peilbuis een aparte analyse gemaakt. Het resultaat daarvan was dat uitsluitend peilbuis nr. 3 een sterk verhoogd gehalte aan minerale olie te zien gaf. De plaats van peilbuis nr. 3 van het Tauw onderzoek correspondeert niet met de plaats van boring nr. 5 van het BOOT onderzoek. Evenmin bevond boring nr. 5 zich in het gebied waar de vervuiling is aangetroffen.
Op basis van de door het BOOT onderzoek verkregen resultaten kan derhalve niet zonder meer worden aangenomen, zoals Duyncroft dat wel doet, dat zich op de plaats waar de vervuiling is aangetroffen op 16 januari 2003, voordien geen ernstige vervuiling heeft voorgedaan.
4.7 Ook de verklaring van 12 november 2004 van de heer [naam 2] (productie 3 conclusie van antwoord), werknemer bij Oudt, geeft geen grond om aan te nemen dat Dura de bodemvervuiling heeft veroorzaakt. Deze verklaring heeft betrekking op de reeds in oktober 2002 voltooide sloopwerkzaamheden van Oudt en geenszins op de werkzaamheden van Dura vanaf 16 januari 2003.
4.8 Hetgeen is aangevoerd door Duyncroft geeft derhalve geen, althans onvoldoende grond om de door Duyncroft gestelde aansprakelijkheid van Dura voor de bodemvervuiling aan te nemen. Daardoor ontbreekt evenzeer een voldoende onderbouwde grondslag van een eventuele, overigens niet door Duyncroft gestelde, (tegen-)vordering, die een beroep op opschorting zou kunnen rechtvaardigen. Aangezien Duyncroft geen andere omstandigheden of feiten heeft aangevoerd die, indien bewezen, tot een andere oordeel zou leiden, wordt haar bewijsaanbod gepasseerd.
4.9 De slotsom luidt derhalve dat Duyncrofts beroep op opschorting dient te falen. De vordering van Dura, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 december 2003, zal worden toegewezen.
4.10 Wat betreft de door Dura gevorderde kosten ad Euro 1.542,- ter zake van buitengerechtelijke werkzaamheden overweegt de rechtbank dat Dura onvoldoende feiten en/of omstandigheden heeft gesteld, waaruit afgeleid kan worden dat dergelijke werkzaamheden zijn verricht, en derhalve evenmin dat werkzaamheden zijn verricht die naar hun aard en omvang, een vergoeding, als gevorderd, zouden kunnen rechtvaardigen. De vordering van Dura op dit onderdeel zal worden afgewezen.
4.11 Duyncroft zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de proceskosten, waaronder begrepen de kosten van het vrijwaringsincident. Uit de verklaring van haar raadsman ter terechtzitting van 13 december 2005, begrijpt de rechtbank dat Dura geen aanspraak maakt de beslagkosten, zodat deze geen onderdeel uit zullen maken van de proceskostenveroordeling.
In de vrijwaring
5. De procedure
5.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- dagvaarding in vrijwaring van 5 april 2005 met producties,
- conclusie van antwoord in vrijwaring met producties,
- tussenvonnis van 11 mei 2005,
- proces-verbaal van comparitie van 13 december 2005.
5.2 Ten slotte is vonnis bepaald.
6. De feiten
6.1 In de vrijwaringszaak kan van dezelfde feiten als vermeld onder 2.1 t/m 2.5 van het feitenrelaas in de hoofdzaak worden uitgegaan.
7. Het geschil
7.1 Duyncroft vordert dat de rechtbank bij vonnis, gelijktijdig met het vonnis in de hoofdzaak, Oudt veroordeelt om aan Duyncroft tegen kwijting te betalen al hetgeen, waartoe Duyncroft in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld om aan Dura te voldoen.
7.2 Duyncroft legt aan haar vordering ten grondslag dat indien in rechte mocht komen vast te staan dat Dura de bodemverontreiniging niet heeft verzoorzaakt, dat dient te leiden tot de conclusie dat de verontreiniging door Oudt is veroorzaakt.
7.3 Oudt heeft de vordering gemotiveerd bestreden, op gronden die hierna, voor zover van belang, aan de orde zullen komen.
8. De beoordeling
8.1 Uit hetgeen in de hoofdzaak is overwogen en beslist, kan niet de conclusie worden getrokken dat daaruit dient te volgen dat Oudt de olievervuiling heeft veroorzaakt. Duyncroft heeft in vrijwaring geen andere feiten of omstandigheden gesteld die, indien bewezen, deze conclusie wel zouden kunnen rechtvaardigen, zodat ook hier haar bewijsaanbod moet worden gepasseerd en de vordering moet worden afgewezen. Duyncroft zal als de in het ongelijk gestelde partijen worden verwezen in de kosten.
9. De beslissing
In de hoofdzaak
veroordeelt Duyncroft om aan Dura te betalen een bedrag van Euro 48.361,56 (achtenveertigduizenddriehonderdeenenzestig euro en zesenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 december 2003 tot de dag van volledige betaling,
veroordeelt Duyncroft in de proceskosten, aan de zijde van Dura tot op heden begroot op Euro 1.076,40 aan verschotten en Euro 2.014,- aan salaris van de procureur,
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af hetgeen anders of meer gevorderd.
In de vrijwaring
wijst af de vordering van Duyncroft,
veroordeelt Duyncroft in de proceskosten aan de zijde van Oudt tot op heden begroot op Euro 1.006,- aan verschotten en Euro 1.788,- aan salaris van de procureur,
wijst af hetgeen anders of meer is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.J. van Maanen en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2006.