RECHTBANK ALKMAAR
Sector Kanton
Zaak 187964 Rolnr.: 2505/05 AS
Uitspraakdatum: woensdag 18 januari 2006
de besloten vennootschap Fortis Vastgoed B.V., gevestigd en kantoorhoudende te Utrecht
eiseres
gemachtigde: A.J. Visser, deurwaarder te Nieuwegein
[gedaagde], wonende te Noord-Scharwoude, gemeente Langedijk
gedaagde
procederende in persoon.
Eiseres heeft een vordering ingesteld, zoals omschreven in de dagvaarding van 9 mei 2005.
Gedaagde heeft bij antwoord verweer gevoerd.
Na beraad is vervolgens een comparitie van partijen gelast, welke heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2005. Van hetgeen toen door en namens partijen is verklaard, zijn door de griffier aantekeningen gemaakt.
Hierna is vonnis bepaald.
De inhoud van alle voormelde stukken geldt als hier ingelast.
Eiseres vordert bij dagvaarding veroordeling van gedaagde bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om:
A. de woning [adres] te Noord-Scharwoude met al wie en al wat zich daarin vanwege gedaagde bevindt binnen 14 dagen na de betekening van het vonnis te ontruimen en te verlaten en met afgifte van de sleutels geheel ter vrije beschikking van eiseres te stellen, met machtiging van eiseres om de ontruiming zonodig zelf en op kosten van gedaagde uit te voeren, met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
B. tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres te betalen:
1. de somma van € 2.695,09 voor achterstallige huur tot en met 30 april 2005, wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente over € 2.517,66 vanaf 9 mei 2005 tot aan de dag van betaling;
2. de somma van € 525,51 per maand voor elke maand of gedeelte van een maand, gelegen tussen 30 april 2005 en de daadwerkelijke ontruiming.
Zij stelt daartoe dat gedaagde van haar heeft gehuurd de woning [adres] te Noord-Scharwoude tegen een maandelijks bij vooruitbetaling verschuldigde huurprijs van laatstelijk € 525,51. Ten aanzien van gedaagde is op 27 maart 2003 de wettelijke schuldsanering van toepassing verklaard. Gedaagde had op dat moment een huurschuld van € 1.477,53, welke tezamen met de per 27 maart 2003 verschuldigde wettelijke rente ad € 15,59 bij de bewindvoerder is ingediend.
Bij vonnis van de rechtbank te Alkmaar d.d. 14 oktober 2004 werd de WSNP ten aanzien van gedaagde beëindigd en werd gedaagde van rechtswege in staat van faillissement verklaard. De vordering per die datum, bestaande uit de in de WSNP vallende bedragen terzake van huur ad € 1.477,53 en rente ad € 15,59, alsmede uit de tijdens de WSNP ontstane huurschuld ad € 507,18 en de incassokosten daarover ad € 161,84 (totaal € 2.162,14) is bij de curator ingediend.
Eiseres heeft op grond van het bepaalde in artikel 39 van de Faillissementswet bij aangetekende brief d.d. 6 januari 2005 de huur opgezegd tegen 30 april 2005. Omdat gedaagde niet heeft voldaan aan zijn verplichting om de gehuurde woning na het einde van de huur d.d. 30 april 2005 aan eiseres terug te geven, vordert eiseres thans de ontruiming van de woning door gedaagde.
Het faillissement van gedaagde is per 10 maart 2005 opgeheven wegens gebrek aan baten, zodat de vordering terzake van achterstallige huur met rente en kosten zoals die eerst in de WSNP en later in het faillissement is ingediend weer opeisbaar is geworden.
Per datum beëindiging huur bedroeg de vordering van eiseres een bedrag van € 2.695,09 (zijnde voormeld bedrag ad € 2.162,14, vermeerderd met de door gedaagde verschuldigde huur over de maanden november 2004 tot en met april 2005 ad in totaal € 3.149,34 en verminderd met de door gedaagde gedane betalingen ad in totaal € 2.616,39), welk bedrag door eiseres bij dagvaarding is gevorderd, alsmede een bedrag van € 525,51 per maand voor elke maand dat gedaagde het gehuurde na 30 april 2005 in gebruik houdt.
Ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft eiseres aangegeven dat door gedaagde na 30 april 2005 diverse betalingen zijn verricht, waardoor gedaagde, berekend tot en met 30 september 2005 nog een bedrag van € 995,09 aan haar verschuldigd is.
Gedaagde heeft verweer gevoerd.
Op grond van het bepaalde in artikel 39 van de Faillissementswet heeft eiseres bij aangetekende brief d.d. 6 januari 2005 gedaagde de huur opgezegd van de woning [adres] te Noord-Scharwoude, gemeente Langedijk, tegen 30 april 2005. Gedaagde is evenwel niet tot ontruiming van die woning overgegaan, zodat eiseres thans de veroordeling van gedaagde daartoe vordert. Gedaagde heeft hiertegen verweer gevoerd.
De kantonrechter overweegt als volgt. Artikel 39 Fw. heeft voor de faillissementssituatie waarin een huurder verkeert op het moment van de opzegging van de huur een eenvoudige mogelijkheid van opzegging geschapen omdat van een verhuurder niet kan worden verlangd dat het verhuurde (nog veel langer) in gebruik blijft bij een insolvabele huurder. De aard van de regeling van artikel 39 van de Faillissementswet brengt mee dat voor gebruikmaking door de verhuurder van deze opzeggingsbevoegdheid geen plaats is als aangenomen moet worden dat de niet-nakoming van de verplichtingen door de huurder, ondanks de faillissementssituatie, redelijkerwijze niet te verwachten is. Naar het oordeel van de kantonrechter is daarvan in dit geval sprake. Immers, gebleken is dat gedaagde tijdens zijn faillissement en de daaraan voorafgaande schuldsaneringsregeling (in ieder geval) vanaf november 2003 voor tijdige betaling van de huur heeft zorggedragen (behoudens een te late betaling van de huur over september 2004) en dat op het moment van opzegging van de huur (6 januari 2005) er slechts een huurschuld was van € 525,51 (te weten de over de maand november 2004 onbetaald gelaten huurtermijn ad € 521,79, vermeerderd met € 3,72 wegens te weinig betaalde huur over december 2004). De vordering ad € 2.162,14 wegens achterstallige huur, rente en incassokosten, die eiseres op gedaagde had toen gedaagde in staat van faillissement werd verklaard op 14 oktober 2004, was immers ingediend bij de curator en is pas weer opeisbaar geworden nadat het faillissement was opgeheven wegens gebrek aan baten.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan een en ander geen grond vormen voor gebruikmaking van de opzeggingsbevoegdheid ingevolge artikel 39 Fw. Reeds daarom bestaat er geen grond voor ontruiming, zodat de vordering in zoverre zal worden afgewezen.
Ter comparitie heeft gedaagde aangegeven dat zijn schuld op dat moment nog € 469,58 bedroeg, te weten het bij dagvaarding gevorderde bedrag van € 2.695,09 minus door hem tot een bedrag van € 2.225,51 verrichte betalingen. Eiseres heeft ter zitting een overzicht overgelegd, waaruit volgt dat gedaagde op dat moment nog een bedrag van € 995,09 aan haar verschuldigd was, zij het dat zij de mogelijkheid dat daarop nog een bedrag van € 525,51 in mindering dient te strekken (zoals door gedaagde betoogd, doch niet aangetoond) niet heeft uitgesloten. Nu gedaagde terzake geen betalingsbewijs heeft overgelegd, zal evenwel van eiseresses specificatie worden uitgegaan en komt een bedrag van € 995,09 voor toewijzing in aanmerking.
De uitslag van de procedure brengt mee, dat de proceskosten voor rekening van gedaagde komen.
Veroordeelt gedaagde om aan eiseres tegen bewijs van kwijting te betalen de som van € 995,09, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 oktober 2005 tot de dag van voldoening.
Veroordeelt gedaagde voorts in de proceskosten, die tot heden voor eiseres worden vastgesteld op een bedrag van € 277,60 aan verschotten [inclusief BTW indien en voorzover door gedaagde verschuldigd] en op een bedrag van € 275,-- voor salaris van de gemachtigde van eiseres [waarover gedaagde geen BTW verschuldigd is].
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.S. Friedberg, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en op 18 januari 2006 in het openbaar uitgesproken.
De griffier
De kantonrechter