ECLI:NL:RBALK:2005:AY7652

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
8 september 2005
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
191681-05-1901 WG
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens dreigende taal door werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Alkmaar op 8 september 2005 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer en de besloten vennootschap Holland Graphic Occasions BV (HGO). De werknemer was op staande voet ontslagen vanwege het uiten van dreigende taal tegen een directielid en een collega. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet gerechtvaardigd was, omdat de werknemer niet eerder was aangesproken op zijn ongepaste taalgebruik. De kantonrechter stelde vast dat de werknemer zijn uitlatingen niet ontkende, maar dat deze in de context van de situatie geplaatst moesten worden. De rechter concludeerde dat de bodemrechter waarschijnlijk zou oordelen dat een minder ingrijpende maatregel, zoals een ernstige waarschuwing, voldoende zou zijn geweest.

De werknemer had bij dagvaarding op 9 augustus 2005 een voorziening gevorderd, waaronder betaling van achterstallig loon en toelating tot zijn werkzaamheden. Tijdens de zitting op 25 augustus 2005 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. HGO had voorafgaand aan de zitting producties ingediend en de werknemer had zijn vordering toegelicht aan de hand van pleitnotities. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer recht had op betaling van het achterstallig loon tot 1 augustus 2005, vermeerderd met wettelijke verhogingen en rente, en dat HGO ook het loon vanaf 1 augustus 2005 moest betalen tot de rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst.

De kantonrechter compenseerde de proceskosten en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Het meer of anders gevorderde werd afgewezen. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging bij ontslag op staande voet en de noodzaak van een dringende reden voor dergelijk ontslag.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Kanton
Locatie Den Helder
Zaaknr/rolnr.: 191681-05-1901 WG
Uitspraakdatum: 8 september 2005
Vonnis in kort geding
De kantonrechter als voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding, heeft het volgende vonnis gewezen in de zaak van:
[werknemer], wonende te Den Helder
eisende partij in kort geding
verder ook te noemen: [werknemer]
[toevoeging aangevraagd]
gemachtigde: mr. drs. R. Rotscheid, advocaat te Den Helder
tegen
de besloten vennootschap Holland Graphic Occasions BV te Wieringerwerf, gemeente Wieringermeer
gedaagde partij in kort geding
verder ook te noemen: HGO
gemachtigde: mr. U. Aloni, advocaat te Amsterdam.
Het procesverloop
[Werknemer] heeft bij dagvaarding d.d. 9 augustus 2005 een voorziening gevorderd.
De zaak is behandeld op de terechtzitting van 25 augustus 2005, alwaar zijn verschenen [werknemer] en namens HGO de heer [bedrijfsleider], bedrijfsleider; partijen werden bijgestaan door hun gemachtigden.
HGO heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling 7 producties in het geding gebracht.
[Werknemer] heeft de vordering bij monde van zijn gemachtigde toegelicht aan de hand van pleitnotities. HGO heeft tegen de vordering verweer doen voeren aan de hand van pleitnotities.
De inhoud van deze processtukken geldt als hier ingelast.
Na afloop van de behandeling is heden uitspraak bepaald.
De uitgangspunten
1. [Werknemer] is op 1 mei 1999 in dienst getreden van HGO, en heeft laatstelijk de functie van schilder vervuld. Zijn laatstverdiende loon bedrag € 1600,00 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag.
2. HGO heeft [werknemer] op 23 mei 2005 op staande voet ontslagen met als reden dat [werknemer] zich bedreigend en intimiderend heeft geuit. Het ontslag is bij brief van 23 mei 2005 door HGO schriftelijk bevestigd.
3. [Werknemer] heeft per brief van 26 mei 2005 de nietigheid van het ontslag ingeroepen, wegens het ontbreken van een dringende reden, en toegang tot het werk verzocht. HGO heeft hem niet toegelaten, en vanaf 1 juni 2005 ontvangt [werknemer] geen loon meer.
Het geschil
4. [Werknemer] vordert bij wege van voorziening ex artikel 254 lid 4 BRv bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- veroordeling van HGO tot betaling van achterstallig loon tot 1 augustus 2005, zijnde een nettobedrag van € 2.327,28, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ad 50%, vakantietoeslag en de wettelijke rente over het brutosalaris en de verhoging, vanaf 1 juni 2005 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeling van HGO tot loonbetaling van 1 augustus 2005 tot de datum waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd;
- HGO te gelasten [werknemer] toe te laten tot zijn gebruikelijke werkzaamheden als schilder en zich te onthouden van gedragingen die een goede terugkeer naar de werkplek en continuering van het werk kunnen belemmeren, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag, dan wel zodanig bedrag als de voorzieningenrechter billijk acht, voor iedere dag dat HGO nalaat en/of zal nalaten aan de veroordeling te voldoen;
- kosten rechtens.
[Werknemer] stelt ter onderbouwing van zijn vordering, zakelijk weergegeven, het volgende.
[Werknemer] stelt dat zijn arbeidsovereenkomst nog immer voortduurt aangezien hij de nietigheid van het ontslag op staande voet heeft ingeroepen. Anders dan HGO aanvoert, ontkent [werknemer] dat sprake is geweest van dreigende en intimiderende uitspraken.
5. Het verweer van HGO strekt tot afwijzing van de vorderingen. Op dat verweer zal - voor zover noodzakelijk - hieronder bij de beoordeling worden ingegaan.
De beoordeling
6. De spoedeisendheid van de zaak vloeit uit het gestelde voort en is in voldoende mate gebleken.
7. Uit het over en weer betoogde, de overgelegde stukken en de omstandigheid dat de onderhavige procedure zich niet leent voor (nadere) bewijsvoering is de kantonrechter voorshands, rekeninghoudende met de vermoedelijke beslissing in de eventueel te entameren bodemzaak, het volgende van oordeel.
8. Volgens HGO zou [werknemer] op 20 mei 2005 tegen zijn collega [collega] gezegd hebben "wel eens iemand vermoord te hebben en zijn hand er niet voor om te draaien dat nog eens te doen". Daarbij zou [werknemer] [collega], volgens diens verklaring van 20 augustus 2005, met een dreigende blik hebben aangekeken. [Collega] heeft zich vervolgens bij de directie beklaagd, en later ziek gemeld. Zijn arbeidsovereenkomst is op diens verzoek ook geëindigd.
Nadat [werknemer] ontslag is aangezegd, zou bovendien zijn vastgesteld dat [werknemer] al eerder ook de directeur [directeur] - indirect - heeft bedreigd door op te merken dat hij wel wist waar deze woonde en er heen zou gaan met wat vriendjes om hem een lesje te leren. Dit in verband met het feit dat [directeur] de rugklachten van [werknemer] niet serieus zou nemen.
9. In feite ontkent [werknemer] de gewraakte uitlatingen niet. Hij stelt echter dat deze in de context waarin zij gemaakt zijn dienen te worden geplaatst. [Werknemer] voert echter verschillende versies van de omstandigheden op, waaronder hij zijn opmerkingen geplaatst heeft. In zijn brief gedateerd op 26 mei 2005 stelt [werknemer] dat [collega] hem heeft uitgelokt, door te zeggen dat [werknemer] bepaalde dingen niet zou durven. Ter zitting heeft [werknemer] verklaard dat hij [collega] eigenlijk een beetje "zat op te naaien", hij kon het niet goed met [collega] vinden omdat deze zich niet door hem liet corrigeren.
Ook heeft [werknemer] erkend over [directeur] te hebben gezegd dat "hij weet waar hij woont".
Hoewel [werknemer] betwist dat deze uitlatingen bedreigend en intimiderend (bedoeld) zijn, staat wel vast dat [collega] en [directeur] deze uitlatingen als zodanig hebben opgevat, en naar het oordeel van de kantonrechter, ook zo hebben kunnen c.q. mogen opvatten. Dergelijk taalgebruik past niet op de werkvloer. Voor zover [werknemer] heeft willen stellen dat hij onmachtig is zijn frustraties zonder "spierballentaal" te uiten, dan komt dat voor zijn risico en is het aan hem daar iets aan te doen.
De vraag is echter of de uitlatingen voldoende ernstig zijn om de meest ingrijpende maatregel van ontslag op staande voet te rechtvaardigen. Aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat met een minder vergaande maatregel als een ernstige waarschuwing volstaan had kunnen worden. Tijdens het dienstverband van [werknemer] is immers niet eerder voorgekomen dat hij aangesproken is op ongepast (dreigend) taalgebruik. De door partijen genoemde jurisprudentie wijzen ook in die (denk)richting. De loonvordering is derhalve toewijsbaar, zoals hierna vermeld.
Dat laatste geldt niet voor de gevraagde tewerkstelling. [Werknemer] heeft geen bijzonder belang bij tewerkstelling aangevoerd.
In de omstandigheden van het geval ziet de kantonrechter wel aanleiding de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW te matigen tot 5%, en de kosten van de procedure te compenseren, zoals hierna vermeld.
De beslissing in kort geding
De kantonrechter:
Veroordeelt HGO om aan [werknemer] tegen kwijting te betalen het achterstallig loon tot 1 augustus 2005, zijnde een nettobedrag van € 2.327,28, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ad 5% en de vakantietoeslag, alsmede de wettelijke rente over € 2.327,28 en de wettelijke verhoging vanaf 1 juni 2005 tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt HGO tevens tot betaling van het loon vanaf 1 augustus 2005 tot de datum waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd.
Compenseert de kosten van het geding in dier voege, dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.S. Friedberg, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2005.
De griffier
De kantonrechter