ECLI:NL:RBALK:2005:AV0680

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
6 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
14/810333-05 en 14/078184-03
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag door verkeersincident met dodelijke afloop

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 6 december 2005 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 4 februari 2005, te Den Burg op Texel, een verkeersongeval veroorzaakt waarbij een fietser om het leven kwam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met een snelheid van 91 tot 99 kilometer per uur reed, terwijl de maximumsnelheid ter plaatse 80 kilometer per uur was. De verdachte had bovendien geen geldig rijbewijs, omdat dit eerder was ingevorderd. Tijdens de zitting op 22 november 2005 zijn de tenlasteleggingen besproken, en de rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig heeft gereden, wat heeft geleid tot het fatale ongeval. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, met een vervangende hechtenis van 90 dagen indien deze taakstraf niet naar behoren wordt verricht. Daarnaast is er een gevangenisstraf van twee maanden opgelegd, die voorwaardelijk is met een proeftijd van twee jaar. Tevens is de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen ontzegd voor de duur van één jaar en drie maanden, afhankelijk van de feiten waarvoor hij is veroordeeld. De rechtbank heeft ook de teruggave van de in beslag genomen auto gelast. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 9, 175, 176, 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Parketnummer : 14/810077-05, 14/625332-05 (ttzgev)
Datum uitspraak : 6 december 2005
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres verdachte].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 november 2005.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de parketnummers
14.810077-05 en 14.625332-05 zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, die ertoe strekt dat de rechtbank:
- het in de zaak met parketnummer 14/810077-05 onder 1 en 2 en het in de zaak met parketnummer 14/625332-05 tenlastegelegde bewezen zal verklaren,
- de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf, bestaand uit een werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht,
- voorts de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit,
- de verdachte zal opleggen voor feit 1 in de zaak met parketnummer 14/810077-05 een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van drie jaren en zes maanden met aftrek van de tijd dat het rijbewijs van verdachte ingevorderd en ingehouden is geweest, te rekenen vanaf 28 september 2005, voor feit 2 in de zaak met voormeld parketnummer een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 9 maanden en voor het telastegelegde onder parketnummer 14/625332-05 eveneens een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 9 maanden,
- verbeurdverklaring zal uitspreken van de onder verdachte in beslag genomen personenauto.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van hetgeen door de verdachte en mr. A.E. Koster, raadsman van de verdachte, naar voren is gebracht.
1. TENLASTELEGGINGEN
Aan de verdachte is, nadat een vordering van de officier van justitie strekkende tot wijziging van het onder 2 ten laste gelegde feit is toegelaten, in de zaak met parketnummer 14/810077-05 ten laste gelegd, dat
1.
hij op of omstreeks 04 februari 2005 te Den Burg, gemeente Texel,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Pontweg, zich zodanig heeft
gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) werd gedood, door
roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of
onoplettend,
- zonder in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs aan het verkeer op de
openbare weg deel te nemen en/of
- (vervolgens) met dat motorrijtuig te rijden met een snelheid van (ongeveer)
91 kilometer per uur, althans een hogere snelheid dan de ter plaatse
geldende maximumsnelheid van 80 kilometer per uur en/of
- (vervolgens) een oversteekplaats voor fietsen en bromfietsen te naderen,
terwijl op dat moment (een) fietser(s) die oversteekplaats naderde(n)
en/of overstak(en), zonder zijn snelheid te minderen, althans zodanig te
regelen dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen
binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en/of waarover deze vrij
was en/of
- (vervolgens) bij het zien van die overstekende fietser(s) zodanig hard te
remmen dat hij, verdachte, de controle over zijn voertuig heeft verloren
en/of uit is geweken/te wijken naar, gezien zijn, verdachtes, rijrichting,
links, waardoor hij, verdachte, met het door hem bestuurde motorrijtuig
(vervolgens) (geheel of gedeeltelijk) terecht is gekomen op de weghelft voor
het tegemoetkomende verkeer en/of
- (vervolgens) met het door hem bestuurde motorrijtuig tegen een die
oversteekplaats overstekende fietser, zijnde voornoemde [slachtoffer], aan te
rijden en/of te botsen,
terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8,
eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2.
hij op of omstreeks 24 februari 2005 te [woonplaats verdachte], als degene van wie ingevolge
artikel 130, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, althans ingevolge artikel 164, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, de overgifte van een op
zijn naam gesteld rijbewijs was gevorderd en/of als degene van wie zijn
rijbewijs was ingevorderd en aan wie dat rijbewijs niet was teruggegeven, op
een weg, de Witbol, een motorrijtuig, (personenauto), van de categorie of
categorieën waarvoor dat rijbewijs was afgegeven, als bestuurder heeft
bestuurd.
Aan de verdachte is, nadat een vordering van de officier van justitie strekkende tot wijziging van de tenlastelegging is toegelaten, in de zaak met parketnummer
14/625332-05 ten laste gelegd, dat
hij op of omstreeks 28 september 2005 te [woonplaats verdachte], als degene van wie ingevolge
artikel 130, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, althans ingevolge artikel 164, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, de overgifte van een op
zijn naam gesteld rijbewijs was gevorderd en/of als degene van wie zijn
rijbewijs was ingevorderd en aan wie dat rijbewijs niet was teruggegeven, op
een weg, de [adres verdachte], een motorrijtuig, (personenauto), van de categorie of
categorieën waarvoor dat rijbewijs was afgegeven, als bestuurder heeft
bestuurd;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
2. BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 14/810077-05 onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
1.
hij op 04 februari 2005 te Den Burg, gemeente Texel,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Pontweg, zich zodanig heeft
gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) werd gedood, door
aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend,
- met dat motorrijtuig te rijden met een hogere snelheid dan de ter plaatse
geldende maximumsnelheid van 80 kilometer per uur en
- vervolgens een oversteekplaats voor fietsen en bromfietsen te naderen,
terwijl op dat moment fietsers die oversteekplaats overstaken, zonder zijn snelheid
zodanig te regelen dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen
binnen de afstand waarover de weg vrij was en
- vervolgens bij het zien van die overstekende fietsers de controle over zijn voertuig
heeft verloren waardoor hij, verdachte, met het door hem bestuurde motorrijtuig
vervolgens gedeeltelijk terecht is gekomen op de weghelft voor
het tegemoetkomende verkeer en
- vervolgens met het door hem bestuurde motorrijtuig tegen een die
oversteekplaats overstekende fietser, zijnde voornoemde [slachtoffer], te botsen;
2.
hij op 24 februari 2005 te [woonplaats verdachte], als degene van wie ingevolge artikel 164, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs was gevorderd, op een weg, de [adres verdachte], een motorrijtuig, (personenauto), van de categorie waarvoor dat rijbewijs was afgegeven, als bestuurder heeft bestuurd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 14/625332-05 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
hij op 28 september 2005 te [woonplaats verdachte], als degene van wie ingevolge artikel 164, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, zijn rijbewijs was ingevorderd en aan wie dat rijbewijs niet was teruggegeven, op een weg, de [adres verdachte], een motorrijtuig, (personenauto), van de categorie waarvoor dat rijbewijs was afgegeven, als bestuurder heeft bestuurd.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3. BEWIJS
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
Het geschrift onder 5 ten aanzien van feit 1 onder parketnummer 14/810077-05 is slechts gebezigd in verband met de inhoud van de overige genoemde bewijsmiddelen.
4. BEWIJSMIDDELEN
Ten aanzien van feit 1 onder parketnummer 14/810077-05
1.
De verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 22 november 2005 voor zover zakelijk weergegeven inhoudende:
Op 4 februari 2005, rond 17.45 uur, ben ik in mijn auto weggereden bij hotel Opduin in De Koog richting Den Burg op Texel. Ik reed over de Pontweg. Toen ik de kruising met de Rozendijk naderde, zag ik plotseling de schimmen van vier fietsers die de weg overstaken. Deze bevonden zich op een afstand tussen de 50 en 100 meter van mij vandaan. Ik heb zo krachtig mogelijk geremd. Ik kwam in botsing met de fietser die achteraan reed. Toen had ik nog een snelheid van 50 tot 60 kilometer per uur.
2.
Het proces-verbaal met nummer PL1030/05-119119 van 5 februari 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren A.P. van Schaik en A.E.Groenhof.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de verklaring van verdachte (bladzijde 78):
Ik reed op vrijdag 4 februari 2005 met de auto naar Den Helder om naar Texel te gaan. Ik reed met een auto, merk Lancia, kleur donkergroen, kenteken [kenteken auto 1 verdachte]. Omstreeks 16.15 uur ben ik aangekomen te De Koog, Texel. Omstreeks 17.45 uur ben ik in mijn auto weggereden naar Den Burg.
3.
Het proces-verbaal met nummer PL1030/05-010933 van 17 februari 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren A.P. van Schaik en A.E.Groenhof.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als het relaas van verbalisanten (bladzijde 6):
Op vrijdag 4 februari 2005, omstreeks 17.58 uur, kregen wij, verbalisanten van Schaik en Groenhof, ambtshalve kennis van een ernstig verkeersongeval met letsel op de kruising Pontweg/Rozendijk te Den Burg, gemeente Texel, waarbij een vierwielig motorrijtuig (personenauto) en een fietster betrokken waren.
Het ongeval heeft plaatsgevonden op bovengenoemde datum, vermoedelijk omstreeks 17.55 uur. Dit tijdstip is gelegen na zonsondergang en voor zonsopkomst.
Het ongeval heeft plaatsgevonden op de kruising van de voor het openbaar verkeer openstaande wegen, de Pontweg en de Rozendijk, ter plaatse gelegen buiten de bebouwde kom van Den Burg, gemeente Texel. De Pontweg is aangeduid als voorrangsweg, tengevolge waarvan het verkeer op die weg voorrang heeft.
Gelet op het tijdstip van de melding, 17.58 uur, was het op dat moment schemerig weer. Het was droog en er was geen neerslag.
Gelet op het feit dat het ongeval plaats vond buiten de als zodanig aangeduide bebouwde kom, (andere wegen) gold ter plaatse de wettelijk vastgestelde maximum snelheid van 80 kilometer per uur voor motorvoertuigen.
Bij mijn komst ter plaatse zag ik, eerste verbalisant, dat komende vanuit de richting van Den Burg en nagenoeg aan het begin van het verdrijvingsvlak op het wegdek van de Pontweg een vierwielig motorrijtuig, merk Lancia, kleur donkergroen, voorzien van het kenteken [kenteken 1 auto verdachte], deels op het verdrijvingsvlak en deels op de westelijke rijbaan van deze weg stilstond.
Ik, eerste verbalisant, zag dat in dat voertuig achter het stuur een man zat (de nader te noemen verdachte [verdachte]).
Verder zagen wij verbalisanten dat het slachtoffer [slachtoffer] nader te noemen, deels op de oostelijke rijbaan van de Pontweg en deels op de aan eerder genoemde zijde van die weg gelegen bushalte lag.
4.
Het proces-verbaal van confrontatie met overledene met nummer PL1030/05-119119 van
5 februari 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar P.S. Vlaming.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als het relaas van verbalisant (bladzijde 30):
Het stoffelijk overschot van [slachtoffer] word door mij getoond aan [moeder slachtoffer], geboren op [geboortedatum moeder slachtoffer] te [geboorteplaats moeder slachtoffer] en [vader slachtoffer], geboren op [geboortedatum vader slachtoffer] te [geboorteplaats vader slachtoffer] die mij ieder voor zich verklaarden: “Het lichaam dat u mij toont is het stoffelijk overschot van onze dochter.”
5.
Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring van de gemeentelijk lijkschouwer, R.A. van den Bent gedateerd 4 februari 2005.
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de verklaring van voornoemde arts betreffende de lijkschouw van [slachtoffer], geboren [geboortedatum slachtoffer] (bladzijde 26 – 28):
Conclusie (onmiddellijk verband tussen doodsoorzaak, wijze waarop resp. omstandigheden waaronder de niet-natuurlijke dood intrad, resp. het dodelijk letsel is bekomen, en relevante bijzonderheden):
Als fietser door auto geschept; fors inwerkend geweld op lichaam > multiple (inwendige) schade.
6.
Het proces-verbaal van verkeersongevalsanalyse met nummer 05-119119 van 25 april 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren L. Gerssen en G.J.P. Schoen.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de bevindingen van verbalisanten:
Bij het ongeval waren betrokken:
Voertuig 1 een personenauto, merk Lancia, type Delta, kleur groen, kenteken [kenteken auto 1 verdachte],
Voertuig 2 een fiets, merk Gazelle, type Luxe, kleur blauw, soort damesfiets.
Aan de verlichting van de fiets zagen wij het volgende:
- de dynamo aan het voorwiel was tegen de band geplaatst zodat deze “in werking” stond,
- aan het lampje uit de koplamp zagen wij een zogenaamde “hete draad breuk”. Wij zagen namelijk dat de gloeidraad verbogen was en dat de draadbreuk kennelijk was ontstaan tijdens het verbuigen. Dit is slechts mogelijk wanneer het lampje gebrand zou hebben. Gezien deze waarnemingen achten wij het waarschijnlijk dat de verlichting van de fiets aan de voorzijde gebrand heeft.
Ten einde de blokkeer-remvertraging van dit voertuig te kunnen bepalen hebben wij, ter plaatse van het verkeersongeval, een tweetal remproeven met een vervangend voertuig gehouden. De toestand van het wegdek alsmede de weersomstandigheden waren daarbij gelijk als ten tijde van het verkeersongeval.
Bij dit onderzoek hebben wij de stopafstand van voertuig 1, in de werkelijke situatie, dus de afstand van de reactieweg vermeerderd met de afstand van 29,46 meter (de remweg die gebruikt werd om de botsplaats te bereiken) vergeleken met de stopafstand bij een maximumsnelheid van ten hoogste 80 km/h.
Gelet op bloedalcoholgehalte en de medicijnen, is een reactietijd aangenomen van minimaal 1 en maximaal 2 seconden. Daarbij hoort een reactieweg van resp. 25,14 en 55 meter.
Uit deze berekening blijkt dat de werkelijke stopafstand tot de botsplaats minimaal ongeveer 54 meter en maximaal ongeveer 84 meter heeft bedragen.
Minimale stopafstand bij 80 km/h (minimale remweg plus minimale reactieweg van 1 sec.): 53,99 meter.
Maximale stopafstand bij 80 km/h (maximale remweg plus maximale reactieweg van 2 sec.): 81,90 meter.
In totaal werd door betrokkene [verdachte] een remweg gebruikt van 46,21 meter. Hierna stond het voertuig nog niet stil. Uiteindelijk kwam betrokkene [verdachte] op een afstand van ongeveer 120 (de rechtbank leest in: meter) na de plaats van het verkeersongeval tot stilstand. De reden hiertoe is ons niet bekend geworden.
Uit onderzoek bleek dat door betrokkene [verdachte] de maximum snelheid was overschreden met minimaal ongeveer 11 kilometer per uur en maximaal ongeveer 19 kilometer per uur. Voorts bleek uit onderzoek dat betrokkene [verdachte] in staat zou zijn geweest het ongeval te voorkomen als hij de maximum snelheid niet zou hebben overschreden. (art 19 RW1990). Uit dat onderzoek bleek namelijk dat hij minimaal ongeveer 0,61 meter en maximaal ongeveer 2,56 meter voor de plaats van het verkeersongeval tot stilstand had kunnen komen.
7.
Het proces-verbaal met nummer PL1030/05-119119 van 5 februari 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar A.E. Groenhof.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 4 februari 2005 tegenover verbalisant voornoemd afgelegde verklaring van [getuige 2] (bladzijde 57):
Ik was vandaag, vrijdag 4 februari 2005, omstreeks 17.50 uur, aan het fietsen met mijn studiegenoten. Wij bevonden ons op het fietspad langs de doorgaande weg van Den Burg naar De Koog.
Het was al wat schemerig en ik had het licht op mijn fiets aan. Volgens mij hadden we dat allemaal.
Om naar ons huisje te gaan moesten wij deze kruising oversteken. We stapten allemaal af en stelden ons twee aan twee op met onze fietsen naast ons in de richting van waar we heen moesten, dwars op het verkeer wat over de doorgaande weg reed dus. We wisten dat we daar voorrang moesten verlenen en hebben dus gewacht totdat de weg vrij was en we veilig konden oversteken.
Ik vond de kruising goed te overzien.
Ik stond samen met [getuige 3] rechts van mij vooraan en [slachtoffer]en [getuige 1]stonden respectievelijk links en rechts achter ons. Toen de weg vrij was zijn we overgestoken. In de verte heb ik wel lichten gezien, maar die waren echt nog ver weg. Het oversteken hebben we fietsend gedaan. We zijn hierbij uit stilstand gestart. [getuige 3] en ik waren als eerste aan de overkant, maar vlak achter ons reden [slachtoffer] en Maaike.
Opeens was daar die auto vanuit de richting van de Koog die [slachtoffer]aanreed. Ik begreep later dat zij iets achter [getuige 1]reed.
Ik hoorde gierende remmen en een klap en zag [slachtoffer]door de lucht vliegen.
8.
Het proces-verbaal met nummer PL1030/05-119119 van 5 februari 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar A.E. Groenhof.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 4 februari 2005 tegenover verbalisant voornoemd afgelegde verklaring van [getuige 1](bladzijde 59):
Ik was vandaag samen met mijn studiegenoten op Texel. We zijn op onze huurfietsen naar Den Burg gereden. Op de terugweg reden we over het fietspad van de doorgaande weg van De Koog naar Den Burg.
We voerden allemaal verlichting op onze fiets. Het was nog niet helemaal donker, maar toch al behoorlijk schemerig.
Toen wij deze kruising naderden en stopten om over te steken, stonden we twee aan twee opgesteld dwars in de rijrichting van het doorgaande verkeer.
Voor mij stonden [getuige 2]en [getuige 3] en links naast mij stond [slachtoffer]. Toen de weg vrij was, zijn we overgestoken. [getuige 2]en [getuige 3] reden voor mij en bereikten als eersten de overkant van de kruising. Opeens was daar het geluid van vreselijk remmen en alsof uit het niets dook er rechts van mij een auto op die mij op een haar na miste. Ik voelde de wind achter mijn rug. Ik schrok hier erg van.
Toen hoorde ik een gil en een klap en keek ik om. Ik zag dat [slachtoffer]door die auto was geschept.
9.
Het proces-verbaal met nummer PL1030/05-119119 van 5 februari 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar A.E. Groenhof.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 4 februari 2005 tegenover verbalisant voornoemd afgelegde verklaring van [getuige 3] (bladzijde 61):
We hadden boodschappen gedaan in Den Burg. Op de terugweg werd het al wat donkerder en hebben we allemaal onze fietsverlichting aangedaan.
Bij de kruising hebben we ons opgesteld om de doorgaande weg over te steken in de richting ons vakantiehuisje. Er kwamen drie auto’s aan en die hebben we afgewacht. Daarna was de weg vrij en zijn we overgestoken.
[getuige 2]en ik eerst en vlak achter ons [getuige 1]en [slachtoffer]. Ik was al nagenoeg aan de overkant van de kruising toen ik opeens hard hoorde remmen Toen ik omkeek zag ik dat [slachtoffer]op dat moment geschept werd door een auto. Ik zag dat [slachtoffer]hierdoor een eind door de lucht ging en even verderop aan de linkerkant van de weg terechtkwam.
Ten aanzien van feit 2 onder parketnummer 14/810077-05
1.
De verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 22 november 2005 voor zover zakelijk weergegeven inhoudende:
Ik woon op het adres [adres verdachte]. Het klopt dat ik op 24 februari 2005 in mijn auto reed op de [adres verdachte]. Ik moest op 4 februari 2005 na het dodelijk ongeval op Texel mijn rijbewijs inleveren. Ik kon dat niet, want ik ben het sinds het jaar 2000 kwijt. Ik wist dat ik niet mocht rijden.
2.
Het proces-verbaal met nummer PL1400/05-00525 van 24 februari 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren P.N.R. Anbergen en R.G. van Zijl.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als het relaas van verbalisanten (bladzijde 3):
Het was mij, eerste verbalisant, ambtshalve bekend dat van de bewoner van perceel [adres verdachte] het rijbewijs was ingevorderd.
Op donderdag 24 februari 2005 reden wij verbalisanten op de [adres verdachte]. Toen wij verbalisanten langs het perceel [adres verdachte] wilden rijden, zagen wij een blauwe Alfa Romeo de oprit van de [adres verdachte] oprijden.
Wij, verbalisanten, zagen dat er een man achter het stuur van de auto zat. Wij zagen dat deze man de enige persoon in de auto was. Wij zagen dat de man vervolgens uit het voertuig stapte en vervolgens het portier aan de bestuurders zijde sloot. Wij, verbalisanten, vroegen deze bestuurder naar zijn naam, hij gaf ons op te zijn genaamd: [verdachte].
-Ten aanzien van de zaak met parketnummer 14/625332-05
1.
Het proces-verbaal met nummer PL1400/05-002488 van 2 oktober 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar J.S. van Wijngaarden.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als het relaas van verbalisant (bladzijde 3):
Het is mij, verbalisant, ambtshalve bekend dat aan [verdachte] op 4 februari 2005 een vordering tot overgifte van zijn rijbewijs was gedaan. Aan dit verzoek had [verdachte] nog niet voldaan.
Op woensdag 28 september 2005, omstreeks 17.23 uur, zag ik, verbalisant, dat een persoon als bestuurder van een vierwielig motorrijtuig, personenauto, merk Alfa Romeo, type 147, kleur blauw, voorzien van het kenteken [kenteken auto 2 verdachte], daarmede reed over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [adres verdachte] te [woonplaats verdachte].
Door mij, eerste verbalisant, werd aan de bestuurder van voornoemd voertuig een stopteken gegeven, waaraan door die bestuurder gevolg werd gegeven. Die bestuurder bracht zijn voertuig tot stilstand op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [adres verdachte] te [woonplaats verdachte].
Desgevraagd gaf de bestuurder van voornoemd motorrijtuig mij, verbalisant, op te zijn genaamd:[verdachte].
2.
De verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 22 november 2005 voor zover zakelijk weergegeven inhoudende:
Het klopt dat ik op 28 september 2005 in mijn auto reed op de [adres verdachte] in [woonplaats verdachte].
Ik had een nieuw rijbewijs aangevraagd bij de gemeente [woonplaats verdachte]. Ik ben mijn rijbewijs sinds 2000 kwijt. Omdat mijn rijbewijs op 4 februari 2005 was ingevorderd, mocht de gemeente mij geen nieuw rijbewijs afgeven. Kort voor 28 september 2005 heeft de gemeente het nieuwe rijbewijs opgestuurd naar de officier van justitie in Alkmaar. Dat wist ik. Ik had daar op 28 september 2005 nog niets van gehoord.
3.
Het proces-verbaal van 28 september 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de officier van justitie mr. L.J.A. van Zwieten.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
In de zaak met parketnummer 810077-05 tegen[verdachte] heb ik, L.J.A. van Zwieten, op 21 september 2005 telefonisch contact opgenomen met mw. Jongerden, werkzaam bij de afdeling Bevolking/Rijbewijzen van de gemeente [woonplaats verdachte], en verzocht om een nieuw c.q. vervangend, ten name van[verdachte] af te geven rijbewijs niet aan[verdachte] mee te geven, maar dit toe te zenden aan het arrondissementsparket, gelet op de vordering tot overgifte van het rijbewijs d.d. 4 februari 2005.
Op 23 september 2005 is het rijbewijs ten name van[verdachte] ten parkette ontvangen.
5. NADERE MOTIVERING
Ten aanzien van feit 1 onder parketnummer 14/810077-05
Met betrekking tot de beschuldiging dat verdachte onder invloed van alcohol en/of medicijnen zou hebben gereden, overweegt de rechtbank als volgt.
Daargelaten de vraag of het dossier voldoende bewijsmiddelen bevat voor het feit dat verdachte het verkeersongeval onder invloed van dergelijke middelen heeft veroorzaakt, is de rechtbank van oordeel dat zij, gelet op de wijze waarop de tenlastelegging is opgesteld, niet aan beantwoording van die vraag toekomt.
De zinsnede “terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994”, die onder aan de tenlastelegging is opgenomen, houdt slechts een verwijzing in naar de verruimde straftoemetingsruimte ingeval van bewezenverklaring van dood door schuld onder de strafverzwarende omstandigheid dat de verdachte onder invloed was van alcohol, medicijnen en/of drugs.
Deze passage vormt echter geen feitelijke omschrijving, als bedoeld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering, van de factoren die bijdragen aan de schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994, zoals de officier van justitie heeft beoogd die ten laste te leggen.
De rechtbank stelt vast dat de tenlastelegging overigens geen feitelijke opgave bevat van de omstandigheid dat verdachte verkeerde onder invloed van alcohol en/of medicijnen.
Bij deze stand van zaken komt geen betekenis toe aan de verwijzing naar de strafverzwarende omstandigheid van artikel 175, tweede lid, onder a van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank heeft deze zinsnede dan ook niet opgenomen in de bewezenverklaring.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het feit dat verdachte niet in het bezit was van een geldig rijbewijs niet kan bijdragen aan het schuldverwijt dat de officier van justitie hem maakt. Verdachte had sinds 1986 zijn rijbewijs en dit is op enig moment vermist geraakt. Er is geen sprake van een situatie waarbij verdachte nooit zijn rijbewijs heeft gehaald. Daarom vormt dit geen omstandigheid waaronder geoordeeld kan worden dat verdachte niet zou voldoen aan de gestelde wettelijke bekwaamheidseisen voor het besturen van een auto.
Niettemin is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat er sprake is van zware schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank baseert dit allereerst op het proces-verbaal van ongevalsanalyse van 13 april 2005. Daaruit blijkt dat de verdachte gereden moet hebben met een snelheid gelegen tussen 91 en 99 kilometer per uur. Anders dan de raadsman leest de rechtbank dit proces-verbaal zo dat deze bandbreedte voor de gereden snelheid door de verbalisanten met zekerheid wordt vastgesteld.
Dat dit de snelheid is die verdachte “hoogstwaarschijnlijk” heeft gereden, zoals de raadsman stelt, valt niet te lezen in het proces-verbaal. Evenmin is naar het oordeel van de rechtbank gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan getwijfeld zou dienen te worden aan de conclusie in het proces-verbaal.
Daarnaast blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte niet alert is geweest. Wellicht heeft hieraan bijgedragen dat de verdachte, zoals hij zelf bij de politie en ter terechtzitting heeft verklaard, in het uur voordat hij ging rijden drie grote glazen bier en drie glazen jenever heeft gedronken. De aanwezigheid van deze oorzaak dient zoals hiervoor reeds overwogen in het midden te blijven.
Het gebrek aan alertheid blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de verklaring van de verdachte dat hij plotseling op een afstand van 50 tot 100 meter schimmen van de fietsers zag. Dit staat in contrast met de verklaringen van de drie vriendinnen van het slachtoffer. Zij hebben allen verklaard dat zij en ook het slachtoffer [slachtoffer] licht voerden op hun fietsen. Ondersteuning hiervoor treft de rechtbank ook aan in de bevindingen neergelegd in het proces-verbaal van ongevalsanalyse. Daarin wordt gerelateerd dat een zogenaamde “hete draad breuk” is aangetroffen in de koplamp van de fiets waarop het slachtoffer reed. Hieraan verbinden de verbalisanten de conclusie dat het waarschijnlijk is dat de verlichting van de fiets aan de voorzijde heeft gebrand. Bovendien blijkt uit de verklaring van de verdachte en uit het proces-verbaal van de verbalisanten van Schaik en Groenhof van 17 februari 2005 dat het op het moment van het ongeval nog niet geheel donker doch schemerig was.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte minder scherp heeft waargenomen dan van hem mocht worden verwacht.
Uit de berekeningen in het proces-verbaal van ongevalsanalyse over de vermijdbaarheid van het ongeval leidt de rechtbank eveneens af dat het ongeval is veroorzaakt door een combinatie van een te hoge snelheid en een gebrek aan alertheid van de verdachte.
In dit proces-verbaal wordt de werkelijke stopafstand van de auto van verdachte vergeleken met de minimale en maximale stopafstand van een vergelijkbare auto onder vergelijkbare omstandigheden bij een snelheid van 80 kilometer per uur.
Eén van de conclusies is dat ook bij een langere reactieweg (veroorzaakt door een relatief lange reactietijd van 2 seconden) en een langere remweg (indien de minimale remvertraging wordt aangenomen) de auto van verdachte bij een snelheid van 80 kilometer per uur kort vóór de botsplaats tot stilstand had kunnen komen.
Uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting blijkt evenwel dat hij op het moment van de botsing nog 50 tot 60 kilometer per uur reed. Dit acht de rechtbank niet onaannemelijk gelet op het schadebeeld aan de auto, de afdrukken van het lichaam van het slachtoffer op de auto en de afstand waarover het slachtoffer door de lucht is geslingerd zoals de politie dit in het proces-verbaal van ongevalsanalyse heeft gerelateerd.
Zelfs indien enige marge moet worden aangenomen in de berekeningen, zoals de raadsman stelt, en verdachte zijn auto niet volledig tot stilstand had kunnen brengen binnen de afstand waarover hij heeft geremd, moet uit de hoge snelheid die verdachte zelf zegt te hebben gehad op het moment van de botsing, worden afgeleid dat hij niet alert was tijdens het rijden en dat hij te snel heeft gereden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig heeft gereden en dat het ongeval alsmede het overlijden van [slachtoffer] aan zijn schuld te wijten zijn.
Ten aanzien van parketnummer 14/625332-05
Uit het proces-verbaal van 28 september 2005, opgemaakt door verbalisant van Wijgaarden, blijkt dat deze ambtshalve bekend was met de vordering tot overgifte van het rijbewijs die aan verdachte op 4 februari 2005 is gedaan. Verbalisant hield verdachte op verdenking van overtreding van artikel 9, zevende lid, Wegenverkeerswet 1994 aan.
Verdachte heeft, zoals hij zelf ter terechtzitting heeft verklaard, aan de vordering tot overgifte nooit voldaan.
Uit het proces-verbaal van officier van justitie mr L.J.A. van Zwieten van 28 september 2005 blijkt dat deze op 21 september 2005 contact heeft gehad met de gemeente [woonplaats verdachte]. Naar aanleiding hiervan heeft deze gemeente een nieuw rijbewijs voor verdachte afgegeven en dit direct toegezonden aan de officier van justitie.
Met deze gang van zaken was verdachte[verdachte] op 28 september 2005 blijkens zijn verklaring ter terechtzitting bekend.
Naar het oordeel van de rechtbank houdt het voorgaande in dat de officier van justitie, die een bevoegd functionaris is in de zin van artikel 159, onderdeel a, Wegenverkeerswet 1994, op 21 september 2005 de vordering tot overgifte van het rijbewijs van verdachte, als bedoeld in artikel 164, eerste lid, Wegenverkeerswet 1994, heeft herhaald.
Het rijbewijs werd op 23 september 2005 op het parket ontvangen.
Tot teruggave had de officier van justitie vóór dan wel op de pleegdatum niet besloten.
Dat op 16 februari 2005 tot een eerdere inhouding van het niet ingeleverde rijbewijs was beslist en dat deze inhoudingsperiode op 4 augustus 2005 eindigde, is derhalve niet relevant.
Gelet hierop acht de rechtbank het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
6. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 onder parketnummer 14/810077-05:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood
Ten aanzien van feit 2 onder parketnummer 14/810077-05 en het feit onder parketnummer 14/625332-05:
Overtreding van artikel 9, zevende lid van de Wegenverkeerswet 1994,
meermalen gepleegd
7. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
8. MOTIVERING VAN DE STRAFFEN
De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft op een ruime en rustige voorrangsweg te hard gereden en onvoldoende opgelet. Daardoor heeft hij een ongeval met dodelijke afloop veroorzaakt dat bij oplettendheid van verdachte en bij inachtneming van de maximumsnelheid vermeden had kunnen worden.
De nabestaanden van de overleden [slachtoffer] zien zich geconfronteerd met de onuitwisbare gevolgen van het door verdachte veroorzaakte ongeval. Een jong leven is afgebroken.
Geen straf zal de nabestaanden met het aangedane leed kunnen verzoenen. Zoekend naar een passende strafrechtelijke reaktie moet een balans worden gevonden, die enerzijds recht doet aan het aangerichte onheil en anderzijds rekening houdt met het feit dat het hier een schulddelict betreft, wat betekent dat verdachte deze gevolgen ook niet heeft gewild.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister, d.d. 9 februari 2005 waaruit blijkt, dat de verdachte niet eerder terzake van enig misdrijf tot straf is veroordeeld.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 14 november 2005 van A.E. Gerretsen als reclasseringswerker verbonden aan Jellinek Hilversum.
Het voorlichtingsrapport gedateerd 14 november 2005 houdt onder meer het volgende in.
Indien aan verdachte een werkstraf zou worden opgelegd, dient rekening te worden gehouden met zijn lichamelijke beperkingen. Projecten bestaand uit alleen zittend werk zijn niet voorhanden.
De rechtbank dient rekening te houden met de informatie in het uitgebrachte reclasseringsrapport dat verdachte beperkingen zal ondervinden bij het uitvoeren van een werkstraf.
De rechtbank vat deze informatie zo op dat uitvoering van een werkstraf door de opsteller van het rapport niet onmogelijk wordt geacht. Het zal evenwel moeite kosten om een geschikt project voor verdachte te vinden.
Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om af te zien van oplegging van een werkstraf. In vergelijkbare gevallen wordt immers ook een werkstraf opgelegd en wordt afgezien van een vrijheidsstraf. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat een passende reactie op deze feiten dient in te houden dat aan verdachte een onvoorwaardelijke straf in de vorm van een werkstraf wordt opgelegd. Een geheel voorwaardelijke bestraffing doet geen recht aan de ernst van de feiten, in het bijzonder van de dodelijke aanrijding. Een geldboete ligt om dezelfde reden niet in de rede en zou bovendien niet passend zijn gelet op het inkomen van verdachte.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd, in het bijzonder om bij hem in te scherpen dat hij niet zijn auto mag besturen als hem de bevoegdheid daartoe op grond van enige ambtelijke of rechterlijke beslissing is ontzegd.
9. MOTIVERING VAN DE BIJKOMENDE STRAF
Gelet op de ernst van het bewezen verklaarde is de rechtbank van oordeel dat als bijkomende straffen zowel een onvoorwaardelijke ontzegging als voorwaardelijke ontzeggingen van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen dienen te worden opgelegd, zoals hierna in de rubriek BESLISSING zal worden aangegeven.
Voor feit 1 onder parketnummer 810077-05 acht de rechtbank een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid passend en geboden.
De rechtbank zal daarbij met toepassing van artikel 179, zesde lid, Wegenverkeerswet 1994 bepalen dat de tijd gedurende welke het rijbewijs ingevolge artikel 164 van deze wet ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van die straf geheel in mindering wordt gebracht.
Naar het oordeel van de rechtbank is gedurende de periode tussen 4 februari 2005 en 21 september 2005 slechts sprake geweest van een vordering tot overgifte als bedoeld in artikel 164, eerste lid, Wegenverkeerswet 1994, waaraan verdachte niet had voldaan. Van een ingevorderd rijbewijs is pas sprake als het document fysiek is overgedragen aan de vorderende ambtenaar. Dit blijkt uit de bewoordingen van het vierde lid van artikel 164 Wegenverkeerswet 1994. In dit geval heeft deze fysieke overdracht plaatsgevonden op
21 september 2005. Dit is de datum waarop de gemeente [woonplaats verdachte] blijkens de verklaring van mw. M.J. Mennenga- Bos, werkzaam bij deze gemeente, het rijbewijs (naar de rechtbank begrijpt: op hetzelfde moment als dat waarop het wordt afgegeven) ontvangt van verdachte.
Voorts zijn ook de bepalingen over de tenuitvoerlegging van de ontzegging van de rijbevoegdheid in artikel 180 Wegenverkeerswet 1994 gebaseerd op het uitgangspunt dat de ontzegging pas begint te lopen op het moment dat de veroordeelde zijn rijbewijs daadwerkelijk heeft ingeleverd.
In het licht van het voorgaande verstaat de rechtbank dat de periode waarover de aftrek dient te worden berekend, aanvangt op 21 september 2005.
10. BESLISSING OMTRENT INBESLAGGENOMEN VOORWERPEN
De rechtbank is van oordeel, dat het in beslag genomen voorwerp, te weten een
personenauto, Alfa Romeo 147, kleur blauw, kenteken [kenteken auto 2 verdachte],
dient te worden teruggegeven aan verdachte.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken, dat deze persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt.
11. TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 9, 175, 176, 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
12. BESLISSING
De rechtbank:
? Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
? Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
? Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een taakstraf voor de duur van 180 uren.
Beveelt voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht dat in plaats van de taakstraf vervangende hechtenis wordt toegepast, welke vervangende hechtenis wordt vastgesteld op 90 dagen.
Bepaalt, dat deze taakstraf bestaat uit een werkstraf.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht, volgens de maatstaf van twee uren voor elke dag.
? Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van twee maanden.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
? Ontzegt de verdachte wegens het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING in de zaak met parketnummer 14/810077-05 onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar.
Bepaalt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde vóór het tijdstip waarop de ontzegging van de rijbevoegdheid ingaat, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van die bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verstaat dat de periode waarover bedoelde aftrek dient te worden berekend, aanvangt op 21 september 2005, de datum waarop het rijbewijs door de gemeente [woonplaats verdachte] is ontvangen uit handen van de verdachte.
? Ontzegt de verdachte wegens het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING in de zaak met parketnummer 14/810077-05 onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie maanden.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
? Ontzegt de verdachte wegens het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING in de zaak met parketnummer 14/625332-05 bewezen verklaarde strafbare feit de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie maanden.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
? Gelast de teruggave aan de verdachte van de personenauto Alfa Romeo 147, kleur blauw, kenteken [kenteken auto 2 verdachte].
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.M. Steinhaus, voorzitter,
mr. J. Westdorp en mr. H.J. Bosma, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Eggink, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 december 2005.