ECLI:NL:RBALK:2005:AU2644

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
14 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/1785 en 05/1786
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningplicht voor de oprichting van een windturbine en voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Alkmaar op 14 september 2005 uitspraak gedaan over de vergunningplicht voor de oprichting van een windturbine. Eiser, eigenaar van percelen nabij de locatie van de geplande windturbine, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar, dat een bouwvergunning had verleend aan de vennootschap onder firma [belanghebbende]. Eiser betoogde dat de windturbine vergunningplichtig was op grond van de Wet milieubeheer, omdat zijn woning zich binnen de afstand bevond die vereist is voor het oprichten van een inrichting zonder vergunning. De voorzieningenrechter oordeelde dat de afstand tussen de windturbine en de woning van eiser niet voldeed aan de wettelijke eisen, aangezien deze minder dan viermaal de ashoogte van de windturbine bedroeg. De voorzieningenrechter concludeerde dat de aanvraag om bouwvergunning had moeten worden aangehouden totdat de benodigde milieuvergunning was verleend. Het beroep van eiser werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd en verweerder werd opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd een voorlopige voorziening getroffen, waarbij het besluit van 14 januari 2005 werd geschorst voor een periode van zes weken na verzending van de nieuwe beslissing op bezwaar. Eiser kreeg het griffierecht vergoed.

Uitspraak

Rechtbank Alkmaar
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
UITSPRAAK
op grond van de artikelen 8:84 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr: 05/1785 en 05/1786
Inzake: [eiser], wonende te Alkmaar, verzoeker,
tegen: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar, verweerder.
Voorts neemt als partij [belanghebbende] te Zaandam aan het geding deel.
1. Aanduiding bestreden besluit
Het besluit van verweerder van 20 juni 2005.
2. Zitting
Datum: 2 september 2005.
Verzoeker is, daartoe ambtshalve opgeroepen, in persoon verschenen, bijgestaan door [Adviseur] als zijn juridisch adviseur.
Verweerder is, daartoe ambtshalve opgeroepen, verschenen bij gemachtigde [Gem.], werkzaam bij verweerders gemeente.
Namens [belanghebbende] is verschenen de heer [directeur en mede-vennoot], directeur en mede-vennoot.
3. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 10 november 2004, verzonden op 12 november 2004, heeft verweerder aan de vennootschap onder firma [belanghebbende] (hierna: [belanghebbende]) vrijstelling verleend van het bestemmingsplan ‘[Bestemmingsplan]’ voor de bouw van twee windturbines op de percelen kadastraal bekend gemeente Alkmaar, sectie [(...)], nrs. [(...)] en [(...)] (later gecorrigeerd naar [(...)]), plaatselijk bekend [adres]
Bij besluit van 14 januari 2005, verzonden op 19 januari 2005, heeft verweerder aan [belanghebbende] bouwvergunning verleend voor de bouw van een windturbine op het perceel kadastraal bekend gemeente Alkmaar, sectie [(...)], nr. [(...)] ([Bestemmingsplan] – [adres]).
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 2 maart 2005, door verweerder op dezelfde dag ontvangen, bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 20 juni 2005 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 26 juli 2005, door de rechtbank ontvangen op 29 juli 2005, beroep ingesteld. Voorts heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 24 augustus 2005 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden. Op 29 augustus 2005 heeft verweerder nadere stukken ingediend.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 2 september 2005.
4. Motivering
4.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:86 van de Awb kan de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
Aangezien alle voor een beslissing relevante feiten en omstandigheden naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dit geding aan de orde zijn geweest meent de voorzieningenrechter dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter zal dan ook onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
4.2 Ingevolge artikel 52, eerste lid, van de Woningwet, voorzover hier van belang, houden burgemeester en wethouders in afwijking van artikel 46, eerste lid, de beslissing omtrent een aanvraag om bouwvergunning aan, indien er geen grond is om de vergunning te weigeren en het bouwen tevens is aan te merken als het oprichten of veranderen van een inrichting waarvoor een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is vereist, tenzij de beschikking op de aanvraag om laatstbedoelde vergunning reeds is gegeven.
Ingevolge artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer is het verboden zonder daartoe verleende vergunning een inrichting op te richten.
Ingevolge artikel 8.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer geldt het verbod niet met betrekking tot inrichtingen, behorende tot een categorie die bij een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 8.40, eerste lid, is aangewezen, behoudens in gevallen waarin, krachtens de tweede volzin van dat lid, de bij die maatregel gestelde regels niet gelden voor een zodanige inrichting.
Ingevolge artikel 8.40, eerste lid, van de Wet milieubeheer kunnen bij algemene maatregel van bestuur met betrekking tot daarbij aangewezen categorieën van inrichtingen regels worden gesteld, die nodig zijn ter bescherming van het milieu. Bij de maatregel kan worden bepaald dat daarbij gestelde regels slechts gelden in daarbij aangegeven categorieën van gevallen.
Het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer (hierna: het Besluit) is een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8.40 van de Wet milieubeheer.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit, voorzover hier van belang, is dit Besluit van toepassing op een inrichting of een onderdeel daarvan, waarbij uitsluitend of in hoofdzaak sprake is van het omzetten van windenergie in elektrische energie in één of meer windturbines, voorzover:
(…)
(…)
de afstand tussen een afzonderlijke windturbine en de dichtstbijzijnde woning of andere geluidgevoelige bestemming, ten minste viermaal de ashoogte bedraagt, (..)
(…)
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder o, van het Besluit, voorzover hier van belang, wordt in dit Besluit en de daarop berustende bepalingen verstaan onder woning: gebouw of gedeelte van een gebouw dat voor bewoning wordt gebruikt of daartoe is bestemd, met uitzondering van een dienst- of bedrijfswoning:
1°. behorende bij een inrichting als bedoeld in artikel 2, of
2°. die op een bedrijventerrein is gelegen met een gemiddelde dichtheid aan dienst- of bedrijfswoningen van ten hoogste één per hectare.
4.3 Het bouwplan ziet op de plaatsing van een windturbine bestaande uit een metalen buismast en kunststof rotorbladen. De ashoogte van de windturbine bedraagt 85 meter en de rotordiameter bedraagt 71 meter. De totale hoogte bedraagt 120,50 meter.
Eiser is eigenaar van percelen die nabij het perceel liggen waarop de windturbine is voorzien. Het meest dichtbij gelegen is het perceel [perceel] waarop eiser een caravanstalling exploiteert. Bij deze caravanstalling bevindt zich een bedrijfswoning die eiser heeft verhuurd aan een derde die toezicht houdt op de stalling. Eiser woont zelf in een woning op het perceel plaatselijk bekend [adres]. Op het perceel plaatselijk bekend [adres] wonen eisers ouders. Op genoemde percelen rust ingevolge het nu geldende bestemmingsplan ‘Boekelermeer-Zuid 2’ de bestemming ‘Bedrijfsdoeleinden III’.
Gelet op de ashoogte van de bij het bestreden besluit vergunde windturbine van 85 meter bedraagt de afstand als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder e, sub 3, van het Besluit 340 meter. Niet in geschil is dat de afstand tussen de windturbine en de woning van eiser ([adres]) 270 meter en dus niet ten minste viermaal de ashoogte bedraagt.
4.4 Eiser heeft onder meer aangevoerd dat verweerder heeft miskend dat de windturbine niet onder de werking van het Besluit valt, maar vergunningplichtig is ingevolge artikel 8.1 van de Wet Milieubeheer. Hiertoe heeft eiser aangevoerd dat zijn eigen woning op de [adres] niet als bedrijfswoning is aan te merken en dat verweerder er ten onrechte van uit gaat dat de woning is gelegen op een industrieterrein.
4.5. De voorzieningenrechter overweegt dat, nu eisers woning ([adres]) dichter bij de voorziene windturbine staat dan viermaal de ashoogte, voor de oprichting van de windturbine alleen dan geen milieuvergunning nodig is wanneer die woning niet een woning is als bedoeld in artikel 1, onder o, van het Besluit.
4.5.1. Niet is gebleken dat eisers woning kan worden aangemerkt als een dienst- of bedrijfswoning bij een inrichting als bedoeld in artikel 2 van het Besluit.
4.5.2. Ter zitting is gebleken dat eisers woning in een open, nog als zodanig gebruikt, agrarisch gebied ligt. Weliswaar ligt de woning niet ver van eisers bedrijf, de caravanstalling, maar niet kan worden gezegd dat hij op een bedrijventerrein ligt.
4.5.3. Aan de geldende bestemming van de grond waarop deze woning staat komt naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen betekenis toe. Dat volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 juni 2000, E03.98.0799 (gepubliceerd in AB 2000, 353). Daarin is uitgemaakt dat in het kader van de beslissing over de verlening van een milieuvergunning niet de planologische status van een hindergevoelig object doorslaggevend is maar het feitelijk gebruik dat daarvan wordt gemaakt. Dat is in deze situatie, waarin het ook gaat om de vraag welke mate van bescherming een hindergevoelig object kan ontlenen aan de Wet milieubeheer, niet anders.
Aan de geldende bestemming voor eisers percelen, die voorziet in een bedrijventerrein maar die nog niet is gerealiseerd, kan verweerder dus geen argument ontlenen om te zeggen dat eisers woning op een bedrijventerrein ligt zoals dat is bedoeld in artikel 1, onder o, van het Besluit.
De voorzieningenrechter merkt overigens nog op dat niet duidelijk is of eisers woning, daargelaten de ligging op een bedrijventerrein, feitelijk kan worden gezien als een bedrijfswoning. De woning staat immers op geruime afstand van eisers bedrijf. Bovendien is op het terrein van dat bedrijf al een dienstwoning aanwezig.
4.5.4 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de voorzieningenrechter van oordeel dat eisers woning als woning in de zin van artikel 1, aanhef en onder o, van het Besluit moet worden aangemerkt. Hieruit volgt dat verweerder heeft miskend dat het bouwen van de windturbine is aan te merken als het oprichten van een inrichting waarvoor een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet Milieubeheer is vereist. Nu een dergelijke vergunning niet is verleend had verweerder de aanvraag om bouwvergunning voor het oprichten van de windturbine ingevolge artikel 52, eerste lid, van de Woningwet moeten aanhouden. Aan bespreking van de overige beroepsgronden komt de voorzieningenrechter gelet op het voorgaande niet meer toe.
4.6 Het beroep van eiser is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerder dient een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter ziet in het geconstateerde gebrek tevens aanleiding om ten aanzien van verweerders besluit van 14 januari 2005 de voorlopige voorziening te treffen dat dit wordt geschorst gedurende de hierna onder “Beslissing” genoemde termijn. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt in zoverre toegewezen.
4.7 Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding nu niet is gebleken dat eiser daarvoor in aanmerking komende kosten heeft gemaakt.
5. Beslissing
De voorzieningenrechter,
- verklaart het beroep in de hoofdzaak gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- schorst het besluit van 14 januari 2005 tot zes weken na verzending van de nieuw te nemen beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat de gemeente Alkmaar aan verzoeker het griffierecht ten bedrage van € 276,00 (tweemaal € 138,00) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. M. Kraefft, voor-zieningen-rechter, in tegen-woordig-heid van mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, als griffier.
Uitgesproken in het openbaar op: 14 september 2005
door voornoemde voor-zieningen-rechter, in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak staat uitsluitend hoger beroep open, voorzover dit de hoofdzaak betreft. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.