4.1 Ter beantwoording ligt thans de vraag voor of [gedaagde] overlast jegens omwonenden veroorzaakt en of die overlast dusdanig ernstig is dat thans een ontruiming van de woning door [gedaagde] gerechtvaardigd is.
4.2 [gedaagde] heeft in dat kader onder meer aangevoerd dat, gelet op de aanhangige bodemprocedure, SVA geen spoedeisend belang heeft bij haar vordering. Dit betoog faalt, gelet op de aard en inhoud van de door SVA ontvangen overlastmeldingen en de aard van de onderhavige vordering. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat de stelling van SVA, inhoudende dat zij vreest dat omwonenden binnenkort het heft in eigen handen zullen nemen, onvoldoende door [gedaagde] is weersproken. Het feit dat [gedaagde] enige tijd de woning heeft verlaten en elders verbleef in verband met vermeende gedragingen van omwonenden, alsmede de door hem gedane aangifte, wijzen ook in de richting van de gegrondheid van de vrees van SVA.
4.3 Uitgangspunt bij de verdere beoordeling van het geschil is dat, in verband met de aanhangige bodemprocedure, de onderhavige vordering in beginsel slechts in kort geding kan worden toegewezen indien thans voldoende aannemelijk wordt dat de vordering in die bodemprocedure eveneens zal worden toegewezen.
4.4 SVA heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] structureel overlast aan omwonenden veroorzaakt, hetgeen door [gedaagde] is bestreden. Vast staat dat er tussen partijen in oktober 2004 een gesprek heeft plaatsgevonden, naar aanleiding van door SVA ontvangen overlastmeldingen. In dit gesprek hebben partijen met elkaar afspraken gemaakt ten aanzien van die overlast. Voldoende is komen vast te staan dat dit gesprek niet tot het door SVA gewenste resultaat heeft geleid, nu aannemelijk is geworden dat omwonenden ook nadien overlast van [gedaagde] hebben ondervonden. De door SVA overgelegde overlastmeldingen dateren immers mede van na oktober 2004 en daarmee van na vorenbedoeld gesprek. Ook de meldingen die dateren van na de datum waarop de dagvaarding in de bodemprocedure is uitgebracht zijn van belang. Gelet op het feit dat de overlastmeldingen afkomstig zijn van verschillende omwonenden, de inhoud van die meldingen en het feit dat die meldingen betrekking hebben op een langere periode, is voldoende komen vast te staan dat [gedaagde] jegens omwonenden structureel ernstige overlast heeft veroorzaakt.
4.5 [gedaagde] heeft als verweer aangevoerd dat enkele overlastmeldingen afkomstig zijn van mensen die inmiddels zijn verhuisd, zodat die meldingen buiten beschouwing moeten worden gelaten. Aan dit verweer wordt voorbijgegaan, nu dit op zich zelf niet afdoet aan het bestaan van die meldingen en de inhoud daarvan. De desbetreffende mensen hebben het gedrag van [gedaagde] kennelijk als overlast ervaren. Hetzelfde geldt ten aanzien van de meldingen van de inmiddels overleden [naam].
4.6 Dat de politie slechts éénmaal daadwerkelijk een situatie van overlast heeft geconstateerd, doet aan het voorgaande niet af. Immers, [gedaagde] heeft erkend dat de politie herhaaldelijk bij hem aan de deur is geweest. Reeds dit gegeven levert een aanwijzing op dat er daadwerkelijk sprake was van overlast. [gedaagde] heeft onvoldoende bestreden dat door hem aan die overlast in de periode tussen de ontvangst van de melding door politie en het ter plaatse arriveren van de politie, op relatief eenvoudige wijze een einde kon worden gemaakt, door bijvoorbeeld het zachter zetten van de geluidsinstallatie.
4.7 Het verweer van [gedaagde], inhoudende dat partijen zouden hebben afgesproken dat SVA bij overlast eerst contact opneemt met ouders van [gedaagde], wordt eveneens gepasseerd. Ter zake wordt het volgende overwogen. Uit de brief van SVA d.d. 21 oktober 2004 blijkt weliswaar in zijn algemeenheid dat er afspraken zijn gemaakt tussen partijen, maar daarin wordt niet gerept over de concrete inhoud van die afspraken. Omdat [gedaagde] verder, na gemotiveerde betwisting daarvan door SVA, heeft nagelaten zijn standpunt in dat kader nader te onderbouwen, is vooralsnog onvoldoende aannemelijk geworden dat partijen de door [gedaagde] bedoelde afspraak hebben gemaakt.
4.8 Gelet op de duur, de ernst en de aard van de overlast, waaronder schreeuwen, schelden, dreigen en ander agressief gedrag jegens omwonenden, acht de voorzieningenrechter het in hoge mate waarschijnlijk dat de vordering van SVA in de bodemprocedure zal worden toegewezen. Dit brengt mee dat de onderhavige vordering van SVA voor toewijzing gereed ligt, behoudens het navolgende. SVA heeft aan de gevorderde ontruiming geen termijn verbonden. Het komt evenwel geraden voor om [gedaagde] een nadere termijn te gunnen, ten einde hem in de gelegenheid te stellen andere woonruimte te betrekken. Een termijn van twee weken wordt daarbij redelijk geacht. De gevorderde ontruiming wordt derhalve op na te melden wijze toegewezen.
4.9 [gedaagde] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van het geding.