ECLI:NL:RBALK:2005:AT9738

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
20 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
14.038044-04
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperkt anoniem horen van getuigen in strafzaak tegen verdachte met betrekking tot uitvoer van goederen zonder vergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 20 juli 2005 een tussenvonnis uitgesproken in een strafzaak waarbij de verdachte wordt beschuldigd van het zonder vergunning uitvoeren van goederen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot het beperkt anoniem horen van getuigen, die werkzaam zijn bij de AIVD, gedeeltelijk toegewezen. De zaak betreft een onderzoek naar de verdachte die in de periode van 1999 tot 2002 verschillende goederen heeft uitgevoerd zonder de vereiste vergunningen. De rechtbank heeft op 6 juli 2005 het onderzoek heropend en de verzoeken van de verdediging en de officier van justitie besproken. De officier van justitie heeft aangevoerd dat de getuigen, als AIVD-medewerkers, beperkt anoniem moeten worden gehoord om hun werkzaamheden niet te belemmeren. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor toewijzing vatbaar geacht, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. De rechtbank heeft bepaald dat de getuigen op een zitting in oktober 2005 zullen worden gehoord, waarbij de identiteit van de getuigen niet openbaar zal worden gemaakt. De verdediging heeft bezwaar gemaakt tegen de beperkte anonimiteit, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de bescherming van de getuigen in dit geval zwaarder weegt. De rechtbank heeft de zaak heropend en de behandeling van de zaak voortgezet naar een latere datum, waarbij de getuigen op een veilige manier zullen worden gehoord.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Parketnummers : 14.038044-04
Datum uitspraak: 20 juli 2005
OP TEGENSPRAAK
INTERLOCUTOIR VONNIS van de rechtbank te Alkmaar, Meervoudige Economische Kamer voor Strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres en woonplaats]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 juli 2005.
De rechtbank heeft acht geslagen op hetgeen door de officier van justitie en de gemachtigde raadsman van verdachte, mr. J.H.S. Vogel, naar voren is gebracht.
1. TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is, nadat ter terechtzitting van 26 april jl. een vordering van de officier van justitie strekkende tot wijziging van de tenlastelegging is toegelaten, tenlastegelegd dat
1.
hij in de periode van 24 tot en met 29 augustus 1999 te Sint Pancras, en/ of te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander(e) perso(o)n(en) en / of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk 6, althans een of meer, MKS Baratron Absolute Capacitance Manometer(s) (van het type 622A(X)13TDE), zijnde (een) drukomzetter(s), althans (een) goed(eren), (dat is) (die zijn) aangewezen in bijlage I bij besluit nr. 94/942/GBVB van de Raad van de Europese Unie, zonder vergunning van Onze Minister van Economische Zaken, dan wel zonder geldige in een andere lid-staat van de Europese Unie afgegeven vergunning, heeft uitgevoerd dan wel doen uitvoeren;
2.
2. primair
hij in de periode van 21 augustus 2001 tot 1 augustus 2002 11.000, althans 9.000, althans een hoeveelheid O-ringen Viton 70° shore, (deze goederen) te Sint Pancras en/ of te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander(e) perso(o)n(en) en / of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk, heeft uitgevoerd en/of doen uitvoeren (telkens) zonder vergunning,
ten aanzien van welke (9.000) O-ringen van Viton (met hardheid) 70° shore Onze Minister van Economische zaken bij beschikking van 10 augustus 2001 en/of 14 augustus 2001 ("catch all") op grond van artikel 2a lid 6 In- en Uitvoerwet heeft bepaald dat bij de uitvoer van deze goederen (met eindbestemming Pakistan) een vergunning verplicht is,
zijnde, die O-ringen, goederen waarvoor aanwijzingen bestaan dat die zowel een civiele als een militaire bestemming kunnen hebben en waarvoor geen verbod op de uitvoer zonder vergunning van Onze Minister van Economische Zaken geldt, en die na te zijn uitgevoerd in het land van bestemming zullen of kunnen worden gebruikt om bij te dragen tot de ontwikkeling, de produktie, de behandeling en bediening, het onderhoud, de opslag, de opsporing, de identificatie of de verspreiding van chemische, biologische of nucleaire wapens of tot de ontwikkeling, de produktie, het onderhoud of de opslag van raketten die dergelijke wapens naar een doel kunnen voeren;
2. subsidiair
hij in de periode van 1 augustus 2002 tot en met 2 december 2002 11.000, althans 9.000, althans een hoeveelheid O-ringen Viton 70° shore, (deze goederen) te Sint Pancras en/of te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander(e) perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk, heeft uitgevoerd en/of doen uitvoeren en/of doen uitgaan (telkens) zonder vergunning,
ten aanzien van welke (9.000) O-ringen (van) Viton (met hardheid) 70° shore Onze Minister van Economische Zaken bij beschikking van 10 augustus 2001 en / of 14 augustus 2001 ("catch all") op grond van artikel 2a lid 6 In- en Uitvoerwet heeft bepaald dat bij de uitvoer van deze goederen een vergunning verplicht is, en heeft bepaald dat de uitvoer van deze goederen uit Nederland (met eindbestemming Pakistan) zonder vergunning verboden is,
zijnde, die O-ringen, goederen waarvoor geen verbod op de uitvoer zonder vergunning van Onze Minister van Economische Zaken geldt op grond van een uitvoerbesluit of een regeling als bedoeld in artikel 2, vierde lid, of 7, eerste lid, voor welke goederen de Minister van Economische Zaken ter uitvoering van verdragen of van bindende besluiten van volkenrechtelijke organisaties regels heeft gesteld ten aanzien van de uitvoer en de wederuitvoer;
3.
hij
- in de periode van 14 februari 2002 tot en met 15 februari 2002 twee 234420TN (9)/SP SKF kogeltaatslagers en / of een E15 SKF magneetkogellager en/of
- in de periode van 18 maart 2002 tot 31 juli 2002 vierentwintig, in elk geval een of meer, kogellager(s) (12 kogellagers FAFNIR 2 mm 205WI SUL en 12 kogellagers FAFNIR 2 mm 206 WI SUL), (deze goederen) te Sint Pancras en/of te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander(e) perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk, heeft uitgevoerd en/of doen uitvoeren zonder vergunning,
ten aanzien van welke lagers, waaronder kogellagers, naaldlagers en rollagers, Onze Minister van Economische zaken bij beschikking van 12 december 2001 en/of bij beschikking van 8 januari 2002 ("catch all") op grond van artikel 2a lid 6 In- en Uitvoerwet heeft bepaald dat bij de uitvoer van deze goederen (met eindbestemming Pakistan) een vergunning verplicht is,
zijnde, die lagers, goederen, waarvoor aanwijzingen bestaan dat die zowel een civiele als een militaire bestemming kunnen hebben en waarvoor geen verbod op de uitvoer zonder vergunning van Onze Minister van Economische Zaken geldt, en die na te zijn uitgevoerd in het land van bestemming zullen of kunnen worden gebruikt om bij te dragen tot de ontwikkeling, de produktie, de behandeling en bediening, het onderhoud, de opslag, de opsporing, de identificatie of de verspreiding van chemische, biologische of nucleaire wapens of tot de ontwikkeling, de produktie, het onderhoud of de opslag van raketten die dergelijke wapens naar een doel kunnen voeren;
4.
hij in de periode van 24 juli 2002 tot en met 15 oktober 2002 te Sint Pancras, en / of te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander(e) perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk, (4 hoeveelheden van 2 x 2,5 kilogram, zijnde) ongeveer 20 kilogram Triethanolamine, (97 % (Assay)) althans (een) goed(eren), (dat is) (die zijn) aangewezen in bijlage I bij verordening (EG) nr. 1334/2000 (post 1C 350. 46), zonder communautaire algemene uitvoervergunning bedoeld in artikel 6, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1334/2000, dan wel zonder vergunning van Onze Minister, of zonder geldige, in een andere lidstaat van de Europese Unie afgegeven vergunning, heeft uitgevoerd dan wel doen uitvoeren;
5.
hij in de periode van 01 januari 1999 tot en met 03 juli 1999, althans op of omstreeks 3 juli 1999 te Sint Pancras, en/of te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander(e) perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk 2, althans een of meer dozen met daarin ongeveer 104, althans een of meer stuks grafiet, althans (een) goed(eren), (dat is) (die zijn) aangewezen in bijlage I bij besluit nr. 94/942/GBVB van de Raad van de Europese Unie, zonder vergunning van Onze Minister van Economische Zaken, dan wel zonder geldige in een andere lid-staat van de Europese Unie afgegeven vergunning, heeft uitgevoerd dan wel doen uitvoeren.
2. BEOORDELING VAN DE VORDERING VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE GETUIGEN BEPERKT EN ANONIEM TE HOREN
De rechtbank heeft bij interlocutoir vonnis d.d. 10 mei 2005 het onderzoek heropend en het verzoek van de verdediging [getuige 1.], [getuige 2.] en [getuige 3.] als getuigen te horen, afgewezen. Voorts heeft zij het verzoek [getuige 4.] (werkzaam als rechercheur bij de belastingdienst FIOD ECD), [getuige 5.] (AIVD-medewerker) en [getuige 6.] (AIVD-medewerker) als getuigen te horen toegewezen en bepaald dat de behandeling zal worden voortgezet op de zitting van 6 juli 2005, teneinde genoemde getuigen te horen, alsmede de onderhavige zaak inhoudelijk te behandelen.
Bij brief van 16 juni 2005 heeft, de zaaksofficier van justitie, de rechtbank verzocht zich uit te laten over de wijze waarop de [getuigen 5. en 6.], werkzaam bij de AIVD (Binnenlandse Zaken) kunnen worden gehoord. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat [getuige 5] en [getuige 6.] beperkt anoniem dienen te worden gehoord en aangegeven welke maatregelen daartoe genomen dienen te worden. De officier van justitie heeft hiertoe - kort samengevat - onder meer aangevoerd dat de getuigen, wanneer hun identiteit bekend zou worden, hun werkzaamheden als AIVD medewerker niet meer zouden kunnen uitvoeren. Tevens heeft zij verzocht de door de verdediging aan de getuigen te stellen vragen, tevoren aan haar toe te zenden, zodat zij deze kan door geleiden naar de AIVD.
Gezien de inhoud van deze brief, die de rechtbank heeft opgevat als een vordering van de officier van justitie de genoemde getuigen beperkt anoniem te horen, heeft de rechtbank besloten de verdediging en de officier van justitie ter zitting van 6 juli 2005 in de gelegenheid te stellen hun standpunt hieromtrent kenbaar te maken en de inhoudelijke behandeling van de zaak op een zitting in het najaar van 2005 te doen plaatsvinden.
Ter zitting heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de officier van justitie dient te worden afgewezen. Zij voert daartoe aan dat het verzoek tot beperkte anonimiteit - zoals de officier van justitie dit heeft geformuleerd - de verdedigingsrechten van de verdachte schaadt. Bovendien hebben de beide getuigen hun anonimiteit reeds prijsgegeven door bij de doorzoekingen van 13 april 2004 en bij de daaraan voorafgaande briefing aanwezig te zijn.
Subsidiair heeft de raadsman te kennen gegeven dat - indien de rechtbank mocht besluiten om de [getuigen 5. en 6.] op verhullende wijze te horen - de verdediging op een zodanig wijze de getuigen wil kunnen horen dat er sprake is van een contact waarbij de verdediging kan kennis nemen van de lichaamstaal en de wijze van uitdrukken.
Tevens heeft de verdediging te kennen gegeven dat zij bezwaar maakt tegen het horen van [getuige 4.] ter zitting van 6 juli 2005 aangezien zij zich op het standpunt stelt dat de [getuige 4.] eerst dient te worden gehoord nádat de AIVD-ers zijn gehoord.
Ter zitting heeft de officier van justitie te kennen gegeven dat zij zich verzet tegen het verzoek van de verdediging de [getuige 4.] ter zitting van 6 juli niet te horen.
De rechtbank heeft ter zitting – na schorsing voor beraad – het verzoek van de verdediging toegewezen en bepaald dat de [getuige 4.] niet op een eerder tijdstip dan de genoemde AIVD-medewerkers zal worden gehoord.
Gehoord de standpunten van de verdediging en de officier van justitie ter terechtzitting overweegt de rechtbank ten aanzien van de vordering van de officier van justitie de twee AIVD- medewerkers beperkt anoniem te horen, als volgt.
De rechtbank kan, ingevolge artikel 290, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering, het vragen naar een bepaald gegeven van de personalia van de getuige achterwege laten indien er gegrond vermoeden bestaat dat de getuige in verband met het afleggen van een verklaring overlast zal ondervinden of in de uitoefening van zijn beroep zal worden belemmerd. Het is evident dat het al dan niet verlenen van beperkte anonimiteit verband houdt met het laatste onderdeel van voorgaande zin, de mogelijke belemmering in de uitoefening van het beroep van de [getuigen 5. en 6.].
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de officier van justitie de beide AIVD-medewerkers beperkt anoniem als getuigen te horen, voor toewijzing vatbaar is, mits aan de navolgende voorwaarde is voldaan.
De officier van justitie dient voorafgaand aan de vervolgzitting van 19 oktober 2005 een schrijven van de directeur van de directie Staatsveiligheid/Ministerie van BKZ te overleggen, met afschrift aan de verdediging, waarin de volgende vragen zijn beantwoord:
1) Zijn [getuigen 5. en 6.] operationele AIVD medewerkers?;
2) Indien voorgaande vraag bevestigend wordt beantwoord: is de mate van operationaliteit dusdanig dat het niet beperkt anoniem horen van genoemde AIVD medewerkers hen in ernstige mate zou belemmeren in hun werkzaamheden als operationeel medewerker van de AIVD?;
3) Worden de namen [getuigen 5.en 6.] ieder slechts door één en dezelfde persoon gebruikt?
4) Zijn [getuigen 5. en 6.] inderdaad de personen die bij de desbetreffende huiszoekingen op 13 april 2004 betrokken zijn geweest en die ter terechtzitting van 19 oktober 2005 als getuigen zullen verschijnen?
Indien deze vragen bevestigend zijn beantwoord, bestaat er, naar het oordeel van de rechtbank, een gegrond vermoeden dat de [getuigen 5.en 6.] in verband met het afleggen van hun verklaring als getuigen in de uitoefening van hun beroep zullen worden belemmerd en komt hen dientengevolge beperkte anonimiteit toe.
Op de terechtzitting van 19 oktober 2005 zal de rechtbank vaststellen of aan voornoemde voorwaarde is voldaan.
Ervan uitgaande dat aan de gestelde voorwaarde is voldaan en rekening houdend met de eisen die zowel de externe openbaarheid als de interne openbaarheid aan de procesgang stellen zal de rechtbank de [getuigen 5. en 6.]op de volgende wijze (doen) horen:
- de [getuigen 5. en 6.] zullen onder genoemde namen, als medewerkers van de AIVD, domicilie kiezende bij het ministerie van Binnenlandse Zaken te Den Haag worden gehoord, waarbij het vragen naar overige personalia achterwege zal worden gelaten;
- [getuigen 5. en 6.] zullen in aanwezigheid van proces-partijen achter gesloten deuren worden gehoord;
- [getuigen 5.en 6.] kunnen – indien zij dit wensen – vermomd in de zittingszaal plaatsnemen;
- het publiek zal kunnen plaatsnemen in een andere zittingszaal en enkel via een geluidsverbinding de ondervraging van de getuigen kunnen volgen. Het publiek zal echter – in tegenstelling tot de proces-partijen – de antwoorden van de getuigen alleen via een stemvervormer tot zich kunnen nemen.
De rechtbank verzoekt de zaaksofficier van justitie in overleg met de hoofdofficier van justitie te Alkmaar alsdan zorg te dragen voor de (eventuele) uitvoering van genoemde maatregelen.
Tenslotte wijst de rechtbank het verzoek van de officier van justitie haar tevoren de vragen van de verdediging aan de [getuigen 5. en 6.] te doen toekomen, af. Er is geen wettelijke regeling op grond waarvan de verdediging tot een dergelijke handelwijze verplicht kan worden.
3. BESLISSING
De rechtbank:
Wijst toe de vordering van de officier van justitie, onder de voorwaarde dat de directeur van de directie Staatsveiligheid/Ministerie van BKZ vóór 19 oktober 2005 de rechtbank, met afschrift aan de verdediging, door tussenkomst van de officier van justitie een schrijven heeft doen toekomen, waarin de navolgende vragen bevestigend zijn beantwoord:
1) Zijn [getuigen 5. en 6.] operationele AIVD medewerkers?;
2) Indien voorgaande vraag bevestigend wordt beantwoord: is de mate van operationaliteit dusdanig dat het niet beperkt anoniem horen van genoemde AIVD medewerkers hen in ernstige mate zou belemmeren in hun werkzaamheden als operationeel medewerker van de AIVD?;
3) Worden de namen [getuigen 5.en 6.] ieder slechts door één en dezelfde persoon gebruikt?
4) Zijn [getuigen 5. en 6.] inderdaad de personen die bij de desbetreffende huiszoekingen op 13 april 2004 betrokken zijn geweest en die ter terechtzitting van 19 oktober 2005 als getuigen zullen verschijnen?
De rechtbank zal, indien aan de hiervoor gestelde voorwaarde is voldaan de genoemde getuigen op de volgende wijze (doen) horen:
- de [getuigen 5. en 6.] zullen onder genoemde namen, als medewerkers van de AIVD, domicilie kiezende bij het ministerie van Binnenlandse Zaken te Den Haag worden gehoord, waarbij het vragen naar overige personalia achterwege zal worden gelaten;
- [getuigen 5. en 6.] zullen in aanwezigheid van proces-partijen achter gesloten deuren worden gehoord;
- [getuigen 5.en 6.] kunnen – indien zij dit wensen – vermomd in de zittingszaal plaatsnemen;
- het publiek zal kunnen plaatsnemen in een andere zittingszaal en enkel via een geluidsverbinding de ondervraging van de getuigen kunnen volgen. Het publiek zal echter – in tegenstelling tot de proces-partijen – de antwoorden van de getuigen alleen via een stemvervormer tot zich kunnen nemen.
Bepaalt dat de officier van justitie in overleg met de hoofdofficier van justitie te Alkmaar zorg zal dragen voor de organisatie van genoemde maatregelen.
Heropent het onderzoek en bepaalt :
- dat de behandeling ter terechtzitting zal worden voortgezet op 19 oktober 2005 te 14.30 uur;
- beveelt de oproeping van de getuigen [getuige 5.] (AIVD-medewerker) en [getuige 6.] (AIVD-medewerker) tegen de terechtzitting van 19 oktober 2005 te 14.30 uur;
- beveelt de oproeping van de getuige [getuige 4.] (werkzaam als rechercheur bij de belastingdienst FIOD ECD) tegen de terechtzitting van 3 november 2005 te 9.00 uur;
- dat het verzoek van de officier van justitie haar tevoren de vragen van de verdediging aan de [getuigen 5. en 6.] te doen toekomen wordt afgewezen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.F.B. van Zutphen, voorzitter,
mr. A.J. Dondorp en mr. Ph. Burgers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. de Graag, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 juli 2005.
Zijnde mr. Ph. Burgers buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.