ECLI:NL:RBALK:2005:AT9367

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
14 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05-227
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • L.J.L. Koster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verwijdering van windturbine door ECN tegen Hollandia

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 14 juli 2005 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Stichting Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) en de besloten vennootschap Hollandia Kloos Internationaal. ECN vorderde de verwijdering van een windturbine die op haar terrein was geplaatst door Hollandia. De achtergrond van de zaak ligt in een overeenkomst die ECN in 1996 had gesloten met NedWind BV, die later is omgevormd tot Newinco B.V. en waarvan de rechten zijn overgedragen aan Hollandia. ECN stelde dat Hollandia de turbine zonder recht of titel exploiteerde en dat zij een spoedeisend belang had bij de verwijdering, omdat zij het terrein wilde gebruiken voor nieuwe windmolens.

Hollandia bestreed de vordering en voerde aan dat de burgerlijke rechter niet bevoegd was, omdat er een arbitrageclausule van toepassing zou zijn op de afspraken tussen ECN en NedWind. De voorzieningenrechter passeerde dit verweer en oordeelde dat de vordering van ECN niet kon worden toegewezen. De rechter oordeelde dat er te veel onduidelijkheden waren over de rechtsverhouding tussen ECN en Hollandia, en dat de opzegtermijn van zes weken die ECN had gehanteerd onredelijk was, gezien de omstandigheden van de zaak.

De voorzieningenrechter weigerde de gevorderde voorziening en veroordeelde ECN in de kosten van het geding. Dit vonnis benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken en de gevolgen van onduidelijkheden in contractuele relaties, vooral in situaties waar aanzienlijke investeringen en belangen op het spel staan.

Uitspraak

RECHTBANK TE ALKMAAR
Sector civiel recht
KG nummer: 05-227
datum: 14 juli 2005
Vonnis van de voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding
in de zaak van:
de stichting Stichting Energieonderzoek Centrum Nederland,
gevestigd en kantoorhoudende te Petten, gemeente Zijpe,
EISERES IN KORT GEDING,
procureur mr. G. Creutzberg,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hollandia Kloos Internationaal,
statutair gevestigd te Krimpen aan den IJssel, kantoorhoudende te Zeist,
GEDAAGDE IN KORT GEDING,
gemachtigde mr. G.J. Kolen.
Partijen zullen verder ook worden aangeduid ECN respectievelijk Hollandia.
1. HET VERLOOP VAN HET GEDING
Ter terechtzitting van 6 juli 2005 heeft eiseres gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding.
Gedaagde heeft de vordering bestreden.
Na verder debat hebben partijen de stukken, waaronder van de zijde van eiseres de originele dagvaarding en van beide zijden pleitnotities, overgelegd en vonnis gevraagd.
De inhoud van alle stukken wordt als hier ingelast beschouwd.
2.
DE UITGANGSPUNTEN
2.1 ECN heeft enkele percelen grond aan de Westerduinweg te Sint Maartensvlotbrug in gebruik van de eigenaar het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
2.2 In 1996 heeft ECN voor onbepaalde tijd toestemming gegeven aan de besloten vennootschap NedWind BV, hierna te noemen NedWind, om op een van die percelen grond een windturbine te plaatsen. In de stukken wordt die windmolen wel aangeduid als van het type NW31.
2.3 NedWind is inmiddels door statutenwijziging veranderd in Newinco B.V., hierna te noemen Newinco.
2.4 In 2003 is de windturbine overgedragen aan Hollandia. Laatstgenoemde exploiteert de turbine tot op heden.
2.5 Bij brief van 13 april 2005 heeft ECN aan Hollandia gemeld dat de turbine uiterlijk op 30 mei 2005 verwijderd diende te zijn. Hollandia heeft laten weten daar - zonder schadevergoeding - niet toe bereid te zijn.
3. DE VORDERING EN DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
3.1 ECN vordert, in primaire en subsidiaire vorm zoals in het petitum van de dagvaarding verwoord, samengevat, verwijdering van de turbine door - dan wel op kosten van - Hollandia.
3.2 Volgens ECN moet het gebruik door Hollandia worden gekwalificeerd als een huurovereenkomst voor onbepaalde tijde die zij, ECN, met inachtneming van een redelijke termijn heeft opgezegd. Subsidiair stelt ECN dat haar het recht tot opzegging toekomt op grond van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid. Volgens ECN staat de turbine er thans zonder recht of titel, hetgeen onrechtmatig is jegens haar, waardoor verwijdering door haar is gerechtvaardigd. ECN stelt verder een spoedeisend belang te hebben nu zij het terrein zelf wil gaan gebruiken voor het plaatsen van windmolens, voor welk doel inmiddels reeds een bouwvergunning is afgegeven.
3.3 Hollandia heeft de vordering gemotiveerd bestreden. Voorop stelt zij dat de burgerlijke rechter absolute bevoegdheid ontbeert, nu algemene voorwaarden op de afspraken tussen ECN en NedWind van toepassing zijn, welke voorwaarden een arbitrageclausule terzake geschillen voorschrijven. Volgens Hollandia zijn de rechten en plichten uit die afspraken toepasselijk op haar huidige relatie met ECN. Op het inhoudelijke betoog van Hollandia, dat neerkomt op afwijzing van de vordering, zal hierna in het kader van de behandeling van het geschil worden ingegaan.
4. DE GRONDEN VAN DE BESLISSING
4.1 Het bevoegdheidsverweer wordt gepasseerd. Weliswaar heeft NedWind in 1996/1997 een samenvatting aan ECN gezonden van hetgeen volgens haar, NedWind, was overeengekomen, doch niet is gebleken dat ECN zich met de inhoud daarvan akkoord heeft verklaard, laat staan met algemene voorwaarden, waarin de arbitrageclausule zoals door Hollandia bedoeld. Bovendien is het nog maar de vraag, zoals hierna nader besproken, of de rechten en plichten uit de verhouding zoals die gold tussen ECN en NedWind op Hollandia zijn overgegaan.
4.2 ECN vordert verwijdering van de windturbine op kosten van Hollandia. Niet in geschil is dat een en ander een relatief kostbare aangelegenheid is. Hollandia heeft in dat verband onbestreden gesteld dat met verwijdering een bedrag van ongeveer Euro 40.000,- is gemoeid. Verder is aannemelijk geworden dat Hollandia niet onaanzienlijke investeringen in de windmolen heeft gepleegd in de verwachting dat de exploitatie langere tijd zou kunnen worden voortgezet en dat zij door stopzetting van de exploitatie van de windmolen schade zal lijden. Daardoor heeft een gebod tot verwijdering van een windturbine als de onderhavige een ingrijpend karakter. Om genoemde redenen kan de vordering van ECN bij wijze van voorziening, respectievelijk ordemaatregel, slechts worden toegewezen wanneer er vrijwel zeker van kan worden uitgegaan dat de bodemrechter, geconfronteerd met het feitencomplex zoals dat in de onderhavig zaak thans voorhanden is, eveneens tot verwijdering zou beslissen.
4.3 Van dat laatste kan ten aanzien van de vordering van ECN niet worden uitgegaan. Tal van onduidelijkheden staan een beslissing als gevorderd in de weg.
4.4 Bij het plaatsen van de windturbine door NedWind zijn slechts mondelinge afspraken gemaakt, waarvan de inhoud thans mede in geding is. Die omstandigheid komt voor rekening van ECN. Daarnaast is de overdracht van Newinco naar Hollandia in relatie tot ECN onduidelijk. ECN bestrijdt dat Hollandia in de rechten is getreden van NedWind en dat zij Hollandia als contractpartner heeft aanvaard. Aan de andere kant stelt zij dat Nedwind zich verbonden had om de turbine op sommatie van ECN te verwijderen. Evenwel ligt in de eigen stelling van ECN besloten dat een dergelijke verwijderingsverplichting van NedWind, die overigens door Hollandia wordt bestreden, niet is overgegaan op Hollandia.
4.5 ECN stelt dat de verhouding tussen haar en Hollandia als een huurovereenkomst moet worden aangemerkt, die zij met een redelijke termijn heeft opgezegd. Dat laatste is nog maar de vraag. Als er al van een huurovereenkomst moet worden uitgegaan, wellicht wijzen de betalingen terzake door Hollandia verricht aan ECN daarop, zal de gehanteerde termijn van opzegging moeten worden getoetst aan alle relevante omstandigheden ten aanzien van het object waarom het gaat.
4.6 Niet in geding is dat de levensduur van een windturbine ongeveer twintig jaren is. Vast staat dat het om een object gaat dat als onroerend moet worden aangemerkt, waarvan verwijdering aanzienlijke kosten met zich brengt. Verder staat de molen er reeds tien jaren. De door ECN gehanteerde opzegtermijn van zes weken komt daarom vooralsnog onredelijk voor.
4.7 ECN heeft weliswaar subsidiair verwijdering tegen 1 januari 2006 gevorderd, maar die vordering moet eveneens worden afgewezen. Een huurverhouding als tussen Hollandia en ECN aangenomen, met alle onzekere factoren in de rechtsverhouding zoals hiervoor besproken, dwingt aan het einde van de huurtermijn niet zonder meer tot wegneming door - dan wel op kosten van - de huurder van hetgeen zich bij aanvang van het gehuurde reeds als onroerende zaak op het gehuurde bevond.
4.8 De gevorderde voorzieningen zullen dan ook worden geweigerd. Het feit dat inmiddels een bouwvergunning is afgegeven maakt dat niet anders en niet gebleken is dat de plicht van ECN - zoals zij stelt - dat zij zich moet conformeren aan milieuvoorschriften, in afwachting van een oordeel ten gronde niet op andere wijze kan worden ingevuld.
4.9 ECN zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding.
5. DE BESLISSING
De voorzieningenrechter:
- weigert de gevorderde voorziening;
- veroordeelt ECN in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Hollandia begroot op Euro 244,- aan verschotten en op Euro 408,- aan salaris gemachtigde;
- verklaart dit vonnis ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Gewezen door mr. L.J.L. Koster, voorzieningenrechter van de Rechtbank te Alkmaar en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 juli 2005 in tegenwoordigheid van J.J.M. Jeurissen, griffier