ECLI:NL:RBALK:2005:AT7271

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
2 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/1989
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wijziging kaartkeuze na ontvangst duplicaat OV-kaart

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 2 juni 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die studiefinanciering ontvangt op basis van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000), en de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (IB-groep). Eiseres had op 7 mei 2004 een duplicaat van haar Openbaarvervoer-studentenkaart (OV-kaart) aangevraagd, omdat haar oorspronkelijke kaart was gestolen. Na het aanvragen van het duplicaat heeft eiseres op 3 september 2004 verzocht om haar weekendkaart om te zetten naar een weekkaart. Dit verzoek werd door de IB-groep afgewezen, met als argument dat volgens artikel 3.26 van de Wsf 2000 herziening van de kaartkeuze niet mogelijk is na het ontvangen van een duplicaat.

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar de IB-groep verklaarde het bezwaar ongegrond. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank moest beoordelen of de IB-groep terecht had gehandeld door de aanvraag van eiseres af te wijzen. Eiseres stelde dat de strikte toepassing van de wet in haar geval onbillijk was en dat er omstandigheden waren die een beroep op de hardheidsclausule rechtvaardigden.

De rechtbank overwoog dat de wetgever met artikel 3.26 van de Wsf 2000 beoogde om oneigenlijk gebruik van de OV-kaart te voorkomen. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de IB-groep hadden moeten nopen om van de wettelijke bepalingen af te wijken. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat de IB-groep terecht het bezwaar ongegrond had verklaard. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 2 juni 2005.

Uitspraak

Rechtbank Alkmaar
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
op grond van artikel 8:66 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr: WSFBSF 04/1989
Inzake: [eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
tegen: De hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, verweerster.
1. Aanduiding bestreden besluit
Het besluit van verweerster van 30 september 2004.
2. Zitting
Datum: 12 mei 2005.
Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar vader, [naam].
Verweerster is verschenen bij gemachtigde mr. G.J.M. Naber, werkzaam bij verweerster.
3. Ontstaan en loop van het geding
Eiseres ontvangt studiefinanciering krachtens de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000).
Eiseres heeft op 7 mei 2004 middels een daartoe bestemd formulier een duplicaat van de Openbaarvervoer-studentenkaart (OV-kaart) aangevraagd, omdat haar kaart gestolen is.
Eiseres heeft op 8 mei 2004 middels een daartoe bestemd formulier een wijziging in haar opleiding doorgegeven.
Eiseres heeft op 3 september 2004 middels een daartoe bestemd formulier een wijziging in haar OV-kaart aangevraagd van een weekendkaart naar een weekkaart.
Bij besluit van 8 september 2004 heeft verweerster de aanvraag afgewezen.
Tegen dit besluit heeft gemachtigde van eiseres bij brief van 14 september 2004, door verweerster ontvangen op 24 september 2004, bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 30 september 2004 heeft verweerster het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit is namens eiseres bij brief van 1 november 2004, door de rechtbank ontvangen op 2 november 2004, beroep ingesteld.
Verweerster heeft bij brief van 24 november 2004 de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is de zaak op 12 mei 2005 ter zitting behandeld.
4. Motivering
In deze zaak dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verweerster terecht en op goede gronden haar besluit heeft gehandhaafd waarbij de aanvraag van eiseres om haar weekendkaart om te zetten in een weekkaart is afgewezen.
Hierbij zijn de volgende bepalingen van belang.
In artikel 3.26, eerste lid, van de Wsf 2000 is bepaald dat bij ministeriële regeling regels worden gegeven met betrekking tot de periode van geldigheid van de kaarten en de wijze van verstrekking, verlenging of vernieuwing en met betrekking tot de omvang van de rechten die verbonden zijn aan de kaarten. Bij die regeling kunnen in aanvulling op dit artikel nadere voorschriften worden gegeven met betrekking tot de keuze tussen kaarten en tot herziening van een gemaakte kaartkeuze.
In artikel 3.26, tweede lid, van de Wsf 2000 is bepaald dat een studerende die recht heeft op de reisvoorziening, in de periode van geldigheid van de kaart de gemaakte kaartkeuze een maal kan herzien, met dien verstande dat de herziening niet kan aanvangen in de maanden mei tot en met augustus en evenmin mogelijk is vanaf het tijdstip dat een duplicaat is aangevraagd.
In artikel 3.26, derde lid, van de Wsf 2000 is bepaald dat de herziening, bedoeld in het tweede lid, betrekking heeft op de periode die voor de geldigheid van de kaart resteert.
In artikel 3.26, vierde lid, van de Wsf 2000 is bepaald dat bij ministeriële regeling een kostendekkend bedrag wordt vastgesteld dat aan de studerende in rekening wordt gebracht bij de aanvraag van de herziening van de keuze.
In artikel 11.5 van de Wsf 2000 is bepaald dat de IB-groep voor bepaalde gevallen de wet buiten toepassing kan laten of daarvan kan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Het bestreden besluit is gebaseerd op het standpunt van verweerster dat op grond van artikel 3.26 van de Wsf 2000 herziening van de kaartkeuze niet mogelijk is nadat een duplicaat OV-kaart is ontvangen, hetgeen ook in het geval van eiseres geldt. Verweerster is van mening dat er geen omstandigheden zijn die haar hadden moeten nopen gebruik te maken van de hardheidsclausule.
Volgens verweerster bevinden andere studenten zich niet zelden in een vergelijkbare omstandigheid als die van eiseres.
Namens eiseres is, kort weergegeven, gesteld dat in haar geval sprake is van een uitzonderlijke situatie. Door rigide toepassing van artikel 3.26 van de Wsf 2000 zou eiseres financieel ernstig benadeeld worden. Voorts is namens eiseres gesteld dat er wel degelijk omstandigheden zijn die een beroep op de hardheidsclausule rechtvaardigen. Behalve dat eiseres van mening is dat haar situatie wel uitzonderlijk is, is zij ook van mening dat de hardheidsclausule bedoeld is om belanghebbenden tegemoet te komen in situaties waarin de wet onbedoeld schrijnend uitpakt, zoals in haar geval.
De rechtbank overweegt als volgt.
Vaststaat dat verweerster in overeenstemming met de wettelijke bepalingen de aanvraag van eiseres om van kaartkeuze te wisselen heeft afgewezen.
Thans rest nog de vraag of verweerster gehouden was met toepassing van de hardheidsclausule van die wettelijke bepalingen af te wijken.
Voor zover eiseres meent dat toepassing van de wettelijke bepalingen in haar geval onredelijk is, overweegt de rechtbank dat het bepaalde in artikel 11.5 van de Wsf 2000 er niet toe kan strekken een uitzondering te maken op een wettelijke bepaling, indien moet worden aangenomen dat - zoals in het onderhavige geval - de onverkorte toepassing van een wettelijke bepaling in het concrete geval in overeenstemming is te achten met de bedoeling van de wetgever en de strekking van de wet. Eerst indien op grond van individuele omstandigheden van (zeer) bijzondere aard de hiervoor genoemde overeenstemming ontbreekt, kan verweerster in redelijkheid gehouden zijn, na afweging van alle betrokken belangen, tot toepassing van de hardheidsclausule.
De rechtbank overweegt dat uit de Kamerstukken (II 1993/94, 23 614, nr.6) blijkt dat de wetgever met artikel 3.26, tweede lid, van de Wsf 2000 beoogd heeft oneigenlijk gebruik van de OV-kaart te voorkomen waarbij een student in strijd met de waarheid opgeeft dat zijn kaart gestolen of vermist is, vervolgens een duplicaat aanvraagt met een andere kaartkeuze, en aldus de beschikking krijgt over twee geldige kaarten. Controle hierop is nauwelijks mogelijk. De wetgever onderkent dat bij het vervallen van de tussentijdse keuzemogelijkheid na het verstrekken van een duplicaat de goeden onder de kwaden moeten lijden.
Als enige uitzondering op de regel heeft verweerster ten aanzien van artikel 3.26, tweede lid, van de Wsf 2000 beleid ontwikkeld waarbij in geval van het hervinden van de OV-kaart alsnog een andere kaartkeuze mogelijk is. De rechtbank acht dit beleid niet onredelijk. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het vervallen van de tussentijdse keuzemogelijkheid beperkt is tot de geldigheidsduur van de OV-kaart waarvoor het duplicaat is aangevraagd. De rechtbank concludeert dat in het onderhavige geval geen sprake is van individuele omstandigheden van (zeer) bijzondere aard die verweerster hadden moeten nopen om toepassing te geven aan de hardheidsclausule.
Verweerster heeft derhalve terecht en op goede gronden het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.
Beslist is als volgt.
5. Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. drs. W.P. van der Haak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van H.M. Zonneveld, als griffier.
Uitgesproken in het openbaar op: 2 juni 2005
door voornoemd lid, in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier, Het lid van de enkelvoudige kamer,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een beroepschrift en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.