Rechtbank Alkmaar
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
op grond van artikel 8:66 van de Algemene wet bestuursrecht
Inzake: de Vereniging Oud Hoorn, gevestigd te Hoorn, eiseres,
tegen: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Het besluit van verweerder van 2 juli 2004.
Datum: 2 juni 2005.
Eiseres is verschenen bij gemachtigde [naam], secretaris van eiseres.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. [naam], werkzaam bij verweerders gemeente.
Voorts is namens de Vereniging van Rechtzinnig Hervormden (hierna: vergunninghouder), die als partij aan dit geding deelneemt, verschenen [naam], secretaris van vergunninghouder.
3. Ontstaan en loop van het geding
Op 27 augustus 2003 heeft vergunninghouder een aanvraag om een monumentenvergunning ingediend voor het verplaatsen van het Künckel kerkorgel uit de Eikstraatkerk te Hoorn naar de Gertrudiskerk te Workum.
Bij besluit van 27 januari 2004 heeft verweerder vergunning verleend onder de voorwaarde dat de verplaatsing geschiedt binnen de gemeente Hoorn.
Tegen dit besluit heeft vergunninghouder bij brief van 5 maart 2004, door verweerder ontvangen op diezelfde datum, bezwaar gemaakt. Bij brief van 21 april 2004 heeft vergunninghouder nadere stukken ingediend.
Op 27 april 2004 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
Bij besluit van 2 juli 2004 heeft verweerder, overeenkomstig het advies van 25 mei 2004 van de hoor- en adviescommissie van verweerders gemeente, het bezwaar gegrond verklaard en onder handhaving van de verleende vergunning de voorwaarde, dat het kerkorgel enkel binnen de gemeente Hoorn mag worden verplaatst, laten vallen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 6 augustus 2004, bij de rechtbank ingekomen op
9 augustus 2004, beroep ingesteld.
Bij brieven van 5 en 8 oktober 2004 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden en een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 6 november 2004 heeft vergunninghouder aangegeven als partij te willen deelnemen aan dit geding.
Vervolgens is het geding ter zitting van 2 juni 2005 behandeld.
De rechtbank moet in deze zaak de vraag beantwoorden of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Voor de beantwoording van die vraag is de volgende regelgeving van belang.
Ingevolge artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet 1988 (hierna: de Monumentenwet) is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning:
a. een beschermd monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;
b. een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Monumentenwet moet een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 11 worden ingediend bij burgemeester en wethouders.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Monumentenwet kunnen, voor zover hier van belang, burgemeester en wethouders aan een vergunning voorschriften verbinden in het belang van de monumentenzorg.
Het in geding zijnde orgel is in 1784 in Duitsland gebouwd en is een rijksmonument. Het orgel heeft eerst als huisorgel in Delft gediend. Vervolgens heeft het orgel gestaan in Schiedam en Odijk. Ongeveer zeventig jaar geleden is het orgel in de Eikstraatkerk te Hoorn terechtgekomen, waar het tot op heden staat. Medio 2003 heeft vergunninghouder de Eikstraatkerk verkocht aan een projectontwikkelaar, die de kerk wil verbouwen tot een appartementencomplex. In verband met de verkoop van de kerk heeft vergunninghouder verzocht het orgel te mogen verplaatsen. Vergunninghouder is benaderd door een gelijkgezinde kerkgemeente, die het orgel graag in de Gertrudiskerk te Workum wil plaatsen. Er is een koopprijs van € 48.500,- overeengekomen.
Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of de in het besluit van
27 januari 2004 gestelde voorwaarde dat het orgel alleen binnen Hoorn mag worden verplaatst, in het bestreden besluit mocht komen te vervallen.
Verweerder heeft zich blijkens het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat alleen voorwaarden aan een monumentenvergunning mogen worden verbonden die in het belang van het monument zijn. De voorwaarde dat het orgel binnen de Hoornse gemeentegrenzen moet blijven valt daar volgens verweerder niet onder.
Eiseres heeft ter zitting erkend dat het noodzakelijk is om het orgel in verband met de verkoop van de Eikstraatkerk te verplaatsen en dat er, bezien vanuit het belang van de monumentenzorg, geen bezwaar is tegen verplaatsing van het orgel naar de Gertrudiskerk te Workum. Eiseres wil echter graag dat het orgel in Hoorn blijft. Daarbij is zij van mening dat, gelet op de in de vergunning opgenomen voorwaarde dat het orgel geen object van handel mag worden, verplaatsing van het orgel naar de Oosterkerk te Hoorn een volwaardig alternatief is.
Uit artikel 19 van de Monumentenwet volgt dat de aan een monumentenvergunning verbonden voorschriften het belang van de monumentenzorg moeten dienen. Naar het oordeel van de rechtbank dient de voorwaarde dat het orgel binnen Hoorn mag worden verplaatst weliswaar het eigenbelang van eiseres maar niet dat van de monumentenzorg. Eiseres heeft dit ter zitting ook toegegeven. Verweerder heeft dan ook terecht de conclusie getrokken dat deze voorwaarde niet aan de vergunning mocht worden verbonden en deze bij het bestreden besluit weer ingetrokken.
Voor zover eiseres heeft bedoeld te stellen dat de koopprijs van € 48.500,- zich niet verdraagt met de in de vergunning gestelde voorwaarde dat het orgel geen object van handel mag worden, overweegt de rechtbank dat de vraag of vergunninghouder zich aan de in de vergunning gestelde voorwaarden houdt buiten het kader van deze procedure valt. Gelet overigens op de wijze waarop de verkoop van het orgel aan de kerkgemeente te Workum tot stand is gekomen en op de koopprijs, die geen verband houdt met de marktwaarde, is van handel volgens de rechtbank geen sprake geweest.
Nu niet kan worden gezegd dat verweerder de voorwaarde dat het orgel alleen binnen Hoorn mag worden verplaatst niet in redelijkheid kon laten vallen, is het beroep ongegrond.
Bij deze beslissing is geen reden voor een proceskostenveroordeling.
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M. Kraefft, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van
mr. S.C. Jacobs, als griffier.
Uitgesproken in het openbaar op: 10 juni 2005
door voornoemd lid, in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier, Het lid van de enkelvoudige kamer,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een beroepschrift en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.