ECLI:NL:RBALK:2005:AT6069

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
11 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
160984-04-1501 (WG)
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Agentuurovereenkomst en recht op provisie in de bloembollensector

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Alkmaar op 11 mei 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], een agent in de bloembollensector, en de besloten vennootschap Voss, De Waard, Sijm Bloembollenteelt- en Handel B.V. (VWS). De eiser vorderde provisie over de omzet die door zijn bemiddeling was gerealiseerd, alsook een beëindigingvergoeding over het jaar 2001. De kantonrechter oordeelde dat er tussen partijen een agentuurovereenkomst bestond, waardoor de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek van toepassing zijn. De eiser had gedurende de periode van 1997 tot en met 2000 bemiddeld bij de totstandkoming van koopovereenkomsten voor bloembollen, waarbij zijn schoonzoon de feitelijke werkzaamheden uitvoerde. VWS betwistte echter de agentuurovereenkomst en stelde dat er slechts sprake was van incidentele bemiddelingswerkzaamheden.

De kantonrechter concludeerde dat, ondanks de betwisting van VWS, de definitie van een agentuurovereenkomst naar Nederlands recht was voldaan. De rechter oordeelde dat de eiser recht had op provisie over de overeenkomsten die door zijn tussenkomst tot stand waren gekomen, maar dat hij geen recht had op provisie over omzet die door rechtstreekse contacten van VWS met derden was gerealiseerd. De eiser werd opgedragen te bewijzen dat hij als agent had bemiddeld bij de totstandkoming van overeenkomsten met bepaalde afnemers, en dat hij recht had op de gevorderde gegevens om zijn recht op provisie vast te stellen. De uitspraak benadrukt de rechten en plichten van een handelsagent en de noodzaak voor bewijsvoering in geschillen over agentuurovereenkomsten.

Uitspraak

Rechtbank Alkmaar
Sector kanton - locatie Alkmaar
Vonnis
in de zaak van:
[eiser] te Margharita di Savoia (Foggia) in Italië
eisende partij
verder ook te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. J.J.C. van Haren, advocaat te Utrecht
- tegen -
de besloten vennootschap m.b.a. Voss, De Waard, Sijm Bloembollenteelt- en Handel B.V. te Broek op Langedijk, gemeente Langedijk
gedaagde partij
verder ook te noemen: VWS
gemachtigde: oorspronkelijk mr. E.E.M. Bos Waaldijk en met ingang van 18 augustus 2004 mr. P.H. Huth, beiden werkzaam bij DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V. te Amsterdam.
Het procesverloop
[Eiser] heeft een vordering ingesteld, zoals omschreven in de dagvaarding d.d. 25 maart 2004.
VWS heeft bij antwoord verweer gevoerd en [eiser] heeft nog producties in het geding gebracht.
Vervolgens is gediend van repliek en dupliek.
Bij vonnis d.d. 15 september 2004 heeft de kantonrechter een comparitie gelast, die is gehouden op 6 december 2004, in aanwezigheid van namens [eiser] zijn gemachtigde de heer J. Zonneveld die mr. J.J.C. van Haren verving en namens VWS de heer [naam] en mevrouw [naam], bijgestaan door de gemachtigde.
Van deze comparitie heeft de griffier aantekeningen gehouden.
Vervolgens heeft [eiser] een akte genomen, waarna VWS nog een antwoordakte heeft genomen.
De inhoud van de processtukken geldt als hier ingelast.
Ten slotte is heden uitspraak bepaald.
De vaststaande feiten
1. [Eiser] heeft gedurende de periode 1997 tot en met 2000 bemiddeld bij het tot stand brengen van koopovereenkomsten met betrekking tot bloembollen in de provincie Rome en directe omgeving, zulks tegen een provisie van 7% over de door VWS geïncasseerde factuurbedragen. De feitelijke activiteiten werden (namens [eiser]) uitgevoerd door diens schoonzoon, [schoonzoon], zulks met medeweten en instemming van VWS.
2. VWS heeft bij brief van 7 december 2000 aan [eiser] onder meer het volgende meegedeeld (in Nederlandse vertaling):
"Dit naar aanleiding van ons gesprek in september 2000, waarbij ik je onze nieuwe strategie heb uitgelegd, die onder andere inhield dat wij de cliënten minder vaak en rechtstreeks zullen bezoeken en wij meer in de handel via Internet etc. willen gaan. Bovendien zullen wij onze activiteiten in Italië verminderen, gezien het feit dat een groot deel niet meer winstgevend is.
Als er een aantal cliënten zijn die rechtstreeks bij ons willen bestellen, spreekt het vanzelf dat dat mogelijk is. In dat geval zullen we je de betreffende provisie gedurende een jaar betalen."
3. Bij brief van 9 januari 2001 aan een negental afnemers heeft VWS onder meer meegedeeld: (in Nederlandse vertaling):
"Geachte cliënt,
De financiële situatie heeft ons gedwongen onze werkwijze te veranderen en, waar mogelijk, te besparen op kosten in ons wederzijds voordeel. Dit houdt onder andere in dat de verkoop alleen door middel van rechtstreekse lijnen kan plaats vinden en helaas niet meer door medewerking van de tussenpersonen, hetgeen in uw geval de samenwerking met de heer [schoonzoon] betekent.
Indien u van onze diensten gebruik wenst te blijven maken, is dit vanzelfsprekend mogelijk. Dit echter op onze afgesproken betalingsvoorwaarden, daarentegen garanderen wij u de kwaliteit van onze goederen.
Wij hebben een overeenkomst gesloten met de heer [schoonzoon] voor wat betreft de orders in 2001, waarover hij een vergoeding zal ontvangen."
Het geschil
4. [Eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van VWS om aan hem, binnen tien dagen na betekening van dit vonnis, afschriften te verstrekken van al haar historische betalingsoverzichten met betrekking tot de afnemers in Italië in de in de dagvaarding genoemde gebieden over de periode 2001 en 2002, kosten rechtens. Bij conclusie van repliek heeft hij zijn vordering vermeerderd in die zin, dat hij tevens betaaloverzichten vordert over 1999 en 2000. Voorts heeft hij zijn vordering gespecificeerd en aangegeven dat het hem te doen is om historische betalingsoverzichten, die niet op naam van [schoonzoon] en/of [eiser] zijn gesteld met de betreffende agentcodes maar geautomatiseerde overzichten zijn met betrekking tot alle transacties die in het gehele gebied Lazio/Rome zijn afgesloten met de - naar de kantonrechter begrijpt - onder punt 7 van de conclusie van antwoord genoemde klanten. Aan deze lijst van klanten dienen toegevoegd te worden [klant 1] en [klant 2].
Hij stelt dat hij genoemde gegevens nodig heeft om zijn recht op provisie op grond van de tussen partijen gesloten agentuurovereenkomst vast te stellen.
5. VWS heeft aangevoerd dat geen sprake is geweest van een agentuurovereenkomst maar van incidentele bemiddelingswerkzaamheden door [eiser] en/of [schoonzoon]. Zij heeft van alle relevante transacties opgave gedaan en alle provisie waarop [eiser] recht heeft aan hem uitgekeerd. Zij concludeert tot afwijzing van de vordering.
De beoordeling
6. Hoewel partijen zulks niet expliciet aangeven gaat de kantonrechter ervan uit dat zij Nederlands recht van toepassing achten op hun rechtsverhouding. VWS heeft weliswaar gesteld dat [eiser] niet als handelsagent bij de Kamer van Koophandel geregistreerd stond, waartoe hij op grond van het Italiaanse recht verplicht was, maar dit alleen aangevoerd als argument voor haar stelling dat partijen geen agentuurovereenkomst hebben gesloten en niet als argument (en zeker niet als voldoende overtuigend argument) voor de toepasselijkheid van Italiaans recht. De kantonrechter zal deze (stilzwijgende) rechtskeuze van partijen voor Nederlands recht daarom eerbiedigen.
7. Hetgeen omtrent de zakelijke relatie van partijen als vaststaand is aangenomen (zie onder 1 van de vaststaande feiten) voert tot de conclusie dat voldaan is aan de definitie van de agentuurovereenkomst naar Nederlands recht zodat de bepalingen van afdeling 4 van titel 7 van boek 7 BW van toepassing zijn. Dat het om incidentele contacten ging of dat VWS behalve via [eiser] ook rechtstreeks zaken deed met dezelfde afnemers, zoals VWS heeft gesteld, doet daaraan niet af. Evenmin is in dit opzicht van belang dat [eiser] met behulp van een derde (zijn schoonzoon [schoonzoon]) de werkzaamheden uitvoerde, dat hij geen exclusiviteit had in de betreffende regio, dat hij ook zelf als afnemer van VWS optrad of niet als handelsagent bij een Italiaanse Kamer van Koophandel was ingeschreven. Andere, op dit punt wel relevante feiten of omstandigheden heeft VWS niet aangevoerd; integendeel, de kantonrechter constateert dat VWS niet zijn door [eiser] aangenomen en op de agentuurovereenkomst gestoelde absolute bevoegdheid heeft betwist.
8. Aldus kan [eiser] aanspraak maken op provisie over de overeenkomsten die door zijn tussenkomst tot stand zijn gekomen (art 7:431 lid 1 BW) en door de derde zijn uitgevoerd (art 7:432 lid 2 BW). [Eiser] heeft niet betwist de stelling van VWS dat hij in het betreffende gebied niet het alleenrecht had, waarmee zulks in rechte vast staat en hij geen aanspraak kan maken op provisie als bedoeld in lid 2 van art 7:431 BW. Met andere woorden: hij heeft geen recht op provisie over omzet die is gerealiseerd door rechtstreekse contacten van VWS met derden, ook al zouden die tot de klantenkring van [eiser] behoren, door hem zijn aangebracht of in het gebied rond Rome gevestigd zijn.
9. Uit de stellingen van [eiser] maakt de kantonrechter op dat hij heeft ingestemd met de door VWS aangekondigde beëindiging van hun relatie met ingang van 1 januari 2000 tegen betaling van een beëindigingvergoeding. Deze hield in dat [eiser] nog gedurende het jaar 2001 recht zou hebben op provisie over in dat jaar gesloten contracten en de door VWS uit dien hoofde geïncasseerde bedragen.
10. Opdat de handelsagent zijn recht op provisie en de hoogte daarvan kan vaststellen en controleren bepaalt artikel 7:433 lid 1 BW, kort gezegd, dat de principaal regelmatige opgave moet doen van de verschuldigde provisie onder vermelding van de gegevens waarop de berekening berust. Lid 2 van genoemd artikel bepaalt dat de handelsagent bevoegd is inzage te verlangen van de nodige bewijsstukken, echter zonder afgifte te kunnen verlangen. Hetzelfde dient redelijkerwijs te gelden voor het vaststellen van de hoogte van de beëindigingsvergoeding, nu die afhangt van in 2001 afgesloten orders en door VWS geïncasseerde bedragen. De kantonrechter gaat ervan uit dat de vordering van [eiser] ziet op hetgeen is bedoeld in het eerste lid van genoemd artikel en derhalve betreft opgave van gespecificeerde gegevens en niet afgifte van bewijsstukken (dat wil zeggen: onderliggende contracten, betalingsbewijzen enzovoorts). Indien de vordering daar wel op zou slaan, is ze in elk geval niet toewijsbaar.
11. Vast staat dat VWS (ook in deze procedure) in elk geval een deel van bedoelde gegevens heeft verstrekt. Partijen verschillen evenwel van mening over de vraag tot welke afnemers en welke orders die gegevens beperkt moeten zijn.
12. Zij zijn het erover eens dat klantenkring bestaat uit de 7 bij conclusie van antwoord in alinea 7 genoemde afnemers (bij repliek spreekt [eiser] over alinea 7 van de dagvaarding, maar dit berust kennelijk op een vergissing). Volgens [eiser] dienen daaraan de namen [klant 1] en [klant 2] te worden toegevoegd, VWS heeft dit betwist en gesteld deze afnemers niet te kennen. [Eiser] dient daarom aan te tonen dat hij als agent bemiddeld heeft bij het tot stand brengen van overeenkomsten tussen deze afnemers en VWS; dit bewijs heeft hij in deze procedure in elk geval niet geleverd. Overeenkomstig zijn aanbod zal hij daartoe alsnog worden toegelaten.
13. Voorts is in geschil welke orders van deze afnemers relevant zijn. Tijdens de duur van de overeenkomst zijn dat alleen de orders waarbij [eiser] heeft bemiddeld en niet die, welke buiten hem om rechtstreeks met de betreffende opdrachtgever tot stand zijn gekomen (zie rechtsoverweging 8). Volgens [eiser] heeft hij, met name wat betreft de afnemer [afnemer], ook bemiddeld bij het tot stand komen van orders van bollen van irissen en lelies. Volgens VWS betroffen zijn bemoeiingen slechts tulpen en gladiolen. Een en ander is van belang voor het vaststellen van provisie gedurende de duur van de overeenkomst en voor de provisie over 2001 (de beëindigingsvergoeding). Het ligt voor de hand om te veronderstellen dat partijen bedoeld hebben om de situatie (wat betreft het recht op provisie) na het einde van de agentuurovereenkomst te laten aansluiten op die daarvoor. Indien dus [eiser] ook bemiddeld heeft bij overeenkomsten met betrekking tot lelies en irissen, met name met [afnemer], komt hem bij wege van de beëindigingsvergoeding ook provisie toe over de door VWS zelfstandig in 2001 met deze afnemer gesloten overeenkomsten, ook aangaande lelies en irissen. Nu VWS gemotiveerd heeft betwist dat [eiser] bij dergelijke overeenkomsten heeft bemiddeld, dient hij dit te bewijzen; de door hem in deze procedure overgelegde stukken zijn voor dit bewijs onvoldoende.
De beslissing
De kantonrechter:
Draagt [eiser] op te bewijzen hetgeen hiervoor in het vonnis onder de alinea's 12 en 13 als te bewijzen is geformuleerd.
Bepaalt, dat [eiser] daartoe vóór of uiterlijk op de openbare civiele terechtzitting (rolzitting) van 8 juni 2005 kan mededelen of van die bewijsopdracht gebruik wordt gemaakt. Wanneer hij daarvoor getuigen wil doen horen, moeten het aantal, de personalia en de verhinderdata van betrokkenen worden opgegeven, waarna dag en uur voor het getuigenverhoor zullen worden vastgesteld.
Uitstel wordt in beginsel niet verleend. Bij gebreke van tijdig bericht van [eiser] wordt er van uitgegaan dat hij geen gebruik wenst te maken van de gelegenheid tot bewijslevering.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C. Schlingemann, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2005.
De griffier
De kantonrechter
Rolnummer: 160984-04-1501 (WG)
Uitspraakdatum: 11 mei 2005