ECLI:NL:RBALK:2005:AT1761

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
22 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
14/010636-04
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders wegens diefstal

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 22 maart 2005 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van diefstal. De verdachte had op 18 december 2004 in Alkmaar twee pakken wasmiddel van het merk Ariël gestolen uit een winkel aan de Europaboulevard. De rechtbank achtte de diefstal wettig en overtuigend bewezen, en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. Gezien de ernst van de feiten en de langdurige verslavingsproblematiek van de verdachte, werd besloten om de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) op te leggen voor de maximale duur van twee jaren. De rechtbank benadrukte het belang van voldoende tijd voor de uitvoering van de maatregel om de recidive van de verdachte te beëindigen en de maatschappij te beschermen. De rechtbank bepaalde dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, niet in mindering wordt gebracht op de duur van de maatregel. Tevens werd er een tussentijdse beoordeling na zes maanden vastgesteld om de voortzetting van de maatregel te evalueren. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 38m, 38n, 38s en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Parketnummer : 14/010636-04
Datum uitspraak : 22 maart 2005
TEGENSPRAAK
VERKORT VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in P.I. Amsterdam, HvB De Schans te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 maart 2005.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- de vordering van de officier van justitie, ertoe strekkende dat de rechtbank aan verdachte zal opleggen de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van voorarrest.
- hetgeen door de verdachte en mr. L.J.P. Mentink, raadsvrouw van de verdachte, naar voren is gebracht.
1. TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 18 december 2004 in de gemeente Alkmaar met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening, in/uit een winkel aan de Europaboulevard (nummer 26-28), heeft weggenomen twee pakken wasmiddel (merk Ariël), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan "Albert Heijn", in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
2. BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat hij op 18 december 2004 in de gemeente Alkmaar met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, uit een winkel aan de Europaboulevard, nummer 26-28, heeft weggenomen twee pakken wasmiddel, merk Ariël, toebehorende aan Albert Heijn.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3. BEWIJS
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal.
5. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
6. MOTIVERING VAN DE MAATREGEL
De rechtbank heeft de op te leggen maatregel bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister, gedateerd 4 januari 2005, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder terzake van vermogensdelicten veelvuldig tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld.
- het over de verdachte uitgebrachte vroeghulprapport gedateerd 20 december 2004, een adviesrapport gedateerd 14 januari 2005, een maatregelrapport gedateerd 22 februari 2005 en de mondelinge toelichting hierop ter zitting van mevrouw D. Ketter als casemanager GAVO verbonden aan Brijder Verslavingszorg.
Het adviesrapport gedateerd 14 januari 2005, waaruit blijkt dat verdachte contact weigert met een rapporteur van het project GAVO in Alkmaar.
Het maatregelrapport gedateerd 22 februari 2005 houdt onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende in:
Verdachte gebruikt sinds 1984 heroïne en is sinds 1987 bekend bij Brijder Verslavingszorg. Verdachte is in de periode juli 2003 tot en met januari 2005 tijdens de vroeghulp 7 keer benaderd met het aanbod voor intensieve hulpverlening. Verdachte heeft dit behandelaanbod steeds geweigerd. Concluderend kan gezegd worden dat verdachte een langdurig verslaafde man is die in de afgelopen jaren zeer frequent met het strafrecht in aanraking is gekomen. De recidivekans is hoog. In de optiek van Brijder Verslavingszorg zou alleen een langdurige klinische behandeling in het forensisch verslavingscircuit een aanzet tot gedragsverandering kunnen geven, maar verdachte geeft aan hier niet voor open te staan. Brijder Verslavingszorg adviseert, indien de rechtbank overgaat tot oplegging van een maatregel tot plaatsing in een Inrichting voor Stelmatige Daders, een toetsingsmoment in te bouwen na een half jaar.
Ook voor het overige wordt aan alle voorwaarden die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht stelt aan het opleggen van de ISD-maatregel voldaan. Derhalve is niet gebleken van redenen om deze maatregel niet op te leggen.
De rechtbank zal daarom aan verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opleggen. Om de beëindiging van de recidive van verdachte die samenhangt met zijn ernstige en langdurige verslavingsproblematiek alle kansen te geven en voorst ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. De rechtbank zal daarom de maatregel opleggen voor de maximale duur van twee jaren en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering te brengen op de duur van de maatregel. In de duur van de maatregel zoals wordt opgelegd ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat na zes maanden een tussentijdse beoordeling als bedoeld in artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht plaatsvindt. Als dan kan worden bezien of voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel noodzakelijk is.
7. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 38s en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
8. BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feit.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren.
Bepaalt dat het openbaar ministerie binnen zes maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis de rechtbank zal berichten over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van deze maatregel.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.E.C. de Wit, voorzitter,
mr. A.J. Dondorp en mr. E.J.M. Tuijp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 maart 2005.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.