Rechtbank Alkmaar
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
op grond van artikel 8:66 van de Algemene wet bestuursrecht
Inzake: [eiser] en anderen, allen wonende te Castricum, eisers,
tegen: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Castricum, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Het besluit van verweerder van 2 maart 2004.
Datum: 20 december 2004.
Namens eisers zijn verschenen [eiser], [naam] en [naam], bijgestaan door [naam].
Verweerder is verschenen bij gemachtigde C.G. Foeken, werkzaam bij de gemeente Castricum.
Voorts zijn als partij ter zitting versch[naam], bijgestaan door mr. Houniet, verbonden aan DAS rechtsbijstand te Amsterdam.
3. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft op 17 mei 2002 aan [naam] (hierna: [naam]) verkocht een kavel grond ter grootte van circa 90 m2, grenzend aan zijn perceel [adres] te Castricum (hierna: de kavel), door koper te gebruiken overeenkomstig de bestemming tuin en erven. De notariële akte van levering is gepasseerd op 24 juni 2002.
Bij besluit van 16 september 2003, verzonden op 23 september 2003, heeft verweerder aan [naam] ten behoeve van de kavel op grond van artikel 22, lid 3, sub a, van de voorschriften behorend bij het bestemmingsplan Noord-End vrijstelling verleend van het verbod in artikel 22, lid 1, sub c, voor het gebruik als bijbehorend erf.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 31 oktober 2003, door verweerder ontvangen op dezelfde dag, bezwaar gemaakt.
Op 18 december 2003 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
Bij besluit van 2 maart 2004, verzonden op 4 maart 2004, heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de commissie bezwaarschriften van 29 januari 2004, het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 12 april 2004, bij de rechtbank ingekomen op 13 april 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 11 mei 2004 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden en een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [naam] bij brief van 14 juni 2004 meegedeeld als partij aan het geding te willen deelnemen.
Bij brief van 3 december 2004 heeft verweerder nog stukken ingediend.
Eisers hebben bij brief van 8 december 2004 nadere stukken ingediend en gereageerd op het verweerschrift.
Vervolgens is het geding behandeld ter zitting van 20 december 2004.
Op verzoek van de rechtbank heeft verweerder bij brief van 22 december 2004 de volledige planvoorschriften en de toelichting behorend bij het bestemmingsplan Noord-End toegezonden.
4.1. In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
4.2. Eisers hebben als meest verstrekkende grond aangevoerd dat het bestreden besluit geen stand kan houden, reeds omdat de in bezwaar gehandhaafde vrijstelling ertoe leidt dat de bestemming van de kavel duurzaam wordt gewijzigd. Dit is volgens eisers in strijd met artikel 15, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) en de terzake geldende jurisprudentie.
4.3.1. Dit betoog slaagt. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
4.3.2. Op de kavel rust ingevolge het vigerende bestemmingsplan Noord-End de bestemming “openbaar groen, plantsoen of park”.
Ingevolge artikel 19 van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, zijn de gronden met deze bestemming bestemd om te worden gebruikt voor parken, plantsoenen en andere groenvoorzieningen met de daarbij behorende paden, vijvers, speeltoestellen, speelterreintjes, standbeelden, muurtjes, de daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken en andere werken.
Ingevolge artikel 22, eerste lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, is het, behoudens vrijstelling van Burgemeester en Wethouders als omschreven in artikel 22 lid 3, verboden de in dit plan begrepen bouwwerken en onbebouwde gronden zodanig te gebruiken, dat zij in feite duurzaam aan de in het plan gegeven bestemming worden onttrokken.
Ingevolge artikel 22, derde lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, zijn Burgemeester en Wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 1 sub c voor een ander gebruik, mits zulks geen afbreuk doet aan de bedoelingen van het plan en de belangen van derden niet worden geschaad.
4.3.3. Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van de WRO kan bij een bestemmingsplan worden bepaald, dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de in het plan vervatte regelen bevoegd zijn van bij het plan aan te geven voorschriften vrijstelling te verlenen.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen in haar uitspraak van 2 juni 1994 (gepubliceerd in AB 1994/648) wordt blijkens de wetsgeschiedenis met dit artikel beoogd burgemeester en wethouders de bevoegdheid te geven op ondergeschikte onderdelen van het plan af te wijken. Uit deze bepaling vloeit voort dat de in een bestemmingsplan vervatte vrijstellingsregeling er slechts toe kan strekken dat burgemeester en wethouders vrijstelling kunnen verlenen van de planvoorschriften en niet van de op de plankaart aangegeven bestemmingen. Een vrijstellingsregeling mag evenmin tot effect hebben dat de bestemming van de grond wordt gewijzigd. Voor het wijzigen van de bestemming op ondergeschikte onderdelen is toepassing van een wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 11 van de WRO het geëigende instrument, aldus de uitspraak.
4.3.4. De rechtbank overweegt dat de in artikel 22, derde lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften neergelegde bevoegdheid het mogelijk maakt om vrijstelling te verlenen van het in artikel 22, eerste lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften neergelegde algemene gebruiksverbod, waarin - kort gezegd - gebruik van bouwwerken en gronden verboden wordt verklaard dat tot gevolg heeft dat deze duurzaam aan de bestemming worden onttrokken. Dit betekent dat gebruikmaking van die bevoegdheid per definitie inhoudt dat vrijstelling wordt verleend ten behoeve van het duurzaam aan de bestemming onttrekken van bouwwerken en/of gronden. Daarmee leidt de gebruikmaking van die bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling van de op de plankaart aangegeven bestemmingen. Gelet op het in rechtsoverweging 4.3.3. weergegeven toetsingskader, zal de rechtbank deze vrijstellingsregeling dan ook wegens strijd met artikel 15 van de WRO als onverbindend buiten toepassing laten.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de vrijstellingsregeling innerlijk tegenstrijdig is. De rechtbank overweegt daartoe dat zij geen gevallen denkbaar acht waarin een vrijstelling van het algemene gebruiksverbod - waarmee de plantwetgever juist beoogt te voorkomen dat bouwwerken en gronden duurzaam aan de in het plan gegeven bestemming worden onttrokken - geen afbreuk doet aan de bedoelingen van het plan.
4.3.5. Dit betekent dat verweerder op basis van voormelde vrijstellingsregeling geen vrijstelling aan [naam] had mogen verlenen en dat verweerder het bezwaar van eisers reeds hierom ten onrechte ongegrond heeft verklaard. De overige door eisers aangevoerde gronden behoeven daarom geen bespreking meer.
4.4. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd. Gelet op het vorenoverwogene is er geen andere beslissing op bezwaar denkbaar dan het gegrond verklaren van eisers bezwaarschrift en het herroepen van het primaire besluit van 16 september 2003. Nu er rechtens slechts één besluit mogelijk is, zal de rechtbank dat besluit onder toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf nemen en bepalen dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
4.5. Gelet op de uitkomst van dit geding ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten worden met toepassing van Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 3,90 voor de reiskosten die één der eisers heeft moeten maken voor het bijwonen van de zitting op 20 december 2004, waarbij is uitgegaan van een retour Castricum-Alkmaar per openbaar vervoer, 2e klasse.
De overige door eisers opgevoerde kosten komen op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank overweegt in dit verband dat de heer [naam] niet als beroepsmatige rechtsbijstandverlener of als deskundige kan worden aangemerkt en dat gemaakte kosten voor binnenlandse telefoongesprekken alsmede porti en kopieerkosten geen grondslag bieden voor het toekennen van een proceskostenveroordeling.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het door eisers ingediende bezwaarschrift alsnog gegrond en herroept het primaire besluit van 16 september 2003;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eisers redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 3,90;
- wijst de gemeente Castricum aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden;
- bepaalt dat de betaling van € 3,90 dient te worden gedaan aan eisers;
- bepaalt dat de gemeente Castricum aan eisers het griffierecht ten bedrage van € 136,00 vergoedt.
Aldus gewezen door mr. drs. W.P. van der Haak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van C.H. Kuiper, als griffier.
Uitgesproken in het openbaar op: 21 januari 2005.
door voornoemd lid, in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier, Het lid van de enkelvoudige kamer,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een beroepschrift en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.