ECLI:NL:RBALK:2004:AR4955
Rechtbank Alkmaar
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Loonvordering werknemer na beëindiging arbeidsovereenkomst
In deze zaak vorderde de werknemer, [eiser], loon van zijn werkgever, [gedaagde], na de stopzetting van de loonbetaling per 15 november 2002. De werknemer stelde dat hij ten onrechte was ontslagen en dat hij op 17 november 2002 niet meer op zijn werk verscheen omdat hij de sleutels van de winkel en het alarm had ingeleverd, wat volgens hem een impliciete beëindiging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever betekende. De werkgever betwistte dit en stelde dat de werknemer zelf ontslag had genomen vanwege disfunctioneren. De kantonrechter oordeelde dat het enkele feit dat de werknemer op 17 november niet op zijn werk verscheen, niet voldoende was om te concluderen dat hij zijn dienstverband had willen beëindigen. De rechter oordeelde dat de omstandigheden, waaronder de telefonische uitlatingen van de werkgever, de afwezigheid van de werknemer rechtvaardigden. De kantonrechter concludeerde dat de werkgever ten onrechte de loonbetaling had gestaakt en dat de vordering van de werknemer toewijsbaar was. De rechter matigde de gevorderde wettelijke verhoging tot 25% en veroordeelde de werkgever tot betaling van de gevorderde bedragen, inclusief proceskosten.