ECLI:NL:RBALK:2004:AR4955

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
3 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Rolnummer: 153.697 / 03-5200 (H.K.)
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering werknemer na beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak vorderde de werknemer, [eiser], loon van zijn werkgever, [gedaagde], na de stopzetting van de loonbetaling per 15 november 2002. De werknemer stelde dat hij ten onrechte was ontslagen en dat hij op 17 november 2002 niet meer op zijn werk verscheen omdat hij de sleutels van de winkel en het alarm had ingeleverd, wat volgens hem een impliciete beëindiging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever betekende. De werkgever betwistte dit en stelde dat de werknemer zelf ontslag had genomen vanwege disfunctioneren. De kantonrechter oordeelde dat het enkele feit dat de werknemer op 17 november niet op zijn werk verscheen, niet voldoende was om te concluderen dat hij zijn dienstverband had willen beëindigen. De rechter oordeelde dat de omstandigheden, waaronder de telefonische uitlatingen van de werkgever, de afwezigheid van de werknemer rechtvaardigden. De kantonrechter concludeerde dat de werkgever ten onrechte de loonbetaling had gestaakt en dat de vordering van de werknemer toewijsbaar was. De rechter matigde de gevorderde wettelijke verhoging tot 25% en veroordeelde de werkgever tot betaling van de gevorderde bedragen, inclusief proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank Alkmaar
Sector kanton - locatie Alkmaar
Vonnis
in de zaak van:
[eiser], wonende te Alkmaar
eisende partij
verder ook te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. W.A.Th. Hoefs, juridisch medewerker van Buro Rechtshulp te Alkmaar
(toevoeging nr. 4EC6049)
- tegen -
de besloten vennootschap [BEDRIJFSNAAM] B.V., handelende onder de naam [bedrijfsnaam], gevestigd te Alkmaar, [adres]
gedaagde partij
verder ook te noemen: [gedaagde]
verschenen bij haar directeur [werkgever].
1. Het procesverloop
[Eiser] heeft een vordering ingesteld, zoals omschreven in de dagvaarding van 19 december 2003.
[Gedaagde] heeft bij antwoord verweer gevoerd.
Vervolgens is gediend van repliek en dupliek.
[Eiser] heeft zich bij akte nog uitgelaten over de door [gedaagde] bij dupliek overgelegde productie.
Daarna is bij tussenvonnis van 12 mei 2004 een comparitie van partijen gelast, die is gehouden op 1 september 2004, in aanwezigheid van [eiser], diens gemachtigde en [werkgever], directeur van [gedaagde].
De inhoud van de processtukken geldt als hier ingelast.
Ten slotte is heden uitspraak bepaald.
2. De vaststaande feiten
2.1 [Eiser] is op 17 juni 2002 bij [gedaagde] in dienst getreden als verhuurmedewerker voor een periode van zes maanden voor een gemiddelde van 16 uur per week, tegen een uurloon van 6,04 euro bruto.
2.2 Vanaf 15 november 2002 heeft [eiser] geen loon c.a. meer ontvangen van [gedaagde].
2.3 Bij brieven van 21 november en 24 december 2002 heeft [eiser] de nietigheid van het ontslag ingeroepen.
3. Het geschil
3.1 [Eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] tot betaling van:
a) 271,80 euro, aan loon over de periode van 15 november tot 17 december 2002;
b) 42,28 euro, aan vergoeding voor opgebouwde, maar niet opgenomen vakantiedagen voor de periode van 15 november tot 17 december 2002;
c) 25,13 euro aan vakantiebijslag;
d) 169,61 euro aan verhoging wegens te late betaling van de onder a) en c) gevorderde bedragen, als bedoeld in art. 7:625 c.q. art. 18c Wet minimumloon en minimum-vakantiebijslag;
e) de wettelijke rente over de onder a) tot en met c) gevorderde bedragen, te berekenen vanaf 1 januari 2003 tot de dag der voldoening;
f) de proceskosten.
3.2 [Eiser] stelt hiertoe, zakelijk samengevat, het volgende.
Ten onrechte is [gedaagde] per 15 november 2002 gestopt met het betalen van loon c.a. [eiser] mocht ervan uitgaan dat [gedaagde] hem die dag had ontslagen, nu hij na een telefoongesprek met de heer [gedaagde] de sleutels van de voordeur van de winkel en van het alarm moest afgeven. Daarom is [eiser] op 17 november 2002 niet meer op zijn werk verschenen. Er is geen sprake van een vrijwillige ontslagname.
Gelet op het standpunt van [gedaagde], dat [eiser] niet naar behoren heeft gefunctioneerd, is verder niet van belang, nu [gedaagde] zich op het standpunt stelt dat [eiser] zelf ontslag heeft genomen. Overigens betwist [eiser] het gestelde disfunctioneren. De reden die [gedaagde] hiervoor aanvoert - te weten het weigeren van de opdracht om een onderzoek te verrichten naar kastekorten - rechtvaardigt die stelling niet.
3.3 [Gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vordering van [eiser] en voert hiertoe, zakelijk samengevat, aan dat zij er primair vanuit gaat dat [eiser] zelf ontslag heeft genomen in verband met de weigering van [eiser] om op 17 november 2002 en de dagen daarna op zijn werk te verschijnen.
Tevens heeft [eiser] zich heeft schuldig gemaakt aan gezagsondermijning, het weigeren van een redelijke opdracht om Beanet (pinpas)betalingen nog eens na te tellen.
[Gedaagde] is dan ook van mening terecht het loon vanaf 15 november 2002 niet te hebben betaald aan [eiser].
4. De beoordeling
4.1 In de eerste plaats wordt overwogen, dat door de ambtgenoot-kantonrechter op 1 oktober 2003 een vonnis is gewezen (onder rolnr. 137.903/03-1023) tussen [eiser] als eiser en [bedrijfsnaam] als gedaagde, met betrekking tot dezelfde loonvordering.
Nu echter, zo is ter comparitie gebleken, geen van partijen zich beroept op het gezag van gewijsde van dit eerdere vonnis - omdat [bedrijfsnaam] niet de werkgever is geweest van [eiser] - speelt dit eerder gewezen vonnis geen rol en dient de kantonrechter de onderhavige procedure ten principale te berechten.
4.2 [Gedaagde] heeft gesteld dat [eiser] zelf ontslag heeft genomen. Het al dan niet disfunctioneren van [eiser] is daarom niet relevant voor de aanspraak op loon.
Dat [eiser] zelf ontslag zou hebben genomen, leidt [gedaagde] af uit de omstandigheid dat [eiser] op 17 november 2002 niet op zijn werk is verschenen.
De kantonrechter is van oordeel, dat dit enkele feit niet de conclusie rechtvaardigt dat [eiser] als werknemer duidelijk en ondubbelzinnig heeft laten blijken het dienstverband te willen beëindigen, te meer daar aannemelijk is dat het niet verschijnen op die 17e november zijn oorzaak vindt in telefonische uitlatingen van de heer [gedaagde] op 15 november 2002 en het door [eiser] moeten inleveren van de sleutels van de winkel en van het alarm. Het niet verschijnen op het werk wordt derhalve gerechtvaardigd door de omstandigheden.
Ook uit de door [gedaagde] bij dupliek overgelegde getuigenverklaring van [getuige] blijkt dat [gedaagde] [eiser] ontslagen heeft.
[Gedaagde] heeft derhalve ten onrechte betaling van loon c.a. na 15 november 2002 gestaakt. De vordering van [eiser] is daarom toewijsbaar. Nu de door [eiser] gevorderde bedragen inhoudelijk niet door [gedaagde] zijn betwist, zullen deze worden toegewezen.
Gelet op de omstandigheden, ziet de kantonrechter aanleiding tot matiging van gevorderde wettelijke verhoging tot 25%.
4.3 [Gedaagde] dient als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten te worden veroordeeld.
De beslissing
De kantonrechter:
Veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen kwijting te betalen:
a) 271,80 euro aan loon;
b) 42,28 euro aan vergoeding voor opgebouwde, maar niet opgenomen vakantiedagen;
c) 25,13 euro aan vakantiebijslag;
d) 84,81 euro aan wettelijke verhoging;
e) de wettelijke rente over de onder a) tot en met c) toegewezen bedragen, te rekenen vanaf 1 januari 2003 tot de dag der voldoening.
Veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die tot heden voor [eiser] worden vastgesteld op een bedrag van 384,16 euro (inclusief BTW indien en voor zover door [gedaagde] verschuldigd), waaronder begrepen een bedrag van 180 euro voor salaris van de gemachtigde van [eiser] (waarvoor [gedaagde] geen BTW verschuldigd is) en veroordeelt [gedaagde] om daarvan te voldoen:
30,75 euro van deze verschotten aan [eiser]
en
353,41 euro aan de griffier op de voet van artikel 243 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor salaris en overige verschotten na toezending van de daarvoor bestemde acceptgiro.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.S. Friedberg, kantonrechter, bijgestaan door J.A.J. Kreijger, griffier en in het openbaar uitgesproken op woensdag 3 november 2004.
Rolnummer: 153.697 / 03-5200 (H.K.)
Uitspraakdatum: 3 november 2004