ECLI:NL:RBALK:2004:AR4438

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
14 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/1347
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetting van uitwonendenbeurs naar thuiswonendenbeurs en de juridische implicaties van verwijtbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 14 oktober 2004 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een studente, en de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (IB-Groep). Eiseres had studiefinanciering ontvangen in de vorm van een beurs voor uitwonende studenten, maar verweerster heeft haar medegedeeld dat haar woonsituatie met ingang van 1 april 2003 zou worden gewijzigd naar 'thuiswonend'. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat het door eiseres opgegeven adres afweek van het adres in de gemeentelijke basisadministratie (gba). Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank moest beoordelen of de omzetting van de beurs een punitieve sanctie was en of eiseres redelijkerwijs geen verwijt kon worden gemaakt van de afwijking in haar adresgegevens.

De rechtbank overwoog dat de sanctie van omzetting van de beurs in wezen een bestraffend karakter heeft, omdat deze bedoeld is om studenten te stimuleren hun adresgegevens correct te houden. De rechtbank concludeerde dat eiseres wel degelijk een verwijt kon worden gemaakt, aangezien zij niet binnen de gestelde termijn haar adres had aangepast. De rechtbank stelde vast dat er geen belemmeringen waren voor eiseres om haar adresgegevens te corrigeren en dat haar persoonlijke keuze om haar inschrijving als woningzoekende in stand te houden, niet volstond om aan te nemen dat er geen verwijtbaarheid bestond. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van verweerster om de beurs om te zetten naar een beurs voor thuiswonende studenten.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor studenten om hun adresgegevens tijdig en correct aan te geven, en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichting. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de mogelijkheid van hoger beroep vermeld.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
op grond van artikel 8:66 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr: WSFBSF 03/1347
Inzake: [eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
tegen: de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, verweerster.
1. Aanduiding bestreden besluit
Het besluit van verweerster van 10 september 2003.
2. Zitting
Datum: 22 juli 2004.
Eiseres is in persoon verschenen, vergezeld door haar vader [naam], en mevrouw [naam], begeleidster verbonden aan [adres]] te [plaats].
Verweerster is verschenen bij gemachtigde mr. drs. E.H.A. van den Berg, werkzaam bij verweerster.
3. Ontstaan en loop van het geding
Aan eiseres is met ingang van 1 september 2002 studiefinanciering toegekend op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (hierna: Wsf 2000), in de vorm van een beurs voor een uitwonende student.
Bij brief van 23 december 2002 heeft verweerster eiseres medegedeeld dat geconstateerd is dat het woonadres dat eiseres aan verweerster heeft doorgegeven in de maand november 2002 afwijkt van het adres volgens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: gba-adres). Voorts is in die brief meegedeeld dat eiseres met ingang van 1 april 2003 verplicht is om beide adressen overeen te laten komen en dat verweerster, in het geval dit op 1 juli 2003 nog niet is geregeld, de uitwonendenbeurs van eiseres met ingang van 1 april 2003 zal omzetten naar die van een thuiswonende studerende.
Bij brief van 13 januari 2003 is namens eiseres gereageerd op de brief van verweerster.
Bij brieven van 8 maart 2003 en 27 mei 2003 heeft verweerster eiseres er nogmaals attent op gemaakt dat zij met ingang van 1 april 2003 verplicht is het gba-adres en het adres dat zij aan verweerster heeft doorgegeven, overeen te laten komen.
Bij besluit van 25 juli 2003 (Bericht 2003, nr. 3) heeft verweerster aan eiseres meegedeeld dat haar woonsituatie met ingang van 1 april 2003 wordt gewijzigd in “thuiswonend”, dat zij met ingang van 1 april 2003 geen recht meer heeft op een beurs voor uitwonenden en dat zij als gevolg daarvan over de periode van april tot en met juli 2003 een bedrag van € 596,32 te veel aan beurs heeft ontvangen.
Tegen dit besluit is namens eiseres bij brief van 5 augustus 2003, door verweerster ontvangen op 6 augustus 2003, bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 10 september 2003 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit is door eiseres bij brief van 21 oktober 2003, bij de rechtbank te Zutphen ingekomen op 23 oktober 2003, beroep ingesteld. Bij brief van 24 oktober 2003 heeft de rechtbank te Zutphen het beroepschrift met bijlagen doorgezonden aan de rechtbank te Alkmaar.
Verweerster heeft bij brief van 6 november 2003 de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden en een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is de zaak op 22 juli 2004 ter zitting behandeld.
Onder toepassing van artikel 8:66 van de Awb heeft de rechtbank de termijn voor het doen van een uitspraak met zes weken verlengd.
4. Motivering
4.1. De rechtbank moet in deze zaak de vraag beantwoorden of verweersters besluit, inhoudende dat eiseres met ingang van 1 april 2003 geen recht meer heeft op een beurs voor uitwonenden en dat zij als gevolg daarvan over de periode van april tot en met juli 2003 een bedrag van € 596,32 te veel heeft ontvangen, juist is.
4.2. Voor de beoordeling van de zaak is de volgende regelgeving met name van belang.
Artikel 1.5 van de Wsf 2000 (hierna: Wsf) luidt met ingang van 1 januari 2002 als volgt:
”1. Indien bij controle door de IB-Groep blijkt dat het door de studerende verstrekte adres afwijkt van het adres waarop de studerende in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven, maakt de IB-Groep dit aan hem bekend en stelt hem in de gelegenheid de afwijking te herstellen.
2. Indien een uitwonende studerende de afwijking niet binnen 4 weken na de bekendmaking herstelt, wordt met ingang van de maand waarin de afwijking is ontstaan, de aan hem toegekende beurs omgezet in een beurs voor een thuiswonende studerende, tenzij hem van de afwijking redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt.
3. Indien een uitwonende studerende de afwijking na de termijn van 4 weken alsnog herstelt, wordt met ingang van de maand daaropvolgend de beurs voor een thuiswonende studerende omgezet in een beurs voor een uitwonende studerende.”
4.3. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag verweersters standpunt dat met ingang van 1 april 2003 het adres dat eiseres aan verweerster heeft doorgegeven afwijkt van het gba-adres. Aangezien eiseres deze afwijking niet binnen vier weken heeft hersteld, moet volgens verweerster op grond van artikel 1.5 van de Wsf 2000 de uitwonendenbeurs van eiseres met ingang van 1 april 2003 worden omgezet in een beurs voor een thuiswonende studerende.
4.4. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat het door haar opgegeven woonadres aan [adres] te [plaats] inderdaad niet overeenkomt met het gba-adres, te weten het adres van haar ouders aan [adres] te [plaats]. Eiseres heeft uiteengezet dat er bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat het opgegeven adres afwijkt van het gba-adres. Daartoe heeft eiseres gewezen op het feit dat zij als visueel gehandicapte gedurende een periode van twee tot vier jaar een speciale opleiding volgt ter voorbereiding op zelfstandig wonen en dat die opleiding alleen in [plaats] gevolgd kan worden, terwijl zij ook haar inschrijving in [plaats] wil handhaven teneinde haar opgebouwde rechten als woningzoekende in [plaats] niet in gevaar te brengen. Eiseres vindt dat er een uitzondering moet worden gemaakt op de wettelijke regels, gezien haar bijzondere situatie.
4.4. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat het door eiseres verstrekte adres afwijkt van het gba-adres, terwijl evenmin ter discussie staat dat eiseres de afwijking na bekendmaking daarvan door verweerster niet binnen de in artikel 1.5 van de Wsf genoemde termijnen heeft hersteld. Verder neemt de rechtbank als vaststaand aan dat eiseres feitelijk als uitwonend moet worden aangemerkt.
4.5. Gelet op de door eiseres naar voren gebrachte beroepsgronden zal de rechtbank in de eerste plaats beoordelen – onder aanvulling van de rechtsgronden als bedoeld in artikel 8:69, tweede lid, van de Awb – of eiseres van de afwijking redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt als bedoeld in artikel 1.5, tweede lid, van de Wsf 2000. Voorts ziet de rechtbank zich ambtshalve gesteld voor de vraag of de omzetting naar een beurs voor een thuiswonende studerende moet worden aangemerkt als een “criminal charge” in de zin van artikel 6 van Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM), in welk geval van toepassing zijn de strafrechtelijke waarborgen van artikel 6 van het EVRM, waaronder het beginsel van evenredigheid.
4.6. Verweerster heeft in een beleidsregel van 2 juni 2003 (AGOC en W/MT/03.064) neergelegd in welke gevallen de studerende redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt van de afwijking van het opgegeven adres met het gba-adres. Volgens artikel 1 van deze beleidsregel is artikel 1.5, tweede lid, van de Wsf 2000 niet van toepassing indien de studerende (a) woont op een camping of woont in een vakantiehuisje dat niet voor permanente bewoning bestemd is, waarvan het adres niet in de gemeentelijke basisadministratie voorkomt, (b) tijdelijk in een andere gemeente woont vanwege een stage van ten hoogste vier maanden, of (c) tijdelijk in het buitenland woont in het kader van een opleiding. De rechtbank stelt vast dat de situatie van eiseres niet behoort tot één van de gevallen genoemd in de beleidsregel.
Naar het oordeel van de rechtbank levert de beleidsregel van verweerster echter een rechtens onaanvaardbare beperking op van de gevallen waarin betrokkene redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt van de afwijking. Uit artikel 1.5, tweede lid, van de Wsf 2000 en de wetsgeschiedenis blijkt namelijk niet dat met deze bepaling is bedoeld om alleen in een beperkt aantal, vast omschreven gevallen aan te nemen dat verwijtbaarheid ontbreekt. Ook als geen sprake is van een situatie als bedoeld in de beleidsregels, zal de verwijtbaarheid dus moeten worden vastgesteld. De rechtbank ziet echter in dit geval geen aanleiding om aan te nemen dat eiseres redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt van de afwijking. In dat verband merkt de rechtbank op dat op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting moet worden vastgesteld dat er op zichzelf geen enkele belemmering was voor eiseres om het opgegeven woonadres in overeenstemming te brengen met het gba-adres. Eiseres kon zich immers in gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens inschrijven op het adres aan [adres] te [plaats] en aldus de afwijking in adresgegevens herstellen. De rechtbank begrijpt de wens van eiseres om haar rechten als woningzoekende in [plaats] te behouden, maar daarin is geen omstandigheid gelegen die afdoet aan de verwijtbaarheid. Daarbij overweegt de rechtbank dat de wens van eiseres om haar inschrijving (als woningzoekende) in [plaats] te handhaven voortvloeit uit een persoonlijke keuze, zonder dat daarvoor een strikte (medische of andere) noodzaak bestaat. Verweerster heeft dus terecht aangenomen dat op grond van artikel 1.5, tweede lid, van de Wsf 2000 geen uitzondering kan worden gemaakt op de regel dat de uitwonendenbeurs moet worden omgezet in een beurs voor een thuiswonende studerende.
4.7. Volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) is voor de vraag of sprake is van een “criminal charge” als bedoeld in artikel 6 van het EVRM met name bepalend de aard van het vergrijp en de aard en de ernst van de sanctie (EHRM 3 mei 2001, gepubliceerd op www.echr.coe.int, onder nummer 31827/96 en in EHRC 2001/45 (J.B. v. Switzerland)). Indien bij de sanctie het bevorderen van de naleving van rechtsnormen door middel van toevoeging van extra leed, ter afschrikking, voorop staat, moet de sanctie in het algemeen geacht worden een bestraffend karakter te hebben en wordt deze aangemerkt als “criminal charge”.
De rechtbank overweegt dat blijkens de memorie van toelichting bij de Wet van 13 december 2000 (Kamerstukken II, 1999-2000, 26 943, nr. 3, ) met de wijziging van artikel 1.5 van de Wsf 2000 is beoogd om de betrouwbaarheid van adresgegevens die door de burger worden aangeleverd en de kwaliteit van de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens te verhogen, met het doel in het algemeen fraude efficiënter en effectiever te kunnen tegengaan. Voorts stelt de rechtbank vast dat artikel 1.5 van de Wsf 2000 meebrengt dat aan een student, indien deze een afwijking in adresgegevens niet herstelt, de sanctie van omzetting van een uitwonendenbeurs in een beurs voor een thuiswonende studerende wordt opgelegd, ook indien de student feitelijk en in de zin van artikel 1.1, eerste lid, van de Wsf 2000 uitwonend is. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de sanctie van omzetting in een thuiswonendenbeurs niet beoogt om een onterechte toekenning van een uitwonendenbeurs en de gevolgen daarvan ongedaan te maken, maar hoofdzakelijk is bedoeld als financiële prikkel voor studenten om de norm met betrekking tot het in overeenstemming brengen van het verstrekte adres met het gba-adres na te leven. De sanctie is dus bestraffend van karakter.
Nu artikel 1.5 van de Wsf 2000 dwingend voorschrijft welke sanctie moet worden opgelegd en geen ruimte biedt voor een afstemming van de hoogte van die sanctie, moet de rechtbank in het kader van artikel 6, eerste lid, van het EVRM beoordelen of de opgelegde sanctie in het geval van eiseres – gelet op alle relevante feiten en omstandigheden – in een redelijke verhouding staat tot de mate waarin de handelwijze aan eiseres verweten kan worden en de ernst van de haar verweten gedraging. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in jurisprudentie van het EHRM (EHRM 23 september 1998, gepubliceerd op www.echr.coe.int, onder nummer 27812/95 en in NJCM-Bulletin 2000/4 (Malige v. France)). Zoals hiervoor al is overwogen kan eiseres een verwijt worden gemaakt van haar nalatigheid om het door haar opgegeven adres in overeenstemming te brengen met het gba-adres, nu er geen belemmering bestond voor eiseres om zich in te schrijven op het adres aan [adres] te [plaats] en zij dat ondanks herhaalde waarschuwingen niet heeft gedaan. Verweerster moet er voor een goede uitvoering van de haar opgedragen taak op kunnen rekenen dat het adres dat studenten aan verweerster hebben opgegeven overeenkomt met het gba-adres. Het belang van een dergelijke uniforme registratie van adresgegevens is in de hiervoor aangehaalde memorie van toelichting nog eens benadrukt, waar deze in de inleiding – kort samengevat – aangeeft dat voor een effectieve bestrijding van fraude met overheidsvoorzieningen een verhoging van de betrouwbaarheid van (met name) door de burger opgenomen adresgegevens wordt nagestreefd. Gegeven het belang dat is gelegen in het naleven van de norm van artikel 1.5 van de Wsf 2000 en het verwijt dat eiseres kan worden gemaakt, ziet de rechtbank geen reden de omzetting in een thuiswonendenbeurs als een onevenredige sanctie aan te merken, waarbij de rechtbank in aanmerking neemt dat eiseres zelf de duur van de sanctie kan beperken door alsnog haar adresgegevens met elkaar in overeenstemming te brengen. Verder is van belang dat de sanctie er niet toe leidt dat eiseres haar gehele aanspraak op een beurs verliest, nu eiseres in ieder geval wel een beurs voor een thuiswonende studerende krijgt.
4.8. In het voorafgaande ligt ook besloten dat de rechtbank geen reden ziet voor het oordeel dat verweerster niet in redelijkheid ervan heeft kunnen afzien om gebruik te maken van haar bevoegdheid om met toepassing van artikel 11.5 van de Wsf 2000 de wet buiten toepassing te laten.
4.9. Het beroep is ongegrond.
4.10. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
5. Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. P.J. Jansen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van
mr. A.S.T. Visser, als griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2004
door voornoemd lid, in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier, Het lid van de enkelvoudige kamer,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een beroepschrift en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.