ECLI:NL:RBALK:2004:AQ9409

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
30 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1160
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring beroep en afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake bouwplan voor flatgebouw en brede school te Alkmaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 30 augustus 2004 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bouwplan voor een flatgebouw met appartementen en een brede school. Eisers, bewoners van de nabijgelegen percelen, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar, dat op 28 april 2004 het bezwaar van eisers tegen een eerder besluit ongegrond verklaarde. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de eisers eerder een verzoek om een voorlopige voorziening hadden ingediend, dat was afgewezen omdat de gebreken in het besluit konden worden hersteld. De voorzieningenrechter heeft in deze uitspraak geoordeeld dat de bouw van het flatgebouw en de brede school niet leidt tot een onevenredige aantasting van de belangen van eisers. De voorzieningenrechter heeft daarbij de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan beoordeeld en geconcludeerd dat deze voldoende is, ondanks de bezwaren van eisers over de afstand van het flatgebouw tot hun percelen en de gevolgen voor hun privacy. De voorzieningenrechter heeft ook de parkeerbehoefte in overweging genomen en vastgesteld dat het aantal parkeerplaatsen dat bij het bouwplan is voorzien, voldoende is. De voorzieningenrechter heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Tegen deze uitspraak staat uitsluitend hoger beroep open.

Uitspraak

Rechtbank Alkmaar
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
UITSPRAAK
op grond van de artikelen 8:84 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr: BSTPL 04/1160 en BSTPL 04/1266
Inzake: [naam] en anderen, allen wonende te Alkmaar, eisers,
tegen: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Het besluit van verweerder van 28 april 2004.
2. Zitting
Datum: 15 juli 2004.
Eisers zijn ambtshalve opgeroepen. Van hen zijn in persoon verschenen [naam] en [naam], bijgestaan door mr. drs. A.R. Noorman, gemachtigde.
Verweerder is, daartoe eveneens ambtshalve opgeroepen, verschenen bij gemachtigde R.P. van Menen, ambtenaar van de gemeente, bijgestaan door mr. W. de Vis, advocaat te Alkmaar.
Verder zijn verschenen als partij in dit geschil de stichting “Woningstichting Willibrordus”, vertegenwoordigd door M.H.J. van Hooff en M. Jupijn, beiden gemachtigden, alsmede de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “Bouwfonds Ontwikkeling B.V.” vertegenwoordigd door E. Balk, eveneens gemachtigde. Zowel de vertegenwoordigers van de Woningstichting als de vertegenwoordiger van het Bouwfonds hebben zich laten bijstaan door mr. J. Hoekstra, advocaat te Amsterdam.
3. Ontstaan en loop van het geding
Bij een op 11 oktober 2002 door verweerder ontvangen aanvraag heeft de Woningstichting Willibrordus (hierna: de Woningstichting) vergunning gevraagd voor de bouw van 153 woningen en een brede school op het Schermereiland te Alkmaar.
Bij besluit van 3 oktober 2003 heeft verweerder op verzoek van de Woningstichting de tenaamstelling van de aanvraag voorzover het betreft de bouw van de 76 koopwoningen die in het bouwplan zijn begrepen gewijzigd in Bouwfonds Ontwikkeling B.V. alsmede ten behoeve van het bouwplan vrijstelling en bouwvergunning verleend.
Tegen dit besluit hebben (onder meer) eisers bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 28 april 2004, verzonden op dezelfde datum, heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 7 juni 2004, bij de rechtbank ontvangen op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Bij brief van 23 juni 2004, bij de rechtbank ontvangen op dezelfde datum, hebben eisers de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 28 juni 2004 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden.
Bij brieven van 29 juni 2004 hebben eisers de gronden van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening aangevuld.
Bij brief van 6 juli 2004 hebben eisers een deskundigenbericht toegezonden.
Bij brief van 13 juli 2004 heeft verweerder een nader stuk toegezonden.
Vervolgens is het geschil op 15 juli 2004 ter zitting behandeld.
4. Motivering
4.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), voorzover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en hij van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
4.2. Eisers hebben eerder een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend hangende het door hen gemaakte bezwaar tegen het primaire besluit van verweerder van 3 oktober 2003. Bij uitspraak van 13 februari 2004, registratienummer BSTPL 04/86, heeft de voorzieningenrechter op dit verzoek beslist. De voorzieningenrechter heeft in haar uitspraak geoordeeld dat aan het besluit van 3 oktober 2003 een aantal gebreken kleefde. Omdat deze gebreken naar haar oordeel echter bij de beslissing op bezwaar konden worden hersteld, heeft zij het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Bij zijn besluit van 28 april 2004 heeft verweerder het door (onder meer) eisers gemaakte bezwaar tegen het besluit van 3 oktober 2003 ongegrond verklaard, onder aanpassing van de motivering van het besluit, teneinde aldus de door de voorzieningenrechter bij haar uitspraak van 13 februari 2004 geconstateerde gebreken te herstellen.
Eisers kunnen zich op de hierna aan de orde te stellen gronden niet met het besluit van 28 april 2004 verenigen. Zij hebben de voorzieningenrechter opnieuw verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat de bouw van het onderdeel van het bouwplan waartegen zij zich richten – een flatgebouw van drie bouwlagen met daarin appartementen en een brede school - inmiddels tot de begane grondverdieping is gevorderd.
4.3. Met betrekking tot de relevante feiten, het van toepassing zijnde wettelijk kader en het geldende planologische regime, volstaat de voorzieningenrechter met een verwijzing naar hetgeen terzake in de overwegingen 4.2 tot en met 4.4.4 van de uitspraak van 13 februari 2004 (aangehecht) is overwogen.
4.4. Eisers hebben er in de eerste plaats op gewezen dat verweerder op basis van de brief van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 10 juni 2003 ertoe is overgegaan om voor het bouwplan zelfstandig, zonder verklaring van geen bezwaar van gedeputeerde staten, vrijstelling te verlenen als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO). Eisers achten dit onbegrijpelijk, nu gedeputeerde staten zich in een eerdere brief van 2 september 2002 kritisch hebben uitgelaten over het ontwerp van de Structuurvisie Schermereiland - welk stuk verweerder (mede) als ruimtelijke onderbouwing aan de verleende vrijstelling ten grondslag heeft gelegd – en met die kritiek van gedeputeerde staten in de Structuurvisie zoals die uiteindelijk door de gemeenteraad van Alkmaar bij besluit van 3 februari 2003 is vastgesteld niets is gedaan, althans niet op een voor eisers kenbare wijze. Eisers kunnen de zinsnede in de brief van gedeputeerde staten van 10 juni 2003 dat de opmerkingen van de overlegpartners in het kader van artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: het BRO) adequaat zijn verwerkt, dan ook in het geheel niet plaatsen.
4.4.1. Zoals de voorzieningenrechter reeds heeft overwogen in overweging 4.4.5 van de uitspraak van 13 februari 2004, moet de brief van gedeputeerde staten van 10 juni 2003 worden aangemerkt als een advies als bedoeld onder het tweede blokje, onder a, op pagina 4 van de notitie van gedeputeerde staten van 4 juni 2002. Deze notitie heeft betrekking op de wijze waarop zij invulling geven aan artikel 19, tweede lid, van de WRO. Uit pagina 4 van de notitie volgt dat verweerder zonder het advies van gedeputeerde staten niet zelfstandig, zonder verklaring van geen bezwaar, vrijstelling ten behoeve van het bouwplan had mogen verlenen. Onder deze omstandigheden begrijpt de voorzieningenrechter dit bezwaar van eisers aldus, dat zij van mening zijn dat het advies van gedeputeerde staten, gezien in relatie tot hun eerdere brief van 2 september 2002, naar inhoud dan wel wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat verweerder van het advies geen gebruik heeft mogen maken.
De voorzieningenrechter stelt vast dat gedeputeerde staten in hun brief van 2 september 2002 enkele kanttekeningen plaatsen bij het ontwerp van de Structuurvisie dat hen in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 10 van het BRO is voorgelegd. In hun brief betogen zij onder andere dat de ingrijpendheid van de voor het gebied voorziene maatregelen noopt tot een meer rechtszekerheid biedend beleidsstuk. De Structuurvisie is volgens gedeputeerde staten wel als aanzet, maar niet als uiteindelijk integratie- en afwegingskader en goede ruimtelijke onderbouwing afdoende. Gedeputeerde staten zijn van mening dat daarom de herziening van de voor het gebied geldende bestemmingsplannen niet achterwege mag blijven. In hun brief van 10 juni 2003 stellen gedeputeerde staten vervolgens dat de opmerkingen van de overlegpartners in het kader van artikel 10 van het BRO in de Structuurvisie zoals die uiteindelijk is vastgesteld adequaat zijn verwerkt, in die zin dat zij hebben geleid tot aanpassingen van de visie dan wel op verantwoorde wijze zijn weerlegd. Gedeputeerde staten besluiten hun brief met de conclusie dat zij ten aanzien van het onderhavige gebied geen belemmeringen zien voor het zelfstandig toepassing geven door verweerder aan artikel 19, tweede lid, van de WRO op grond van de Structuurvisie Schermereiland.
Nu uit de brief van gedeputeerde staten van 10 juni 2003 blijkt dat zij zich bij het geven van hun advies rekenschap hebben gegeven van de eerder gemaakte opmerkingen over het ontwerp van de Structuurvisie en van de wijze waarop deze opmerkingen zijn verwerkt in de Structuurvisie zoals die uiteindelijk is vastgesteld, ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat verweerder van dit advies geen gebruik heeft mogen maken. In dat verband wijst de voorzieningenrechter er in het bijzonder op dat voorzover de opmerkingen niet tot een inhoudelijke aanpassing van de Structuurvisie hebben geleid, gedeputeerde staten de weerlegging van die opmerkingen in de Structuurvisie kennelijk afdoende hebben geacht.
4.5. Eisers zijn verder van mening dat de aan de verleende vrijstelling ten grondslag gelegde ruimtelijke onderbouwing voorzover het betreft het flatgebouw met de brede school ontoereikend is. De aanvullende ruimtelijke onderbouwing die verweerder in het kader van de bezwaarprocedure heeft opgesteld, neemt volgens eisers hun bezwaren niet weg. Bij de locatiekeuze voor het flatgebouw is huns inziens onvoldoende aandacht besteed aan hun belangen. Eisers zijn van mening dat het flatgebouw, gelet op zijn omvang, op een te korte afstand van hun percelen is geplaatst, zeker wanneer daarbij rekening wordt gehouden met de balkons die uit de zuidelijke gevel van het flatgebouw steken ter hoogte van hun percelen. Eisers vrezen om die reden op onaanvaardbare wijze in hun privacy te worden aangetast. Ook van het parkeerterrein dat zich tussen hun percelen en het flatgebouw bevindt, vrezen zij hinder te zullen ondervinden. Eisers zijn van mening dat zij het slachtoffer zijn geworden van het bij de herinrichting van het Rode Dorp gehanteerde uitgangspunt dat minimaal hetzelfde aantal woningen als voorheen moest worden herbouwd, maar met meer ruimte voor openbaar groen, aangezien dit onontkoombaar leidt tot verdichting van de bebouwing. Dit komt, aldus eisers, tot uiting in het flatgebouw met de brede school. Wat betreft het voornemen om de appartementen in het flatgebouw aan gehandicapten en senioren te verhuren, hebben eisers erop gewezen dat dit pas in een laat stadium van de procedure bekend is geworden. Gelet op de ligging van het flatgebouw ten opzichte van de voor deze doelgroepen veel gebruikte voorzieningen, betwijfelen eisers of de appartementen voor deze doelgroepen geschikt zijn.
Ten aanzien van de brede school zien eisers niet in waarom die niet kan worden gebouwd op de huidige locatie van de basisschool die in de brede school zal worden ondergebracht. De kinderen kunnen volgens hen gedurende de bouw elders in een noodgebouw worden gehuisvest. Verder hebben eisers er in dit verband op gewezen dat als gevolg van de vermindering van subsidiestromen aan de haalbaarheid van de brede school moet worden getwijfeld. Ook hebben eisers naar voren gebracht dat aanvankelijk het voornemen was om medische en sociale diensten in het flatgebouw onder te brengen, maar dat hiervan uiteindelijk is afgezien. Eisers vragen zich af of de ruimtes die voor die diensten waren bedoeld thans een andere invulling hebben gekregen of dat deze zullen leegstaan.
Ten aanzien van hun bezwaren inzake de ruimtelijke onderbouwing hebben eisers een deskundigenbericht overgelegd, gedateerd 5 juli 2004. Dit deskundigenbericht is opgesteld door Rothengatter Leefomgeving Consult in samenwerking met Rothuizen van Doorn ’t Hooft.
4.5.1. De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat verweerder en vergunninghouders zich ter zitting op het standpunt hebben gesteld dat het deskundigenbericht dat eisers hebben overgelegd in deze procedure buiten beschouwing moet worden gelaten, aangezien het dateert van na het nemen van het bestreden besluit, zodat verweerder daarmee bij het nemen van dat besluit geen rekening heeft kunnen houden.
De voorzieningenrechter deelt het standpunt van verweerder en vergunninghouders echter niet. Het deskundigenbericht bevat naar haar oordeel niet méér dan een nadere adstructie van reeds eerder door eisers ingenomen standpunten. De voorzieningenrechter zal daarom het deskundigenbericht in haar beoordeling betrekken.
4.5.2. Uit de stukken is naar voren gekomen dat van de 46 appartementen in het flatgebouw twaalf zullen worden ingericht voor bewoning door gehandicapten. De overige appartementen zullen worden verhuurd aan senioren. Dit hangt volgens verweerder samen met de voor het project ontvangen subsidie. De omstandigheid dat deze informatie pas in een laat stadium van de procedure bekend is geworden, te weten ter zitting bij de behandeling van het vorige verzoek om een voorlopige voorziening, acht de voorzieningenrechter voor de beoordeling van de haalbaarheid van het voorgenomen gebruik niet relevant. Dit aspect zou wel in het geding kunnen zijn indien er aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat, zoals eisers hebben gesteld, het voorzieningenniveau in de omgeving van het flatgebouw van dien aard is, dat er redelijkerwijs van moet worden uitgegaan dat de beoogde doelgroepen zich ter plaatse niet zullen vestigen. Dit acht de voorzieningenrechter echter niet aannemelijk gemaakt.
4.5.3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder verduidelijkt dat het gedeelte van het flatgebouw dat als brede school is aangeduid de volgende functies zal bevatten: basisschool, naschoolse kinderopvang, peuterspeelzaal en buurthuis. Aanvankelijk was het voornemen, aldus verweerder, om ook medische en sociale diensten in de brede school onder te brengen, maar daarvan is afgezien, omdat er te weinig draagvlak bleek om dit verantwoord te kunnen uitvoeren. Verweerder heeft erop gewezen dat dit er niet toe heeft geleid dat ruimtes in het gedeelte van de brede school onbenut zijn gebleven. Alle ruimtes zijn volgens verweerder toebedeeld aan één van de hiervoor genoemde functies. Dit wordt bevestigd door de bij de bouwvergunning behorende tekening. Dat de realisering van de brede school ter plaatse vanwege financiële problemen niet (langer) haalbaar zou zijn, heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter ter zitting voldoende weersproken.
4.5.4. Ten aanzien van de ruimtelijke onderbouwing als zodanig overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Verweerder heeft primair de Structuurvisie Schermereiland als ruimtelijke onderbouwing aan de verleende vrijstelling ten grondslag gelegd. Naar aanleiding van de tekortkomingen die de voorzieningenrechter bij haar uitspraak van 13 februari 2004 heeft geconstateerd, heeft verweerder in het kader van de bezwaarprocedure ten aanzien van het flatgebouw met de brede school een aanvullende ruimtelijke onderbouwing opgesteld, waarin een aantal aspecten van de ruimtelijke onderbouwing nader is uitgewerkt.
4.5.5. Voor de ruimtelijke onderbouwing geldt dat naarmate de inbreuk op het geldende planologische regime minder groot is, daaraan minder zware eisen behoeven te worden gesteld.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het op grond van het geldende bestemmingsplan is toegestaan om op een kortere afstand van de woningen van verzoekers dan het geprojecteerde flatgebouw – deze afstand varieert tussen ongeveer 10 en 17,5 meter – binnen de bestemmingen “Handels- en ambachtsbedrijven (HA)” en “Wonen (Eb)” bebouwing op te richten met een maximale goothoogte van respectievelijk 4,5 en 3,5 meter. Grenzen aan de nokhoogte zijn bij deze bestemmingen niet gesteld. Bezien in het licht van de aard van deze bestemmingen en de bebouwingsmogelijkheden die deze bestemmingen bieden, is de voorzieningenrechter van oordeel dat voorzover het betreft het flatgebouw met het daaromheen gelegen parkeerterrein en de in het flatgebouw gevestigde appartementen, sprake is van een relatief geringe inbreuk op het geldende planologische regime. Daarbij heeft de voorzieningenrechter in aanmerking genomen dat bij het bepalen van de maximale hoogte van de bebouwing die op grond van het geldende bestemmingsplan is toegestaan tevens rekening dient te worden gehouden met de mogelijkheid om op de bebouwing een kap te plaatsen. Het bestemmingsplan, voorzover hier van belang, stelt immers alleen eisen aan de maximale goothoogte en niet aan de maximale nokhoogte van de bebouwing. De stelling van eisers dat bedrijfsbebouwing ten behoeve van handels- en ambachtsbedrijven doorgaans niet is voorzien van een kap, omdat dit vanuit bedrijfseconomisch oogpunt niet efficiënt is, maakt dit niet anders, wat er van die stelling overigens ook zij.
Ten aanzien van het gebruik van een gedeelte van het flatgebouw als brede school, is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van een relatief ernstige inbreuk op het geldende planologische regime. Met de brede school wordt een publieksaantrekkende functie op het perceel gevestigd die wezenlijk afwijkt van de geldende bestemmingen.
4.5.6. Uitgaande van de hiervoor vastgestelde omvang van de inbreuk op het geldende planologische regime, is de voorzieningenrechter van oordeel dat met de Structuurvisie en de aanvullende ruimtelijke onderbouwing het flatgebouw met de brede school van een goede ruimtelijke onderbouwing is voorzien. Hetgeen eisers, mede onder verwijzing naar het deskundigenbericht, hebben aangevoerd, heeft de voorzieningenrechter niet van het tegendeel kunnen overtuigen.
De voorzieningenrechter overweegt in dit verband in de eerste plaats dat ten aanzien van de locatiekeuze uit de aanvullende ruimtelijke onderbouwing duidelijk wordt dat daarvoor in dit geval bepalend is geweest de ligging van het flatgebouw met de brede school ten opzichte van de ontsluitingsroutes van de wijk en ten opzichte van de zogeheten groene wig. Dit is een brede strook nieuw aan te leggen openbaar groen die het Rode Dorp van noord naar zuid doorkruist en waaraan het bij de brede school behorende schoolplein grenst. Met de groene wig is beoogd een grotere samenhang in de structuur van de nieuwe opzet van het Rode Dorp aan te brengen. De voorzieningenrechter acht met de verwijzing naar de ontsluitingsroutes en de groene wig de keuze voor de onderhavige locatie van het flatgebouw met de brede school voldoende gemotiveerd. De omstandigheid dat de aanleg van de groene wig de bouw van de brede school op de locatie van de bestaande basisschool onmogelijk maakt, omdat die locatie zich bevindt op de groene wig, doet hieraan niet af, nu de keuze voor de aanleg van de groene wig naar het oordeel van de voorzieningenrechter vanuit planologisch oogpunt niet als kennelijk onredelijk kan worden beschouwd.
Ten aanzien van de belangen van eisers kan uit de aanvullende ruimtelijke onderbouwing worden afgeleid dat verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat, afgezet tegen de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt, deze belangen als gevolg van de realisering van het flatgebouw met de brede school niet op onevenredige wijze worden aangetast. In dat verband heeft verweerder erop gewezen dat het op te richten flatgebouw weliswaar hoger is dan het geldende bestemmingsplan toestaat, maar dat het daarom op een ruimere afstand van de woningen van eisers is gesitueerd dan de bebouwing die op grond van het geldende bestemmingsplan mag worden opgericht.
De voorzieningenrechter ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de realisering van het flatgebouw met de brede school niet leidt tot een onevenredige aantasting van de belangen van eisers. De afstand tussen hun percelen en de zuidelijke vleugel van het flatgebouw is naar het oordeel van de voorzieningenrechter van dien aard, dat redelijkerwijs niet valt te verwachten dat hun privacy op onaanvaardbare wijze zal worden geschonden dan wel dat zij anderszins op onaanvaardbare wijze hinder zullen ondervinden van het flatgebouw met de brede school. Bij dit laatste heeft de voorzieningenrechter mede in aanmerking genomen dat op de begane grond van de zuidelijke vleugel waarop eisers uitkijken naast de vier appartementen slechts een gedeelte van het buurthuis is gesitueerd en dat de hoofdingang van het flatgebouw met de brede school en de ontsluitingsweg van het parkeerterrein zich niet in de nabijheid van hun percelen bevinden.
4.6. Eisers hebben verder betoogd dat de adviezen van de welstandscommissie op grond waarvan verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat het flatgebouw met de brede school aan redelijke eisen van welstand voldoet, onvoldoende zijn gemotiveerd.
4.6.1. Uit de stukken is gebleken dat het onderhavige bouwplan, waarvan het flatgebouw met de brede school deel uitmaakt, drie keer aan de orde is geweest in de vergaderingen van de Stichting Welstandszorg Noord-Holland, commissie Alkmaar. Deze besprekingen zijn uitgemond in een positief advies, dat op 15 november 2002 is afgegeven. Van de besprekingen zijn verslagen opgemaakt. Deze verslagen zijn weliswaar in summiere bewoordingen gesteld, maar naar het oordeel van de voorzieningenrechter komt er niettemin in voldoende mate uit naar voren dat de welstandscommissie alle relevante aspecten van het bouwplan met betrekking tot de welstand onder ogen heeft gezien. Voor het oordeel dat het advies van de welstandscommissie naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat verweerder daarvan geen gebruik heeft mogen maken, ziet de voorzieningenrechter onder deze omstandigheden geen grond.
4.7. Eisers vrezen verder parkeerhinder te zullen ondervinden, omdat het bouwplan volgens hen niet in voldoende parkeerplaatsen voorziet. Ter zitting hebben eisers hun bezwaren terzake nader toegelicht. Deze bezwaren moeten volgens eisers aldus worden begrepen, dat zij vrezen dat het aantal parkeerplaatsen rondom het flatgebouw met de brede school niet toereikend is en dat als gevolg daarvan de druk op de bestaande parkeerplaatsen bij hun woningen zal toenemen.
4.7.1. Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de gemeentelijke bouwverordening, voorzover hier van belang, moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op, of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
Blijkens de bij het bestreden besluit behorende tekening met nummer 152649, gedateerd 8 april 2004, zullen in de onmiddellijke nabijheid van het flatgebouw 59 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Bij zijn berekening van de hoeveelheid benodigde parkeerplaatsen is verweerder ervan uitgegaan dat voor het flatgebouw met de daarin ondergebrachte functies 58 parkeerplaatsen benodigd zijn. Bij zijn berekening heeft verweerder voor de parkeerbehoefte van de appartementen, de basisschool en de peuterspeelzaal respectievelijk de naschoolse kinderopvang de parkeernormen gehanteerd zoals die door de gemeenteraad van Alkmaar bij besluit van 31 oktober 2002 zijn vastgesteld. Voorzover het betreft de parkeerbehoefte van het buurthuis heeft verweerder aansluiting gezocht bij de normen van het CROW (Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water en Wegenbouw). De voorzieningenrechter ziet in de stukken en het verhandelde ter zitting geen grond voor het oordeel dat verweerder deze normen niet heeft mogen hanteren dan wel deze normen niet op de juiste wijze heeft toegepast. Hetgeen eisers hebben aangevoerd, biedt onder deze omstandigheden geen grond voor het oordeel dat het bouwplan ten behoeve van het flatgebouw met de brede school niet in voldoende parkeerplaatsen voorziet.
4.8. De hiervoor besproken bezwaren van eisers slagen niet. Ook in hetgeen zij overigens naar voren hebben gebracht, ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat verweerder het bestreden besluit op onjuiste gronden heeft genomen.
4.9. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en zij doet daarom onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak.
4.10. Het beroep is ongegrond. Bij deze stand van zaken ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek daartoe moet dan ook worden afgewezen.
4.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
5. Beslissing
De voorzieningenrechter,
- verklaart het beroep in de hoofdzaak ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gewezen door mr. W.C. Oosterbroek, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Matiasen, als griffier.
Uitgesproken in het openbaar op: 30 augustus 2004
door voornoemde voor-zieningen-rechter, in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak staat uitsluitend hoger beroep open, voorzover dit de hoofdzaak betreft. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.