Rechtbank Alkmaar
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
op grond van artikel 8:66 van de Algemene wet bestuursrecht
Inzake [eiser] en anderen, allen wonende te [woonplaats], eisers,
vertegenwoordigd door mr.drs. L.T. van Eyck van Heslinga te Alkmaar,
tegen: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats], verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
De besluiten van verweerder van 6 november 2003.
Datum: 28 mei 2004.
Eisers zijn vertegenwoordigd door [eiser], bijgestaan door mr.drs. L.T. van Eyck van Heslinga, advocaat te Alkmaar.
Verweerder is, daartoe ambtshalve opgeroepen, verschenen bij gemachtigden J. Daas en L. Bas, respectievelijk wethouder en ambtenaar van de gemeente.
3. Ontstaan en loop van het geding
Bij zestien afzonderlijke besluiten van 6 mei 2003, verzonden op 10 juni 2003, heeft verweerder geweigerd eisers vrijstelling en vergunning te verlenen voor het vergroten van hun woningen aan [plein] te [woonplaats] met een opbouw op de garage.
Tegen deze besluiten hebben eisers bij afzonderlijke brieven, alle gedateerd 19 juli 2003, bij verweerder ingekomen op 21 juli 2003, bezwaar gemaakt.
Bij afzonderlijke besluiten van 6 november 2003 heeft verweerder, in afwijking van het advies van de Commissie voor Bezwaarschriften van 20 oktober 2003, de bezwaren ongegrond verklaard en geweigerd eisers een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand toe te kennen.
Tegen deze besluiten hebben eisers gezamenlijk bij brief van 13 november 2003, bij de rechtbank ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Bij brief van 17 november 2003 heeft de rechtbank eisers meegedeeld dat zij hun verzoek om het beroep met toepassing van artikel 8:52 van de Algemene wet bestuursrecht versneld te behandelen, heeft afgewezen.
Bij brief van 15 december 2003 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden en een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 17 mei 2004 hebben eisers nog stukken ingediend.
Bij faxberichten van 27 mei 2004 heef verweerder desgevraagd ontbrekende stukken toegezonden.
4.1.Het geschil betreft verweerders weigering om voor de door eisers gewenste uitbreiding van hun woningen vrijstelling en vergunning te verlenen. Eisers hebben allen gelijke woningen die zij op gelijke wijze willen uitbreiden met een extra verdieping met plat dak op de bestaande, aan de zijkant van hun woningen aangebouwde garages.
4.2. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting zijn de rechtbank de volgende, voor de beoordeling van het geschil van belang zijnde feiten en omstandigheden gebleken.
4.2.1. De woningen van eisers liggen in een cirkel rondom een plein, [plein]. Het zijn zogeheten twee-onder-een-kap woningen, de aangebouwde garages zijn ook aan elkaar gebouwd. Hierdoor is een vrijwel dichte cirkel ontstaan, slechts op drie plekken onderbroken.
4.2.2. Eisers bouwplannen zijn in strijd met het geldende bestemmingsplan, de vierde uitwerking van het bestemmingsplan “Zuid-Oost II”. Dit omdat - in strijd met de bouwvoorschriften in artikel 4, lid B, onder 1, sub h, van de planvoorschriften - de breedte van de extra verdieping gemeten uit de zijgevel van de woning meer dan 3 m bedraagt en omdat de goothoogte van de extra verdieping meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning.
4.2.3. In november 2000 heeft verweerder geweigerd medewerking te verlenen aan het verlenen van een vergunning voor een dakopbouw zoals die was voorgesteld door onder meer eiser [eiser]. In oktober 2001 heeft verweerder beslist om in beginsel mee te werken aan het met toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO verlenen van vergunning voor een dakopbouw, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- de voorkant van de opbouw moet tenminste 3,0 m achter de voorgevelbouwgrens liggen;
- het balkon ervoor mag maximaal 1,75 m diep zijn;
- de hoogte mag niet meer zijn dan de hoogte van de tweede verdiepingsvloer;
- aan de achterzijde wordt een geleding aangebracht overeenkomstig de bijgevoegde suggestie;
- de oorspronkelijke architect moet het bouwplan accorderen;
- de uitvoering van de werkzaamheden zal in het geval van twee aaneengesloten garages telkens gelijktijdig plaatsvinden;
- voor het bouwplan moet een positief welstandsadvies worden afgegeven;
- de aanvragers moeten bereid zijn een planschadeovereenkomst met de gemeente te sluiten.
4.2.4. Op 28 januari 2003 heeft verweerder beslist de procedure aan te vangen om vrijstelling te verlenen voor het vergroten van de woningen aan [plein] 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 22, 23, 26, 27, 34 en 35 en dat niet te doen voor de woningen aan [plein] 20, 30 en 33 omdat voor die woningen niet is voldaan aan de voorwaarde dat de uitvoering van de bouwwerkzaamheden in het geval van twee aaneengesloten garages telkens gelijktijdig plaatsvindt.
Tussen partijen is niet in geschil dat overigens met betrekking tot alle aanvragen aan alle voorwaarden is voldaan.
4.2.5. In het voor alle eisers gelijkluidende besluit van 6 mei 2003 heeft verweerder aangegeven naar aanleiding van de achttien ingekomen zienswijzen zijn medewerking te hebben heroverwogen en tot de conclusie te zijn gekomen dat de gebruiks- en belevingswaarde van een flink aantal aangrenzende percelen, gelet op de afstand tussen deze woningen en de woningen van de aanvragers, in onevenredige mate zal worden aangetast door het realiseren van de bouwplannen. Daarbij ziet verweerder geen reden om een uitzondering te maken voor woningen die iets ruimer zijn gelegen omdat door het realiseren van individuele bouwplannen de stedenbouwkundige structuur van het plangebied zal worden aangetast
4.2.6. In haar advies van 17 november 2003 heeft de Commissie voor Bezwaarschriften (hierna: de Commissie) aangegeven dat het geldende bestemmingsplan een uitbreiding van de woningen van eisers toestaat waarvoor de bezwaren van omwonenden met betrekking tot schaduwwerking, uitzicht en aantasting van de privacy evenzeer gelden. Voor die toegestane uitbreiding kan een vergunning echter niet worden geweigerd. Verder stelt de Commissie dat de bezwaren met betrekking tot de bezonning in de huidige situatie ook gelden en dat de uitbreiding van de woningen daarop nagenoeg geen invloed heeft. De bezwaren van de omwonenden hadden volgens de Commissie daarom niet tot een afwijzing mogen leiden en hun belangen hadden niet zwaarder mogen wegen dan die van eisers. De Commissie acht ook het argument dat de bouwplannen leiden tot een onevenwichtige stedenbouwkundige situatie niet steekhoudend omdat de oorspronkelijke architect positief heeft gereageerd op de bouwplannen en de welstandscommissie ook een positief advies heeft uitgebracht. Tenslotte vindt de Commissie de gestelde voorwaarde van paarsgewijze bouw niet juist. Zij acht het niet redelijk dat de mogelijkheid tot uitbreiding daarmee afhankelijk is van de medewerking van de buren. Zij wijst erop dat die voorwaarde ook niet kan worden gesteld als het gaat om een uitbreiding die past in het bestemmingsplan. De Commissie adviseert verweerder de bezwaren gegrond te verklaren en alsnog vrijstelling en vergunning te verlenen.
4.2.7. In de zestien gelijkluidende bestreden besluiten heeft verweerder aangegeven dat vrijstelling van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO om verdere vergroting van de woningen mogelijk te maken naar zijn mening leidt tot een ongewenste stedenbouwkundige situatie die afbreuk doet aan de planologische opzet van deze wijk. Om deze reden heeft verweerder besloten de bezwaren, in afwijking van het advies van de Commissie, ongegrond te verklaren. Een verdere toelichting ontbreekt.
4.3. De rechtbank begrijpt uit de bestreden besluiten dat verweerder maar één reden heeft de weigering van vrijstelling en vergunning voor eisers bouwplannen te handhaven en dat is dat uitvoering van de bouwplannen een volgens hem ongewenste stedenbouwkundige situatie tot gevolg zal hebben.
4.3.1. De rechtbank overweegt dat verweerder aanvankelijk positief stond tegenover de bouwplannen van eisers mits zou worden voldaan aan de gestelde voorwaarden. Uiteraard mocht verweerder van die aanvankelijk positieve opstelling terugkomen maar die wijziging dient dan wel goed gemotiveerd te worden. Die zwaardere motiveringseis geldt in deze situatie te meer nu verweerder acht concrete voorwaarden heeft gesteld aan zijn medewerking en aan die voorwaarden – door dertien van de eisers – is voldaan. Uit de bestreden besluiten kan de rechtbank overigens niets anders afleiden dan dat verweerder aan de drie eisers die niet hebben voldaan aan de voorwaarde dat zij hun bouwplan gelijktijdig uitvoeren met de buren, die voorwaarde niet langer stelt.
De rechtbank merkt hierbij nog op dat de omstandigheid dat het vorige college van burgemeester en wethouders de vrijstellingsprocedure in gang heeft gezet en niet het huidige, de hiervoor gegeven motiveringseis niet terzijde kan stellen.
4.3.2. In het advies van de Commissie is gemotiveerd aangegeven waarom deze de bezwaren gegrond acht en de overwegingen van verweerder om de vrijstelling en vergunning te weigeren onjuist. Verweerder is niet gehouden dit advies te volgen. Als hij dit niet doet, dient hij echter duidelijk te motiveren waarom niet.
4.3.3. Voor de bouwplannen is een positief welstandsadvies afgegeven. Ook staat vast dat de oorspronkelijke architect van de woningen van eisers zich kan vinden in de bouwplannen. Verder is gegeven dat ook het bestemmingsplan een opbouw op de garages van eisers, zij het anders vormgegeven dan in de bouwplannen, zonder meer toestaat. Deze omstandigheden had verweerder naar het oordeel van de rechtbank alle moeten betrekken bij zijn stedenbouwkundig oordeel over de bouwplannen van eisers.
4.3.4. Ter zitting heeft verweerder niet nader kunnen onderbouwen waarom uitvoering van de bouwplannen leidt tot een ongewenste stedenbouwkundige situatie. Verweerder heeft evenmin kunnen uitleggen waarom het oordeel van de Commissie over de bezwaren van de omwonenden tegen de bouwplannen onjuist is. Integendeel, gebleken is dat verweerder eisers ondertussen schriftelijk heeft toegezegd om met toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO mee te willen werken aan een andere uitbreiding van hun woningen. Deze uitbreiding komt niet tegemoet aan de wensen van eisers maar brengt vrijwel gelijke bezwaren voor omwonenden mee en sluit bovendien, anders dan het bouwplan van eisers, niet aan bij de criteria die zijn neergelegd in de Welstandsnota van [woonplaats].
4.3.5. De rechtbank kan slechts concluderen dat verweerder in het geheel niet heeft voldaan aan de motiveringseisen die in dit geval aan de bestreden besluiten moeten worden gesteld. De bestreden besluiten zijn daarmee genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en moet om die reden worden vernietigd.
4.4. Bij deze beslissing is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eisers voor de behandeling van hun beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn, met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 644,- voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Hierbij heeft de rechtbank met toepassing van het bepaalde in de bijlage bij dit besluit zowel voor het opstellen van het beroepschrift als voor het verschijnen ter zitting één punt toegekend en het gewicht van de zaak aangemerkt als gemiddeld.
Bij het nemen van een nieuw besluit zal verweerder ook opnieuw een beslissing moeten nemen over het verzoek van eisers om een vergoeding van de kosten die zij in de bezwaarprocedure hebben moeten maken.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de door eisers in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,-; dit bedrag dient door de gemeente [woonplaats] te worden betaald aan eisers;
- gelast dat de gemeente [woonplaats] aan eisers het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht van € 116,- vergoedt.
Aldus gewezen door mr. M. Kraefft, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van C.H. Kuiper, als griffier.
Uitgesproken in het openbaar op: 25 augustus 2004
door voornoemd lid, in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier, Het lid van de enkelvoudige kamer,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een beroepschrift en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.