ECLI:NL:RBALK:2004:AQ3628

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
20 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
14/010529-03
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord en diefstal met geweld in Alkmaar

In deze zaak staat de verdachte terecht voor de moord op [slachtoffer 1] die op 18 november 2003 in Alkmaar plaatsvond, alsook voor diefstal met geweld van [slachtoffer 2] op 15 november 2003. De rechtbank heeft op 20 juli 2004 uitspraak gedaan na het onderzoek op de terechtzitting van 6 juli 2004. De rechtbank oordeelt dat de moord niet overtuigend bewezen is, en spreekt de verdachte vrij van deze aanklacht. De verdachte wordt echter wel schuldig bevonden aan diefstal met geweld, waarbij hij samen met een mededader [slachtoffer 2] heeft beroofd van zijn mobiele telefoon en sieraden. De rechtbank legt een gevangenisstraf van vijftien maanden op, waarbij rekening wordt gehouden met de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer. De rechtbank benadrukt dat de verdachte, die eerder is veroordeeld voor vergelijkbare delicten, geen blijk heeft gegeven van verbetering en dat de gepleegde feiten een ernstige inbreuk maken op de veiligheid van de samenleving. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Parketnummer: 14/010529-03
Datum uitspraak: 20 juli 2004
TEGENSPRAAK
VERKORT VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te Curaçao (Nederlandse Antillen) op [datum] 1963,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres],
thans gedetineerd in P.I. Midden Holland - HvB Haarlem, Haarlem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 juli 2004.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de verdachte en diens raadslieden, mr. R.P.H. de Granada en mr. I.E. Leenhouwers, beiden advocaat te Alkmaar, naar voren is gebracht.
1. TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 november 2003 in de gemeente Alkmaar tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool en/of een revolver, althans een (vuur)wapen, een of meer kogel(s) geschoten in, althans in de richting van, het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 november 2003 in de gemeente Alkmaar tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben/heeft verdachte en/of een of meer van zijn mededaders met dat opzet met een pistool en/of een revolver, althans een (vuur)wapen, een of meer kogel(s) geschoten in, althans in de richting van, het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2.
hij op of omstreeks 15 november 2003 in de gemeente Heerhugowaard op de openbare weg, de Middenweg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een telefoon en/of sieraden en/of een horloge, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen genoemde [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zich en/of (een van zijn) mededader(s) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon en/of sieraden en/of een horloge, in elk geval ening goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) de op een fiets rijdende [slachtoffer 2] hebben/heeft gesneden en/of tegen de fiets van [slachtoffer 2] zijn/is aangereden, waardoor die [slachtoffer 2] is gevallen en/of (vervolgens) tegen het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer 2] hebben/heeft geschopt en/of getrapt en/of (door middel van het plaatsen van een knie en/of voet op het lichaam van die [slachtoffer 2]) die [slachtoffer 2] hebben/heeft gedwongen op de grond te blijven liggen en/of (vervolgens) de kleding van die [slachtoffer 2] hebben/heeft doorzocht;
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 november 2003 te Heerhugowaard, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een mobiele telefoon (merk Samsung) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die mobiele telefoon wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd.
De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
2. VRIJSPRAAK
De officier van justitie heeft in haar requisitoir betoogd dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] (hierna: het slachtoffer) opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd. Centraal in de door de officier van justitie gehanteerde bewijsconstructie staat de omstandigheid dat zij als vaststaand aanneemt dat de persoon die te zien is op de prints van video-opnames die kort voor het delict zijn gemaakt door verschillende beveiligingscamera's op de Achterdam in Alkmaar, verdachte is.
Verdachte daarentegen heeft - ook op de terechtzitting - ten stelligste ontkend de persoon op die, hem (ook ter terechtzitting) getoonde prints te zijn.
De rechtbank overweegt daaromtrent het volgende:
Gedurende het uitgebreide onderzoek van de politie, zijn veel getuigen met voormelde prints geconfronteerd. De rechtbank stelt vast dat de verklaringen die de getuigen over de identiteit van de persoon die op die prints te zien is, hebben afgelegd, sterk uiteenlopen. Veel getuigen herkennen niemand op de prints, anderen herkennen een persoon niet zijnde verdachte, maar ook herkennen sommige getuigen verdachte op de prints. Het gaat hier met name om de, ook door de officier van justitie genoemde, getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3].
[Getuige 1], wonende naast de woning waar verdachte verbleef, heeft in eerste instantie verklaard dat zij verdachte op de prints herkende (p. 1182). Aan het einde van diezelfde verklaring zegt zij echter: "Laat ik het zo zeggen, het zou hem (de rechtbank begrijpt: verdachte) kunnen zijn. 100% zeker durf ik het niet te zeggen". De rechtbank acht deze verklaring niet voldoende om als vaststaand aan te nemen dat de persoon op de prints, verdachte is.
[Getuige 2], de zuster van verdachte, heeft op 1 juni 2004, toen haar twee van de meergenoemde prints werden getoond, verklaard dat zij haar broer op die prints herkende. Immers heeft zij verklaard: "He, dat is [verdachte]. Ik herken hem, dat is mijn broer" (p. 4054). De rechtbank acht deze verklaring echter onvoldoende betrouwbaar, omdat [getuige 2] bij een eerdere gelegenheid, op 17 december 2003, niet heeft verklaard dat zij haar broer op de prints herkende (p. 1385). Dat de zuster van verdachte, bij wie verdachte in de woning verbleef en met wie hij regelmatig contact had, in eerste instantie niet heeft verklaard dat zij haar broer op de prints herkende, maar ruim vijf maanden later wel heeft verklaard haar broer te herkennen, wekt gerede twijfel aan de juistheid van die laatste, voor verdachte belastende, verklaring. De omstandigheid dat [getuige 2] op 1 juni 2004 tevens een print is getoond welke haar niet eerder was getoond, kan daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan afdoen.
[Getuige 3] heeft zonder enig voorbehoud verklaard verdachte op de prints te herkennen (p. 473). Deze verklaring acht de rechtbank echter onbetrouwbaar, aangezien de stukken van het dossier diverse belastende verklaringen tegen [getuige 3] bevatten en hij eerder in het onderzoek als (mede)verdachte is aangemerkt. Onder die omstandigheden valt redelijkerwijze niet uit te sluiten dat [getuige 3] er belang bij zou kunnen hebben een onjuiste verklaring af te leggen.
Gelet op het bovenstaande en indachtig de inhoud van de overige getuigenverklaringen, waaronder de verklaring van [getuige 4] (p. 885), de schoonzuster van verdachte, welke verklaring er kort gezegd op neerkomt dat de persoon op de prints niet verdachte kan zijn, kan naar oordeel van de rechtbank op basis van de - niet eensluidende - getuigenverklaringen niet als vaststaand worden aangenomen dat de persoon op de prints verdachte is.
De officier van justitie heeft, zoals besproken op de terechtzitting, nadat het onderzoek op de terechtzitting was gesloten een cd-rom aan het dossier toegevoegd, met daarop de prints van de video-opnames van de beveiligingscamera's op de Achterdam. Een kopie van deze cd-rom was reeds in het bezit van de raadsman van de verdachte, die op de terechtzitting de op de cd-rom staande prints aan de orde heeft gesteld. De rechtbank heeft deze prints bekeken en heeft uit eigen waarneming, ook na vergroting van de digitale versie van de prints, niet kunnen vaststellen dat het verdachte is die op die prints staat afgebeeld. Ook de op de prints zichtbare jas en witte baseball-pet zijn onvoldoende identificerend.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat de identiteit van de persoon op de meergenoemde prints tot op heden niet is komen vast te staan.
De rechtbank overweegt voorts het volgende:
Het slachtoffer is op 18 november 2003, rond 19.56 uur, op de Laat in Alkmaar door het hoofd geschoten, tengevolge waarvan hij is overleden.
Verdachte heeft gedurende het onderzoek steeds ontkend op enigerlei wijze betrokken te zijn geweest bij de gewelddadige dood van het slachtoffer.
Een aantal personen waren nabij de plaats van het delict aanwezig toen het slachtoffer werd doodgeschoten. Slechts twee van deze personen hebben een beschrijving kunnen geven van (het gedrag van) de vermoedelijke dader, te weten de ooggetuigen [ooggetuige 1] en [ooggetuige 2].
[Ooggetuige 1] heeft onder andere verklaard, dat de dader onmiddellijk voor het schot zijn linkerarm naar het hoofd van het slachtoffer bracht, dat hij langer was dan het slachtoffer, een donkere jas droeg met doorgestikte vakjes, een witte baseball-pet op had en met een opvallende "waggelloop" rustig wegliep van de plaats van het delict.
[Ooggetuige 2] heeft onder andere verklaard, dat de dader met zijn linkerhand heeft geschoten, dat hij kleiner was dan het slachtoffer, donkere bovenkleding droeg, sportschoenen moet hebben gedragen en wegrende van de plaats van het delict.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van de ooggetuigen [ooggetuige 1] en [ooggetuige 2] op belangrijke onderdelen uiteenlopen. Deze onderdelen betreffen de lengte van de dader - bezien in relatie tot het slachtoffer - en de wijze waarop de dader de plaats van het delict verliet: rustig lopend of rennend. Gelet op deze verschillen, is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen die de getuigen [ooggetuige 1] en [ooggetuige 2] hebben afgelegd omtrent (het gedrag van) de vermoedelijke dader met de nodige behoedzaamheid en terughoudendheid dienen te worden beoordeeld. [Ooggetuige 1] heeft tijdens een videoconfrontatie de manier waarop verdachte ten tijde van de video-opnamen liep niet herkend als de "waggelloop" van de dader.
Betrokkenheid van verdachte bij de dood van het slachtoffer is uit de enkele verklaringen van [ooggetuige 1] en [ooggetuige 2] niet af te leiden. Dat verdachte linkshandig is, kleiner is dan het slachtoffer en, zo ook overigens uit het dossier is af te leiden, een zogenaamde waggelloop heeft, is - indachtig hetgeen is overwogen omtrent de beoordeling van de verklaringen van de ooggetuigen en gelet op het weinig specifieke van deze informatie - onvoldoende.
Voorts is komen vast te staan dat er direct voorafgaand aan het delict, telefonisch contact is geweest tussen het slachtoffer en de getuige [getuige 5]. Laatstgenoemde heeft ten overstaan van de politie verklaard dat zij tijdens het telefoongesprek op de achtergrond hoorde dat er tegen het slachtoffer werd geschreeuwd, dat zij het slachtoffer vroeg wat er aan de hand was en dat vervolgens de verbinding werd verbroken. Volgens [getuige 5] zou het gaan om een mannenstem en zou er zijn geschreeuwd in de Antilliaanse taal. Zij herkende de stem niet. Zij heeft vervolgens verklaard: "Als het [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) was geweest, dan had ik de stem herkend" (p. 656).
Op verdachtes verblijfadres in Heerhugowaard is een jas aangetroffen, welke jas past binnen de beschrijving die voornoemde ooggetuigen hebben gegeven van de jas die de dader droeg. Deze jas is voor schotrestenonderzoek verzonden aan het Nederlands Forensisch Instituut te Rijswijk. Het NFI-rapport, gedateerd 22 december 2003, houdt - voor zover hier van belang - als resultaat van dit onderzoek in:
"Op de linkermouw van de jas (...) uit de woning van de verdachte [verdachte] zijn vier op loodhoudend materiaal wijzende verkleuringen aangetroffen. De verkleuringen zijn nader onderzocht met behulp van een scanning electronenmicroscoop en een hieraan gekoppeld röntgenmicroanalysesysteem. Hierbij werd in één verkleuring een deeltje met een elementsamenstelling karakteristiek voor schotrestdeeltjes aangetroffen. In de overige verkleuringen zijn geen deeltjes met een elementsamenstelling karakteristiek of uniek voor schotrestdeeltjes aangetroffen. Op de rechtermouw van de jas zijn geen schotresten aangetroffen.
Met het aantreffen van slechts één deeltje met een elementsamenstelling karakteristiek voor schotrestdeeltjes op de mouwen van de jas (...) wordt geen relatie aangetoond tussen de jas en een schietproces."
Voorts houdt het NFI-rapport, gedateerd 5 maart 2004, in - voor zover van belang en zakelijk weergegeven - dat van het celmateriaal in de van de jas genomen bemonsteringen géén voor identificatiedoeleinden geschikte DNA-profielen zijn verkregen. Gelet hierop en gelezen de, vaak wisselende en onderling sterk uiteenlopende, verklaringen die diverse getuigen omtrent de (eigenaar c.q. gebruiker van de) jas hebben afgelegd en mede in aanmerking genomen het onbepaalde aantal personen dat tot voornoemd verblijfadres toegang had, is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan dat verdachte de jas heeft gedragen.
In het dossier bevinden zich voorts de verklaringen van [neef verdachte], het neefje van verdachte. De officier van justitie gebruikt deze verklaringen voor het bewijs. Verdachte heeft de inhoud van deze verklaringen betwist.
De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaringen van [neef verdachte] hooguit zou kunnen worden afgeleid, dat verdachte, op 18 november 2003, hijgend en zwetend in Heerhugowaard arriveerde op een tijdstip dat zijn betrokkenheid bij het delict niet uitsluit en, dat hij zeer kort ná het delict - op een tijdstip gelegen vóór 20.30 uur - reeds van het delict op de hoogte was. Voorts biedt ook de uitspraak "famiya a mata famiya" ("familie moordt familie uit") onvoldoende aanknopingspunten.
Noch de bovengenoemde feiten en omstandigheden noch de feiten en omstandigheden die overigens uit het dossier zijn gebleken, daaronder begrepen de inhoud van de op essentiële onderdelen vaak tegenstrijdige en/of ingetrokken getuigenverklaringen, kunnen op zichzelf of in onderling verband en samenhang beschouwd, tot het wettig en overtuigend bewijs leiden dat verdachte het onder 1. primair of subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
3. BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2. primair ten laste gelegde heeft begaan met dien verstande dat:
2. primair:
hij op 15 november 2003 in de gemeente Heerhugowaard op de openbare weg, de Middenweg, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een telefoon en sieraden en een horloge, toebehorende aan [slachtoffer 2], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen genoemde [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat verdachte en zijn mededader de op een fiets rijdende [slachtoffer 2] hebben gesneden en tegen de fiets van [slachtoffer 2] zijn aangereden, waardoor die [slachtoffer 2] is gevallen en vervolgens tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] hebben geschopt en door middel van het plaatsen van een knie op het lichaam van die [slachtoffer 2] die [slachtoffer 2] hebben gedwongen op de grond te blijven liggen en vervolgens de kleding van die [slachtoffer 2] hebben doorzocht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen.
De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. BEWIJS
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
2. primair:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en door twee of meer verenigde personen.
6. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. MOTIVERING VAN DE STRAF
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich samen met een ander in de nachtelijke uren schuldig gemaakt aan een gewelddadige beroving van [slachtoffer 2]. Het slachtoffer is van zijn fiets gereden, waardoor hij ten val is gekomen, en is vervolgens geschopt en gedwongen op de grond te blijven liggen. Ondertussen werd de kleding van het slachtoffer doorzocht. Verdachte en zijn mededader hebben een mobiele telefoon, sieraden en een horloge uit die kleding weggenomen.
Dit is een ernstig feit. Verdachte, net als zijn mededader verslaafd aan verdovende middelen, heeft zijn eigen belang om met de opbrengst van de gestolen goederen zo snel mogelijk dope te scoren op de voorgrond gesteld en heeft zich op geen enkele wijze bekommerd om de belangen van het slachtoffer en zich rekenschap gegeven van de mogelijke gevolgen van het feit. Samen met zijn mededader heeft hij het slachtoffer niet alleen materiële schade toegebracht, maar bovenal inbreuk gemaakt op diens lichamelijke en psychische integriteit. Naar de ervaring leert, bestaat een gerede kans dat het slachtoffer nog lange tijd negatieve gevolgen van het bewezen verklaarde zal ondervinden. Voorts brengt het bewezen verklaarde gevoelens van onveiligheid teweeg. In het bijzonder het vertrouwen van de burger 's nachts veilig over straat te kunnen, wordt door een feit als het onderhavige ernstig aangetast, te meer daar het feit op de openbare weg is gepleegd, een omstandigheid die door de wetgever als strafverzwarend is aangemerkt.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het verdachte betreffend uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister, gedateerd 10 december 2003, waaruit blijkt dat verdachte meermalen eerder ter zake van vermogens- en geweldsdelicten is veroordeeld.
Zo is verdachte op 16 augustus 2002 door de rechtbank te Amsterdam wegens twee feiten soortgelijk aan het onderhavige veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
Klaarblijkelijk hebben deze eerdere veroordelingen verdachte er niet van kunnen weerhouden wederom te recidiveren. Dit heeft een strafverzwarend effect.
Gelet op het bovenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat niet met een andere straf kan worden volstaan dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur.
8. BESLISSING OMTRENT IN BESLAG GENOMEN VOORWERPEN
De rechtbank is van oordeel dat de navolgende in beslag genomen voorwerpen dienen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende:
- 1.00 STK Papier, tekst: [verdachte] [06-nummer];
- 1.00 STK Jas Kl: zwart, HARDWARE, IBN nr. 1200-1.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken, dat het belang van strafvordering zich niet verzet tegen teruggave van deze voorwerpen, doch thans kan geen persoon als rechthebbende op deze voorwerpen worden aangemerkt.
9. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
10. BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1. primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2. primair ten laste gelegde zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feit.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 15 (vijftien) maanden.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
- 1.00 STK Papier, tekst: [verdachte] [06-nummer];
- 1.00 STK Jas Kl: zwart, HARDWARE, IBN nr. 1200-1.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.E.C. de Wit, voorzitter,
mr. A.J. Dondorp en G.D.M. Hoedemaker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Jongeling, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 juli 2004.