Parketnummer : 14/010438-03
Datum uitspraak : 8 juni 2004
TEGENSPRAAK
VERKORT VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres, postcode en woonplaats],
thans gedetineerd in thans gedetineerd in P.I. Flevoland – HvB Almere Binnen, Almere.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 mei 2004.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. R.A. Kaarls, advocaat te 's-Gravenhage, naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 20 september 2003 in de gemeente Den Helder opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet [slachtoffer] één of meerdere ke(e)r(en) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in het (boven-)lichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 september 2003 in de gemeente Den Helder aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een hartperforatie), heeft toegebracht, door opzettelijk [slachtoffer] één of meerdere ke(e)r(en) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in het (boven-)lichaam te steken, welk feit de dood van die [slachtoffer] tot gevolg heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan met dien verstande dat:
hij op 20 september 2003 in de gemeente Den Helder opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet [slachtoffer] met een mes in het bovenlichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4. NADERE BEWIJSOVERWEGINGEN
Op 20 september 2003 is bij het NS-station in Den Helder een vechtpartij ontstaan tussen [slachtoffer], [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] enerzijds en [betrokkene 4] en [betrokkene 5] anderzijds. Verdachte was aanvankelijk niet bij die vechtpartij betrokken. Nadat verdachte zich bij [betrokkene 4] en [betrokkene 5] had gevoegd, is hij, na al dan niet zelf verbaal agressief te zijn opgetreden, aangevallen door [slachtoffer], die verdachte met een kabelslot sloeg, en [betrokkene 3], die een fiets naar verdachte gooide. Ook [betrokkene 3], [betrokkene 4] en [betrokkene 5] mengden zich in dat gevecht, waarbij voor het overige geen wapens werden gebruikt. Verdachte heeft naar eigen zeggen op enig moment een mes op de grond zien liggen, dat hij heeft opgeraapt en in zijn rechterhand heeft gehouden, zich intussen verwerend tegen de slagen die [slachtoffer] hem toebracht met het kabelslot. Even later is [slachtoffer] rechtstandig achterover gevallen met, zo bleek snel daarna, verwondingen in zijn borst en rug. Reanimatiepogingen door omstanders en ambulancepersoneel bleken vruchteloos. [slachtoffer] is korte tijd later overleden.
Blijkens het sectieverslag van patholoog Van Ingen van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) zijn aan [slachtoffer] vier steken met een mes en/of een ander scherp voorwerp toegebracht. Drie van de vier verwondingen bevinden zich op de rug van het slachtoffer, de vierde verwonding is aangetroffen in diens borst, ter hoogte van de hartstreek. Deze laatste verwonding is het slachtoffer fataal geworden doordat (met een mes of een ander scherp voorwerp) een steek is toegebracht van 6,5 tot 8 cm, die de voorzijde van het hartzakje en de voorzijde van de rechterkamer van het hart heeft geperforeerd.
De enige getuige die heeft verklaard verdachte te hebben zien steken met een mes, [getuige 1], kan niet zonder meer als betrouwbaar worden aangemerkt. De verklaring van deze getuige, inhoudende dat verdachte [slachtoffer] meerdere keren heeft gestoken met een mes, lijkt immers moeilijk verenigbaar met de omstandigheid dat zij [slachtoffer] op de rug keek, waardoor de precieze handelingen van verdachte goeddeels aan haar waarneming waren onttrokken. Door andere getuigen is niet gezien dat verdachte [slachtoffer] heeft gestoken. Wel heeft een aantal van hen gezien dat verdachte stompende of slaande bewegingen maakte in de richting van de buik- en borststreek van [slachtoffer] en hem daarbij ook raakte. Voorts heeft verdachte zelf verklaard dat hij een mes in zijn rechterhand had en daarmee zwaaiende bewegingen maakte, terwijl van geen van de andere betrokkenen is komen vast te staan dat zij een mes hadden. Op grond van de verklaringen van [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 5] en een aantal omstanders moet worden aangenomen dat verdachte in de laatste fase van de vechtpartij, vlak voordat [slachtoffer] dodelijk gewond achterover viel, alleen met [slachtoffer] in gevecht was en dat de andere (vechtende) personen zich op enige afstand van verdachte en [slachtoffer] bevonden. De verklaringen van deze getuigen zijn, zowel op zichzelf als in onderlinge samenhang bezien, consistent te noemen, waarbij de rechtbank nog opmerkt dat in het bijzonder [betrokkene 1] op een aantal punten in ontlastende zin voor verdachte heeft verklaard, hetgeen mogelijke twijfels omtrent de betrouwbaarheid van zijn verklaring in verband met zijn positie als “tegenstander” van verdachte, wegneemt.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het verdachte is geweest die [slachtoffer] de fatale messteek in de hartstreek heeft toegebracht. Ten aanzien van de verwondingen die in de rug van [slachtoffer] zijn aangetroffen, is de rechtbank van oordeel dat niet met zekerheid gezegd kan worden dat die zijn toegebracht door verdachte. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat op grond van de nadere uitleg van patholoog Van Ingen op vragen van verdachtes raadsman niet valt uit te sluiten dat [slachtoffer] die verwondingen reeds op een eerder moment had opgelopen, vóórdat verdachte het mes in zijn handen had.
De diepte van de steekwond in de borst van het slachtoffer, 6,5 tot 8 cm, duidt erop dat verdachte enige kracht heeft gezet om het lemmet in het lichaam van het slachtoffer te doen doordringen. Vlak voordat [slachtoffer] neerviel, heeft verdachte hem volgens [betrokkene 1] toegeroepen: “Bo a hanja conjo” (“je hebt het gekregen, kutkind”). Op grond van deze omstandigheden, alsmede in aanmerking genomen dat verdachte er op geen enkel moment blijk van heeft gegeven zich te hebben bekommerd om de plaats waar hij [slachtoffer] mogelijk zou kunnen raken met het mes, is de rechtbank van oordeel dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijk kans heeft aanvaard, dat hij [slachtoffer] een dodelijke steekwond zou toebrengen.
Het bewezen verklaarde levert op:
6. BEROEP OP NOODWEER / NOODWEEREXCES
Namens de raadsman van verdachte is aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld in noodweer. Ter staving daarvan heeft de raadsman gesteld dat verdachte van alle kanten door de “tegenpartij” werd aangevallen, waarbij hij met een kabelslot werd geslagen door [slachtoffer], een fiets naar hem werd gegooid door [betrokkene 2] en hij voorts werd geslagen en getrapt. Verdachte was niet in de gelegenheid de confrontatie uit de weg te gaan en moest zich verdedigen tegen de aanval op hem. Subsidiair heeft verdachtes raadsman aangevoerd, dat de aanval op verdachte bij hem een hevige gemoedsbeweging veroorzaakte, waardoor hij in paniek om zich heeft heeft gezwaaid met het mes. Verdachtes angst werd daarbij verhevigd door het feit dat hij een jaar vóór het onderhavige feit zelf het slachtoffer is geweest van een steekpartij, waarbij, naar hij meende, dezelfde personen waren betrokken als die welke hem thans aanvielen.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Uit de verklaringen van de betrokkenen, alsmede van die van een aantal omstanders kan worden afgeleid dat verdachte aanvankelijk werd aangevallen door verschillende personen. Op enig moment heeft zich echter de vechtpartij tussen [betrokkene 5], [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 3] verplaatst, waardoor verdachte alleen nog [slachtoffer] tegenover zich had, terwijl [betrokkene 2] iets verderop stond. Voor zover het verweer is gebaseerd op de stelling dat verdachte ten tijde van het steken met het mes door meer personen werd aangevallen, mist het derhalve naar het oordeel van de rechtbank feitelijke grondslag. Anders dan door en namens verdachte is aangevoerd, heeft voor verdachte wel degelijk de mogelijkheid bestaan zich aan de confrontatie met [slachtoffer] te onttrekken. Die mogelijkheid is echter door verdachte niet benut. Verdachte heeft zelfs, toen hij van de grond zijn in twee delen uiteen gevallen telefoon en het mes had opgeraapt, de tijd genomen -hoe kort die ook geweest moge zijn- om zijn telefoon weer in elkaar te zetten.
Onder voormelde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat van verdachte kon worden gevergd dat hij zich had verwijderd van de plaats van de aanval van [slachtoffer], zodat aan de eis van subsidiariteit niet is voldaan. Het beroep op noodweer en noodweerexces wordt derhalve verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde of van verdachte uitsluit.
7. MOTIVERING VAN DE STRAF
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag in de avond van 20 september 2003 rondom het NS-station in Den Helder. Aldaar is op een gegeven moment een forse ruzie ontstaan tussen twee groepen jongeren, allen van Antilliaanse afkomst. Bij die ruzie was verdachte in eerste instantie niet betrokken. Toen dat even later wel het geval was, is een vechtpartij ontstaan tussen beide groepen. Uiteindelijk kwamen verdachte en het latere slachtoffer tegenover elkaar te staan en heeft verdachte het slachtoffer met een mes in de borst gestoken.
Aldus heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan één van de meest ernstige strafbare feiten die de wet kent. Het slachtoffer, [...], was pas 17 jaar oud en had nog een heel leven voor zich. Verdachte heeft een medemens diens kostbaarste bezit ontnomen. Daarnaast heeft verdachte de familieleden en de vrienden van het slachtoffer veel leed berokkend. Het verlies van een zoon, broer of vriend door een gewelddadig misdrijf is, zo leert de ervaring, voor nabestaanden bijna ondraaglijk.
Ten nadele van verdachte laat de rechtbank voorts meewegen dat het feit grote maatschappelijke onrust heeft teweeggebracht, mede doordat de steekpartij zich op een openbare, voor het publiek toegankelijke plaats heeft afgespeeld. Vele mensen, onder wie jonge kinderen, zijn getuige geweest van de steekpartij. Velen hebben het slachtoffer achterover zien vallen en op de grond zien liggen. De rechtsorde is ernstig geschokt door het feit. Onder de burgers levende gevoelens van onveiligheid worden erdoor versterkt. Door het opleggen van na te noemen straf wil de rechtbank verdachte, maar ook anderen, ervan doordringen dat het door de verdachte uitgeoefende geweld onder geen enkele omstandigheid kan worden getolereerd. De straf die de verdachte wordt opgelegd, heeft in zoverre ook een zekere generale preventie tot doel.
Uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat tijdens de vechtpartij door alle betrokkenen geweld is uitgeoefend. Naar de verdachte is een fiets gegooid en hij is door het latere slachtoffer veelvuldig met een kabelslot geslagen. Hoewel deze omstandigheden niet meebrengen dat sprake is geweest van noodweer(exces) dienen zij wel in de straftoemeting te worden meegenomen in die zin dat zij enigszins strafverminderend werken.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van de volgende stukken:
- een verdachte betreffend uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister, gedateerd 17 september 2003. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Ter zake van een geweldsdelict is hij niet eerder veroordeeld.
- een vroeghulp interventierapport van de Reclassering Nederland, gedateerd 26 september 2003, opgemaakt door A.J. de Boer, reclasseringswerker.
- een voorlichtingsrapport van de Reclassering Nederland, gedateerd 11 februari 2004, opgemaakt door A.J. de Boer voornoemd.
- een pro justitia rapport, gedateerd 28 november 2003, opgemaakt door drs. A.D. Wallace, klinisch en forensisch psycholoog.
Laatstgenoemd rapport houdt in dat er geen aanwijzingen zijn dat bij verdachte sprake is van een ernstige psychiatrische stoornis of een persoonlijkheidsstoornis. Wel constateert de deskundige dat de persoonlijkheidsstructuur van verdachte niet al te stressbestendig is en hoofdzakelijk vermijdende afhankelijke en subassertieve trekken vertoont. Het rapport houdt als conclusie in dat de verdachte niet lijdende is aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en dat om die reden een verplichte behandeling of begeleiding niet geïndiceerd is.
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundige over en maakt deze tot de hare. Derhalve wordt het bewezen verklaarde de verdachte volledig toegerekend.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte (ter zake van doodslag) wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren. De rechtbank is van oordeel dat in deze strafeis – indachtig de straffen die in Nederland voor doodslag in zijn algemeenheid plegen te worden opgelegd – onvoldoende rekening wordt gehouden met de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, één en ander zoals hiervoor omschreven.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat oplegging aan verdachte van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is.
8. BESLISSING OMTRENT IN BESLAG GENOMEN VOORWERPEN
De rechtbank is van oordeel dat de navolgende in beslag genomen voorwerpen dienen te worden teruggegeven aan de verdachte:
1 trui (Twinlife), 1 shirt (blauw, Colosseum), 1 shirt (wit, Nike), 1 broek (blauw, G-star), 1 broek (zwart, Adidas), 2 sokken (wit, Nike), 2 sokken (bruin), 2 schoenen.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken, dat de verdachte als de rechthebbende op de voorwerpen moet worden aangemerkt en dat het belang van de strafvordering zich niet verzet tegen teruggave van deze voorwerpen.
De rechtbank is van oordeel dat het in beslag genomen kabelslot moet worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende. Thans kan geen rechthebbende op dit voorwerp worden aangemerkt.
Mr. E.H. Copini heeft als gemachtigde van de benadeelde partij [naam], de moeder van het overleden slachtoffer, vóór de aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 7.494,81 (inclusief een bedrag aan kosten voor rechtsbijstand ad € 743,43), wegens schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
De benadeelde partij is ter terechtzitting verschenen, bijgestaan door mr. S.F. Coelingh Bennink, kantoorgenoot van mr. Copini. Mr. Coeling Bennink heeft de vordering van de benadeelde partij mondeling toegelicht.
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering dient te worden verklaard dan wel dat haar vordering moet worden afgewezen, omdat sprake is van eigen schuld van de kant van het slachtoffer.
Gelet op de omstandigheden waaronder het feit is begaan en het betoog van de raadsman, acht de rechtbank de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard dat die zich leent voor behandeling in het strafgeding, voor zover het betreft de kosten van de begrafenis, de huur van het graf en de grafsteen.
Voor wat betreft de overige kosten -terzake van telefoonkaarten, kleding, schoenen, bezoekkosten, bloemen en bedankkaartjes- is de rechtbank van oordeel dat deze zonder nadere onderbouwing niet zijn aan te merken als rechtstreekse schade in de zin van artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
10. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf is gegrond op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek KWALIFICATIE vermelde strafbare feit.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van zes (6) jaren.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan de verdachte van:
- 1.00 STK Trui Kl: Blauw (Twinlife)
- 1.00 STK Shirt Kl: Blauw (Colosseum, maat L)
- 1.00 STK Shirt Kl: Wit (Nike)
- 1.00 STK Broek Kl: Blauw (G-star)
- 1.00 STK Broek Kl: Zwart (Adidas)
- 2.00 STK Sok Kl: Wit (Nike)
- 2.00 STK Sok Kl: Bruin
- 2.00 STK Schoeisel
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
- 1.00 STK Kabelslot Kl: Zwart
Verklaart de benadeelde partij [naam] niet ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. van Woensel, voorzitter,
mr. M. Lolkema en G.D.M. Hoedemaker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Jongeling, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 juni 2004.
Mr. Hoedemaker is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen