ECLI:NL:RBALK:2004:AO7211

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
8 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04-107
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.M. Vrakking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot het verschaffen van rustig huurgenot en schadevergoeding wegens overlast

In deze zaak heeft eiseres, een huurder van gedaagde, een kort geding aangespannen wegens overlast die zij ondervindt bij haar woning. Eiseres vordert een bevel tegen gedaagde om haar het rustig huurgenot van de woning te verschaffen en een geldvordering van 750 euro voor (im)materiële schade. De overlast bestaat uit het aantreffen van urine, speeksel en sperma bij haar deur, veroorzaakt door een derde, die eiseres als een andere huurder van gedaagde beschouwt. Eiseres heeft gedaagde herhaaldelijk verzocht om bewijs tegen deze veroorzaker te verzamelen, maar gedaagde heeft hier niet aan voldaan.

Tijdens de zitting op 30 maart 2004 heeft eiseres haar vorderingen toegelicht, terwijl gedaagde deze heeft bestreden. Gedaagde stelt dat zij niet verplicht is om preventieve maatregelen te treffen en dat het aan eiseres is om juridische stappen te ondernemen tegen de vermoedelijke veroorzaker. Gedaagde heeft wel geprobeerd te bemiddelen en heeft eiseres vervangende woonruimte aangeboden.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat, hoewel eiseres overlast ondervindt, niet vaststaat wie de veroorzaker is. De rechter oordeelt dat gedaagde niet kan worden verplicht om bewijs te verzamelen tegen de vermoedelijke veroorzaker, en dat eiseres zelf juridische stappen moet ondernemen. De vordering tot schadevergoeding is ook afgewezen, omdat deze onvoldoende is onderbouwd. Eiseres wordt veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

DE RECHTBANK TE ALKMAAR
KG nummer: 107/2004 FV
Uitspraak: 8 april 2004
De voorzieningenrechter van de Rechtbank te Alkmaar, rechtdoende in kort geding, heeft het volgende vonnis gewezen in de zaak van:
[EISERES],
wonende te Alkmaar,
EISERES IN KORT GEDING,
procureur mr. J. de Haan,
tegen:
de stichting STICHTING WOONWAARD NOORD-KENNEMERLAND,
gevestigd te Alkmaar,
GEDAAGDE IN KORT GEDING,
procureur mr. K. van der Meij.
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Ter terechtzitting van 30 maart 2004 heeft eiseres gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding.
Gedaagde heeft de vordering bestreden.
Na verder debat hebben partijen de stukken, waaronder van de zijde van eiseres de originele dagvaarding en van de zijde van gedaagde pleitnotities, overgelegd en vonnis gevraagd.
De inhoud van alle stukken wordt als hier ingelast beschouwd.
DE BEHANDELING VAN DE ZAAK
1. De uitgangspunten
1.1. Eiseres huurt van gedaagde de woning, staande en gelegen aan de [adres].
1.2. Eiseres ondervindt bij de woning overlast van een derde. Deze overlast bestaat onder meer daaruit dat eiseres regelmatig urine, speeksel en sperma op dan wel bij haar deur aantreft.
1.3. Een wijkagent heeft getracht de veroorzaker van de overlast op heterdaad te betrappen. Tot nu toe is dat echter niet gelukt.
1.4. Op 2 maart 2004 heeft eiseres tegen [vermeende veroorzaker] aangifte gedaan wegens bedreiging met geweld.
1.5. Eiseres heeft gedaagde herhaaldelijk verzocht bewijs tegen de veroorzaker te verzamelen, maar dat heeft tot op heden niet geleid tot het door eiseres gewenste resultaat.
2. De vorderingen en de standpunten van partijen
2.1. Eiseres vordert thans, kort gezegd, een bevel tegen gedaagde om alles te doen wat in haar macht ligt om eiseres het rustig huurgenot van de woning te verschaffen - zodat zij gevrijwaard blijft van de overlast - en rechtsmaatregelen te treffen tegen de veroorzaker, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
Daarnaast vordert eiseres van gedaagde bij wijze van voorschot een bedrag van 750,- euro wegens (im)materiele schade, met veroordeling van gedaagde in de kosten van het geding.
2.2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat voor haar vast staat wie de veroorzaker van de overlast is en dat, nu het een huurder van gedaagde betreft, gedaagde gehouden is maatregelen te treffen tegen die huurder. Zo dient gedaagde bewijs te verzamelen, bijvoorbeeld door middel van het plaatsen van een camera bij haar woning, waaruit blijkt dat hij daadwerkelijk de veroorzaker is, aldus eiseres. Eiseres voert hierbij aan dat plaatsing van een dergelijke camera in strijd kan zijn met de privacy van omwonenden, maar dat die omwonenden hebben verklaard geen bezwaar tegen een camera te hebben. Bovendien, zo stelt eiseres, dient bij een belangenafweging haar belang zwaarder te wegen, gelet op de ernstige inbreuk die de overlast heeft op haar leven. Voorts betoogt eiseres dat gedaagde verplicht is haar het rustig huurgenot van de woning te verschaffen en dat gedaagde daarom gehouden is tot het treffen van maatregelen over te gaan.
2.3. Gedaagde bestrijdt dat zij gehouden is (preventieve) maatregelen te treffen. Daarbij voert zij aan dat zij eiseres zoveel mogelijk probeert tegemoet te komen. Zo heeft zij geprobeerd via een gesprek te bemiddelen tussen eiseres en [vermeende veroorzaker], verwijdert zij kosteloos datgene dat bij de deur van eiseres wordt achtergelaten en heeft zij eiseres vervangende woonruimte aangeboden, aldus gedaagde.
2.4. Verder stelt gedaagde dat het allerminst duidelijk is wie de veroorzaker van de overlast is en dat het daarom aan eiseres is om juridische maatregelen tegen de vermoedelijke veroorzaker te ondernemen. Bovendien, zo betoogt gedaagde, is opsporing een taak van de politie, niet van haar. Zolang niet vast staat dat de veroorzaker een huurder van gedaagde is, rust op gedaagde niet de verplichting om maatregelen tegen die veroorzaker te treffen, aldus gedaagde.
2.5. Ten aanzien van het plaatsen van een camera voert gedaagde aan dat dit in strijd is met privacy van omwonenden en voorbijgangers en dat van haar niet gevergd kan worden dat zij een dergelijke ontoelaatbare handeling uitvoert.
3. De gronden van de beslissing
3.1. Dat eiseres overlast ondervindt bij dan wel in haar woning staat vast. Daarentegen staat geenszins vast wie de veroorzaker van die overlast is.
3.2. Eiseres heeft gesteld dat [vermeende veroorzaker], een andere huurder van gedaagde, de veroorzaker is. De juistheid van deze stelling kan echter op grond van de onderhavige feiten en omstandigheden in deze procedure niet worden vastgesteld.
3.3. Van gedaagde kan niet gevergd worden dat zij overgaat tot het verzamelen van bewijs tegen de vermoedelijke veroorzaker, te meer daar zij ter terechtzitting onweersproken gesteld heeft dat zij uitsluitend van eiseres klachten over [vermeende veroorzaker] ontvangt. Eiseres is degene die stelt overlast van [vermeende veroorzaker] te hebben, dus is het aan haar om daartoe stappen te ondernemen. Het feit dat eiseres over onvoldoende financiële middelen beschikt, betekent niet dat daardoor gedaagde in plaats van eiseres gehouden is bewijs tegen de vermoedelijke veroorzaker te verzamelen.
3.4. Verder is het, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet aan gedaagde, als verhuurder, om juridische maatregelen te treffen tegen de vermoedelijke veroorzaker. Indien eiseres wenst dat er maatregelen getroffen worden, dan ligt het voor de hand dat zij daartoe overgaat, bijvoorbeeld door het entameren van een procedure tot een straat- en/of contactverbod.
3.5. Ten aanzien van het gevorderde voorschot op (im)materiele schade geldt dat de vordering onvoldoende is onderbouwd en daarmee niet kan worden toegewezen.
3.6. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot weigering van de gevorderde voorzieningen. Eiseres wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van het geding.
DE BESLISSING
De voorzieningenrechter:
- weigert de gevorderde voorziening;
- veroordeelt eiseres in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van gedaagde begroot op 241,- euro aan verschotten en op 704,- euro aan salaris van de procureur;
- verklaart dit vonnis ten aanzien van de kosten-veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Gewezen door mr. J.M. Vrakking, voorzieningenrechter van de Rechtbank te Alkmaar en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 april 2004 in tegenwoordigheid van mr. F. Vermeij, griffier.