Rechtbank Alkmaar
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
op grond van artikel 8:66 van de Algemene wet bestuursrecht
Inzake: [eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
vertegenwoordigd door mr. L.A. van Kan te Enkhuizen,
tegen: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV Gak te Alkmaar), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Het besluit van verweerder van 20 februari 2003.
Datum: 24 november 2003.
Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. L.A. van Kan, sociaal-raadsvrouw te Enkhuizen.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. M. Frederiks, werkzaam bij UWV Gak te Alkmaar.
3. Ontstaan en loop van het geding
Eiseres is op 21 februari 2001 een arbeidsovereenkomst aangegaan met de Stichting Rijksmuseum Het Zuiderzeemuseum te Enkhuizen voor de periode van 1 april 2001 tot 1 november 2001. Zij is benoemd in de functie van matroos/controleur voor een gemiddelde arbeidsduur van 36 uur per week.
Na ziek te zijn geweest van 29 oktober 2001 tot 2 januari 2002 heeft eiseres vervolgens verzocht om een werkloosheidsuitkering met ingang van die laatste datum.
Bij besluit van 6 februari 2002 heeft verweerder eiseres met ingang van 2 januari 2002 een werkloosheidsuitkering toegekend.
In een brief van dezelfde datum heeft verweerder eiseres medegedeeld dat haar werkloosheid is ontstaan vanuit een zich herhalend arbeidspatroon waarin zij perioden van volledig werken afwisselt met perioden van niet of minder werken, een zogenoemd cyclisch arbeidspatroon. De regelgeving rond cyclische werkloosheid is begin 2001 aangepast. Omdat eiseres bij aanvang van haar werkzaamheden mocht verwachten dat er recht op uitkering kon ontstaan is haar nu nog wel een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (hierna: de WW) toegekend. Als zij blijft werken in een cyclisch arbeidspatroon moet zij er rekening mee houden dat ze bij een volgende periode van niet of minder werken geen recht meer heeft op een werkloosheidsuitkering.
Eiseres is op 19 februari 2002 weer een arbeidsovereenkomst aangegaan met de Stichting Rijksmuseum Het Zuiderzeemuseum te Enkhuizen, voor de periode van 29 maart 2002 tot 29 oktober 2002. Zij is weer benoemd in de functie van matroos/controleur voor een gemiddelde arbeidsduur van 36 uur per week. Haar werkloosheidsuitkering is beëindigd met ingang van 1 april 2002.
Eiseres heeft met een aanvraagformulier, gedateerd 15 oktober 2002, om een werkloosheidsuitkering verzocht met ingang van 29 oktober 2002.
Bij besluit van 5 november 2002 heeft verweerder de werkloosheidsuitkering voortgezet met ingang van 29 oktober 2002. Verweerder heeft daarbij bepaald dat eiseres geen recht heeft op een nieuwe kortdurende of een zogenoemde loongerelateerde en vervolguitkering omdat zij werkloos is geworden vanuit een cyclisch arbeidspatroon.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 19 november 2002, bij verweerder ingekomen op die dag, bezwaar gemaakt. Bij brief van 9 januari 2003 heeft eiseres het bezwaar gemotiveerd. Eiseres en haar gemachtigde zijn door verweerder op 23 januari 2003 gehoord.
Bij besluit van 20 februari 2003 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en zijn besluit van 5 november 2002 gehandhaafd.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 13 maart 2002, bij de rechtbank ingekomen op die dag, beroep ingesteld.
Bij brief van 20 maart 2003 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden en een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft deze zaak ter zitting gevoegd behandeld met de zaak met reg.nr. WW 03/349. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank de zaken weer gesplitst om in ieder afzonderlijk uitspraak te doen.
4.1. Het geschil betreft de vraag of het werk dat eiseres in de periode van 29 maart 2002 tot 29 oktober 2002 heeft verricht in buitenmuseum van het Zuiderzeemuseum moet worden gezien als seizoenmatige arbeid, in de zin van artikel 4b, zesde lid, van de Regeling gelijkstelling niet-gewerkte uren met gewerkte uren, of als arbeid met een wisselend, cyclisch arbeidspatroon, in de zin van artikel 4b, eerste lid, van deze regeling. Eiseres bepleit het eerste, verweerder heeft het tweede aangenomen. Het belang van het antwoord op deze vraag is dat werkloosheid na seizoenmatige arbeid een nieuw recht geeft op WW-uitkering, werkloosheid na arbeid met een wisselend, cyclisch arbeidspatroon geeft dit niet.
4.2. Voor de beoordeling van het geschil is de navolgende regelgeving van belang.
4.2.1. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW is werkloos de werknemer die ten minste vijf of ten minste de helft van zijn arbeidsuren per kalenderweek heeft verloren, alsmede het recht op onverminderde doorbetaling van zijn loon over die uren.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel, voor zover hier van belang, wordt onder de in het eerste lid bedoelde arbeidsuren per kalenderweek verstaan het aantal uren waarin de werknemer in de 26 kalenderweken onmiddellijk voorafgaande aan het intreden van zijn verlies van arbeidsuren gemiddeld per week als werknemer arbeid heeft verricht.
Ingevolge het zevende lid van dit artikel kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld omtrent de berekening van het aantal arbeidsuren, bedoeld in het tweede lid. Deze regels hebben betrekking op:
a. de gelijkstelling van uren waarin geen arbeid is verricht met arbeidsuren en het buiten beschouwing laten van uren waarin arbeid is verricht;
b. de berekening van het verlies van arbeidsuren met betrekking tot wisselende arbeidspatronen.
4.2.2. De hiervoor genoemde regels zijn gesteld in de hiervoor al genoemde Regeling gelijkstelling niet-gewerkte uren met gewerkte uren (hierna: de Regeling).
Ingevolge artikel 4b, eerste lid, van de Regeling worden voor de beoordeling van het arbeidsurenverlies van de werknemer die in een wisselend arbeidspatroon met een cyclus werkzaam is of is geweest dan wel aansluitend aan het intreden van de werkloosheid in een wisselend arbeidspatroon gaat werken de kalenderweken waarover de cyclus van dat arbeidspatroon zich uitstrekt in aanmerking genomen.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt onder cyclus verstaan de periode van maximaal 65 kalenderweken die wordt doorlopen tot het wisselende arbeidspatroon zich herhaalt.
Ingevolge het zesde lid van dit artikel is dit artikel niet van toepassing op de werknemer die seizoenmatige arbeid heeft verricht. Onder seizoenmatige arbeid wordt verstaan arbeid die naar zijn aard op klimatologische gronden seizoensgebonden is of hieraan direct is gerelateerd en daardoor slechts gedurende één of meer bepaalde jaarlijks terugkerende periodes beschikbaar is of wordt verricht. Er is geen sprake van seizoenmatige arbeid als de werkzaamheden slechts uit bedrijfseconomische motieven of om organisatorische redenen geconcentreerd zijn in één of meer jaarlijks terugkerende periodes.
4.2.2.1. Artikel 4b van de Regeling zoals hiervoor weergegeven is op 5 maart 2001 in werking getreden. Tot die datum luidde het zesde lid van dit artikel, waarop het geschil zich toespitst:
"Dit artikel is niet van toepassing op de werknemer die seizoenmatige arbeid heeft verricht. Onder seizoenmatige arbeid wordt verstaan arbeid, die slechts gedurende een of meer bepaalde jaarlijks terugkerende periodes beschikbaar is of verricht wordt."
4.2.2.2. In de toelichting op het besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 7 december 2000 (gepubliceerd in Stcrt. 2000, 240), waarbij artikel 4b van de Regeling zoals dit geldt met ingang van 5 maart 2001 is vastgesteld, is het volgende vermeld:
"De specifieke beoordeling van het arbeidsurenverlies bij wisselende arbeidspatronen is niet van toepassing op de werknemer die seizoenmatige arbeid verricht; dit is in lid 6 van het besluit geregeld. Het begrip seizoenmatige arbeid is nader ingevuld. Deze nadere invulling heeft ertoe geleid dat een onderscheid is getroffen tussen werkzaamheden die wel als seizoenmatige arbeid kunnen worden aangemerkt en werkzaamheden die niet als seizoenmatige arbeid aangemerkt kunnen worden.
Bij seizoenmatige arbeid gaat het om werk dat naar zijn aard op klimatologische gronden seizoensgebonden is of hieraan direct is gerelateerd. Onder naar zijn aard seizoenmatig wordt niet verstaan de aard van het betreffende bedrijf, maar de aard van de werkzaamheden. Van seizoenmatige arbeid is in elk geval sprake bij aan de weersomstandigheden gerelateerde werkzaamheden in de land- en tuinbouw (is klimatologisch bepaald).
Van seizoenmatige arbeid is echter geen sprake indien de werkzaamheden slechts uit bedrijfseconomische motieven of om organisatorische redenen geconcentreerd zijn in één of meer jaarlijks terugkerende periodes. Te denken valt aan situaties waarbij sprake is van een periodieke bedrijfssluiting die is ingegeven door overbrugging van een vakantieperiode. Evenmin kan gesteld worden dat sprake is van seizoenmatige arbeid bij werkzaamheden in het (particulier) onderwijs, waar contracten voor bepaalde tijd (doorgaans voor periodes van 9 of 10 maanden) gangbaar zijn en de werknemers voor de overige tijd van het jaar (2 of 3 maanden) niet voor de onderwijsinstelling werken, maar daarna weer in datzelfde patroon bij de onderwijsinstelling terugkeren."
4.2.3. Bij besluit van 6 mei 2002 heeft verweerder de beleidsregel Besluit interpretatie seizoenmatige arbeid (gepubliceerd in Stcrt. 2002, 100; hierna: het Besluit) vastgesteld.
Hierin is onder meer het volgende vermeld:
"Een cyclus is een arbeidspatroon van werken dat wordt afgewisseld door perioden van niet of minder werken, waarna het patroon zich bij dezelfde werkgever herhaalt. In de perioden van de cyclus waarin niet of minder gewerkt wordt, bestaat (behoudens bijzondere situaties) geen recht op WW. Recht op WW kan alleen ontstaan na een volledige cyclus als er niet meer in een volgende cyclus wordt gewerkt of als de volgende cyclus (naar verwachting) een relevant aantal
arbeidsuren minder is. Deze bijzondere regel voor de berekening van het arbeidsurenverlies en de omvang van de werkloosheid bij cyclische arbeidspatronen is niet van toepassing op seizoenmatige arbeid. Dan zijn de gebruikelijke WW regels van toepassing. Onder seizoenmatige arbeid wordt verstaan arbeid die naar zijn aard vanwege klimatologische omstandigheden slechts
gedurende een of meer jaarlijks terugkerende periodes beschikbaar is of verricht kan worden. Dat betekent dat het gaat om specifieke werkzaamheden die uitsluitend kunnen plaatsvinden vanwege (gunstige) klimatologische omstandigheden; als om bedrijfseconomische of organisatorische motieven het werk geconcentreerd is in bepaalde jaarlijkse perioden is er geen sprake van seizoenmatige arbeid.
UWV verstaat onder arbeid die naar zijn aard vanwege klimatologische omstandigheden slechts gedurende één of meer jaarlijks terugkerende perioden beschikbaar is of verricht kan worden, ook arbeid in bedrijven die een of meer perioden van het jaar volledig worden gesloten of afgebroken en deze sluiting of afbraak plaatsvindt op klimatologische gronden. Daarbij gaat het uitsluitend om bedrijven die gesloten of afgebroken worden omdat de bedrijfsactiviteiten rechtstreeks door klimatologische omstandigheden worden belemmerd. Bedrijven wier activiteiten indirect het gevolg zijn van de klimatologische omstandigheden worden hieronder niet begrepen."
In de toelichting op het Besluit is het volgende vermeld:
"Het in dit besluit weergegeven beleid is reeds staand UWV-beleid.
Vanwege gerezen onduidelijkheid is besloten tot bevestiging hiervan en tot publicatie. Om die reden is geen datum inwerkingtreding opgenomen in het besluit.
Het in dit besluit weergegeven beleid wordt hierna met enkele voorbeelden toegelicht. Deze voorbeelden zijn niet exclusief, maar gelden mutatis mutandis voor andere arbeid en bedrijfstakken.
Naar zijn aard seizoengebonden arbeid is bijvoorbeeld direct aan de volle grond gerelateerde arbeid in de agrarische sector. Arbeid in horecagelegenheden en detailhandel aan het strand of in attractieparken (en waar een deel van het jaar niet gewerkt wordt), is naar zijn aard niet seizoenmatig, omdat het soort arbeid het gehele jaar door mogelijk en ook daadwerkelijk beschikbaar is, zij het soms op andere plaatsen.
Arbeid in horeca of detailhandel in bedrijven die in de wintermaanden volledig gesloten of afgebroken worden, wordt wel als seizoenmatige arbeid beschouwd als het afbreken of de sluiting rechtstreeks verband houdt met de klimatologische omstandigheden. Te denken valt aan horeca of detailhandel in strandpaviljoens, die voor enkele wintermaanden worden afgebroken, maar ook campings die in de wintermaanden volledig sluiten.
Arbeid in horeca of detailhandel in bedrijven die in de wintermaanden gesloten of afgebroken worden, maar deze sluiting of afbraak is ingegeven door een verminderde stroom bezoekers, wordt niet als seizoenmatige arbeid beschouwd omdat er geen rechtstreeks verband is met de klimatologische omstandigheden."
4.3. Bij uitspraak van 20 maart 2003, 01/5808 WW, 01/5809 WW, 01/5810 WW en 01/5811 WW, heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op onder meer een hoger beroep van eiseres. In die zaak was de vraag aan de orde of bij de berekening van het recht van eiseres op een werkloosheidsuitkering, nadat zij in de periode april 1999 tot november 1999 in de buitenafdeling van het Zuiderzeemuseum had gewerkt, artikel 12 van de Dagloonregels Invoeringswet stelselherziening sociale zekerheid (hierna: de Dagloonregels IWS) van toepassing was. De Centrale Raad van Beroep heeft die vraag bevestigend beantwoord en daarbij onder meer overwogen dat eiseres is aan te merken als een typische seizoenarbeider.
4.3.1. De rechtbank overweegt dat, uitgaande van het in de WW en in de krachtens die wet vastgestelde nadere regels opgenomen systeem ter vaststelling van het recht op een uitkering, het begrip seizoenarbeid dat is neergelegd in artikel 12 van de Dagloonregels IWS geen andere inhoud heeft dan het begrip seizoenmatige arbeid zoals dat is neergelegd in artikel 4b, zesde lid, van de Regeling. Dit betekent dat de Centrale Raad van Beroep het werk van eiseres bij de buitenafdeling van het Zuiderzeemuseum in 1999 als kassamedewerker/informatrice en verkoopmedewerker heeft beschouwd als seizoenmatige arbeid en niet als arbeid met een wisselend, cyclisch arbeidspatroon (hierna aangeduid als cyclische arbeid).
4.3.2. De rechtbank overweegt verder dat het werk van eiseres bij de buitenafdeling van het Zuiderzeemuseum in 1999, net als haar werk daar in 2002 als matroos/controleur, kan worden getypeerd als dienstverlening aan de bezoekers van de buitenafdeling van het museum. Als artikel 4b van de Regeling niet was gewijzigd, had naar het oordeel van de rechtbank ook het werk dat eiseres in 2002 heeft verricht moeten worden aangemerkt als typische seizoenarbeid.
De vraag is nu of ingevolge het gewijzigde artikel 4b van de Regeling dit werk niet meer kan worden aangemerkt als seizoenmatige arbeid en nu moet worden aangemerkt als cyclische arbeid.
4.4. De rechtbank beantwoordt deze vraag op grond van de navolgende overwegingen ontkennend.
4.4.1. Het Zuiderzeemuseum heeft een binnen- en een buitenafdeling. De buitenafdeling is in de periode van november tot en met maart gesloten. Deze buitenafdeling is een te onderscheiden onderdeel van het Zuiderzeemuseum, het is een openluchtmuseum. Dat het binnen- en het buitenmuseum worden beheerd door dezelfde stichting maakt dit uiteraard niet anders.
Naar het oordeel van de rechtbank is de sluiting van de buitenafdeling in de wintermaanden gebaseerd op klimatologische gronden. De rechtbank kan verweerders stelling dat lage bezoekersaantallen en daarmee bedrijfseconomische motieven de reden voor de sluiting zijn, niet volgen. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de lage bezoekersaantallen een andere oorzaak hebben dan de klimatologische omstandigheden. Daarmee blijven die omstandigheden de reden voor de wintersluiting. De rechtbank ziet overigens geen wezenlijk verschil met de door verweerder in de toelichting op het Besluit vermelde voorbeelden van de camping die in de wintermaanden volledig sluit en de horeca en detailhandel in strandpaviljoens.
Verweerder heeft erop gewezen dat tijdens de wintersluiting nog onderhoudswerkzaamheden worden verricht in de buitenafdeling. Dat nog enig onderhoudswerk wordt verricht betekent naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat geen sprake is van sluiting van de buitenafdeling. Het werk van eiseres staat bovendien geheel los van dat onderhoudswerk.
4.4.2. Het werk van eiseres is, zoals hiervoor al gezegd, te typeren als dienstverlening aan de bezoekers van de buitenafdeling van het museum. Daarmee is het naar het oordeel van de rechtbank, uitgaande van het voorgaande, naar zijn aard direct gerelateerd aan een seizoenmatige activiteit. Het moet dus worden aangemerkt als seizoenmatige arbeid.
In de toelichting op artikel 4b van de Regeling, noch in het Besluit en de daarbij gegeven toelichting heeft de rechtbank enige aanleiding kunnen vinden voor een ander oordeel over het werk van eiseres.
4.5. De conclusie uit het voorgaande is dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 4b, zesde lid, van de Regeling. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit moet om die reden worden vernietigd.
4.6. Eiseres heeft verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de schade die zij heeft geleden doordat haar een onjuiste WW-uitkering is toegekend. Verweerder zal echter eerst opnieuw het recht van eiseres op een WW-uitkering moeten bepalen voordat kan worden vastgesteld dat eiseres schade heeft geleden. De rechtbank wijst dit verzoek daarom nu af. Ze gaat ervan uit dat verweerder op dit verzoek ingaat bij het nemen van een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres.
4.7. Wel is er bij deze beslissing aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten gunste van eiseres. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 322,- als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Hierbij heeft de rechtbank met toepassing van het bepaalde in de bijlage bij het besluit twee punten toegekend, één voor het opstellen van het beroepschrift en één voor het verschijnen ter zitting. Deze zaak en de zaak met reg.nr. WW 03/349 zijn bovendien beschouwd als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht en daarom als één zaak. De totale te vergoeden kosten voor deze twee samenhangende zaken bedragen volgens deze berekening € 644,-. In elke afzonderlijke zaak bedragen de te vergoeden kosten dus de helft van dit bedrag, namelijk het hiervoor al genoemde bedrag van € 322,-.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiseres het voor de behandeling van haar beroep betaalde griffierecht van € 31,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres voor de behandeling van haar beroep gemaakte proceskosten van € 322,-;
- wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden;
- bepaalt dat de betaling van de proceskosten, net als die van het griffierecht, moet worden gedaan aan eiseres.
Aldus gewezen door mr. M. Kraefft, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.H. Riemeijer, als griffier.
Uitgesproken in het openbaar op: 30 maart 2004
door voornoemd lid, in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier, Het lid van de enkelvoudige kamer,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een beroepschrift en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.