Parketnummer: 14.010452-03
Datum uitspraak: 21 januari 2004
TEGENSPRAAK
VERKORT VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum] 1980,
thans gedetineerd in PI Noord Holland Noord, HvB Schutterswei te Alkmaar.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 januari 2004.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de verdachte en mr. L.A. Utrillas Zechner, raadsman van de verdachte, naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 7 september 2003 in de gemeente Hoorn [slachtoffer] (tijdens haar dienst als conductrice bij de NS) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal dreigend de woorden toegevoegd: "Ik maak je af, wat moet je nou, ik maak je zo af, vuile teringhoer", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
hij op of omstreeks 7 september 2003 in de gemeente Hoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk (en met voorbedachte rade) [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg) die [slachtoffer] met een (bak)steen op het hoofd heeft geslagen en/of een (bak)steen tegen het hoofd heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 september 2003 in de gemeente Hoorn aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk (en met voorbedachte rade) zwaar lichamelijk letsel (te weten een hersenschudding en/of een gekneusd evenwichtsorgaan en/of een hoofdwond), heeft toegebracht, door die [slachtoffer] opzettelijk (en na kalm beraad en rustig overleg) met een (bak)steen op het hoofd te slaan en/of een (bak)steen tegen het hoofd te gooien;
art 303 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 september 2003 in de gemeente Hoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk (en met voorbedachte rade) zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg) die [slachtoffer] met een (bak)steen op het hoofd heeft geslagen en/of een (bak)steen tegen het hoofd heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 303 Wetboek van Strafrecht
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
hij op 7 september 2003 in de gemeente Hoorn [slachtoffer] (tijdens haar dienst als conductrice bij de NS) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] meermalen dreigend de woorden toegevoegd: "Ik maak je af, wat moet je nou, ik maak je zo af, vuile teringhoer".
hij op 7 september 2003 in de gemeente Hoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachte rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer] met een steen op het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
Door de verdediging is aangevoerd dat de onder 2 primair ten laste gelegde poging tot moord niet bewezen kan worden, nu de voor moord vereiste voorbedachte rade en het opzet op de dood van het slachtoffer zouden ontbreken.
De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.
Vast staat dat verdachte - na door het slachtoffer in de trein te zijn aangesproken op ongewenst gedrag - haar heeft gedreigd "af te maken" bij het uitstappen op het treinstation van Hoorn omstreeks 21.00 uur die avond. Voorts staat vast dat hij - via de koffieshop - naar huis is gegaan, zich heeft omgekleed en - in de wetenschap dat de trein met dezelfde conductrice via het station Hoorn Kersenboogerd zou terugkeren - naar dit station is gegaan. Beneden bij het station heeft verdachte een afgebroken gedeelte van een stoeptegel gepakt. Daarmee is hij de trap opgelopen naar het perron, alwaar de trein met de conductrice omstreeks 22.30 uur arriveerde. Vervolgens is verdachte op het slachtoffer afgerend en heeft hij de conductrice met de steen hard op het hoofd geslagen.
Uit het tijdsverloop tussen de hierboven beschreven feiten blijkt dat verdachte voldoende tijd heeft gehad om zich te kunnen bezinnen op zijn daad. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank bij verdachte sprake van kalm beraad en rustig overleg voorafgaand aan de uitvoering van deze daad.
Wat betreft het opzet van de verdachte op de dood van het slachtoffer overweegt de rechtbank als volgt. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte het slachtoffer met de steen gericht heeft geslagen op het hoofd. Uit de verklaringen over de grootte van de steen valt op te maken dat het hier ging om een puntige steen van ongeveer 5 centimeter dik. Als feit van algemene bekendheid moet worden aangenomen dat het slaan met een steen tegen het hoofd van een persoon diens dood ten gevolge kan hebben. Verdachte was zich bewust van dit risico, zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard. Derhalve heeft hij, door met een scherpe steen van zulk formaat tegen het hoofd van het slachtoffer te slaan, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer hierdoor zou komen te overlijden. In juridische zin is sprake van voorwaardelijk opzet het slachtoffer van het leven te beroven.
5. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 2. primair:
Poging tot moord
6. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
7. MOTIVERING VAN DE STRAF
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen:
Verdachte heeft een conductrice van de Nederlandse Spoorwegen uitgescholden en met de dood bedreigd, terwijl zij haar functie uitoefende. Verdachte heeft vervolgens geprobeerd de daad bij het woord te voegen door deze conductrice met een puntige steen op het hoofd te slaan. Het slachtoffer heeft hierdoor dusdanig letsel opgelopen - niet alleen psychisch maar ook fysiek - dat het de vraag is of zij ooit zodanig zal herstellen dat zij haar beroep weer zal kunnen uitoefenen. Door dergelijk geweld te plegen op een treinstation in aanwezigheid van andere reizigers heeft verdachte niet alleen het leven van de conductrice op het spel gezet, maar ook de omstanders een angstige en schokkende ervaring bezorgd en daarmee de openbare veiligheid geschaad.
Gezien de ernst van het letsel bij het slachtoffer en de maatschappelijke gevolgen van de gepleegde delicten, acht de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op haar plaats.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op:
- het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister, gedateerd 6 oktober 2003, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder terzake van geweldsdelicten tot vrijheidsbenemende straf is veroordeeld.
Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 18 december 2003 van M. Witte als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland.
- het over de verdachte uitgebrachte psychologisch rapport gedateerd
20 november 2003, van J.A. Abraham.
Dit rapport houdt als conclusie en advies onder meer het volgende in:
Door dit onderzoek is vastgesteld dat bij verdachte een psychische stoornis bestaat, te weten een narcistische persoonlijkheidsstoornis, ten tijde van het begaan van de delicten. Er is een oorzakelijk verband tussen die psychische stoornis en de gepleegde feiten. Relevante externe omstandigheden zoals aanpassingsproblemen in Nederland, de dood van zijn oom en het mislukken van zijn opleiding hebben grote invloed gehad op zijn woede-uitbarsting. Verdachte is enigszins verminderd toerekeningsvatbaar. Er bestaat een aanzienlijke kans dat verdachte zal recidiveren wanneer zijn stoornis niet wordt behandeld. Geadviseerd wordt een deels voorwaardelijk straf op te leggen met als voorwaarden dat hij een agressieregulatietraining bij de Reclassering volgt en zich houdt aan afspraken met de Reclassering.
De rechtbank is op grond van dit rapport van oordeel dat de bewezen verklaarde feiten de verdachte in enigszins verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de gevangenisstraf deels voorwaardelijk moet worden opgelegd, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde, gericht op behandeling van verdachte.
8. BESLISSING OMTRENT IN BESLAG GENOMEN VOORWERPEN
De rechtbank is van oordeel, dat de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
a. een jas (zwart)
b. een shirt (wit met capuchon)
c. een jas (wit)
d. een paar schoenen (grijze nike airs)
e. een broek (grijze cars jeans)
dienen te worden teruggegeven aan: de verdachte.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken, dat deze persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt.
Op de terechtzitting is verschenen een persoon, genaamd [vertegenwoordiger slachtoffer], die heeft verklaard zich in het geding over de strafzaak te voegen namens de benadeelde partij [slachtoffer], [adres], in verband met een vordering tot vergoeding van 2.136,- euro wegens schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag kan de vordering worden toegewezen.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
10. SCHADEVERGOEDING ALS MAATREGEL
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregel besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht aan de benadeelde.
De toepassing van de vervangende hechtenis heft de op te leggen verplichting niet op.
11. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 57, 285, 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 30 (dertig) maanden.
Beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot 6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
- de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
- dat de veroordeelde zich zal gedragen naar de aanwijzingen, die de veroordeelde zullen worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie te Alkmaar noodzakelijk oordeelt.
Verstrekt aan de genoemde instelling opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarde.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan de verdachte van: een jas (zwart), een shirt (wit met capuchon), een jas (wit), een paar schoenen (grijze nike airs) en een broek (grijze cars jeans).
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], [adres].
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van 2.136,- (tweeduizendhonderdzesendertig) euro als schadevergoeding.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] te betalen een som geld ten bedrage van 2.136,- (tweeduizendhonderdzesendertig) euro, bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 42 (tweeënveertig) dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Dit vonnis is gewezen door
mr.H.E.C. de Wit, voorzitter,
mr. F.J. Lourens en mr. P. van Steijnen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. van Doorn, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 januari 2004.