ECLI:NL:RBALK:2003:AM1894

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
20 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
14/010211-03
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot verkrachting van een minderjarige jongen aan boord van een kotter

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 20 oktober 2003 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen drie vissers die beschuldigd werden van poging tot verkrachting van een minderjarige jongen aan boord van een kotter. De rechtbank heeft het onderzoek op de terechtzitting van 6 oktober 2003 gevolgd, waarbij de officier van justitie zijn vordering heeft gepresenteerd en de verdediging door mr. H. Teunisse is gevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging enkele taal- en schrijffouten bevatte, maar dat de verdachte hierdoor niet in zijn verdediging is geschaad.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen is dat hij het primair ten laste gelegde feit, verkrachting, heeft gepleegd. Wel is bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiaire tenlastelegging van poging tot verkrachting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders de minderjarige jongen gedurende een lange periode hebben vernederd en mishandeld, wat heeft geleid tot psychische schade bij het slachtoffer.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 140 uren, bestaande uit een werkstraf van 100 uren en een leerstraf van 40 uren, en heeft daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden opgelegd. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van 500 euro toegewezen aan de benadeelde partij, die als gevolg van de handelingen van de verdachte schade heeft geleden. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige deel niet ontvankelijk verklaard, met de mogelijkheid om deze delen bij de burgerlijke rechter aan te brengen. De uitspraak is gedaan in het belang van zowel generale als speciale preventie.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Parketnummer: 14/010211-03
Datum uitspraak: 20 oktober 2003
OP TEGENSPRAAK
VERKORT VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum],
wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 oktober 2003.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de verdachte en mr. H. Teunisse te Den Helder, raadsman van de verdachte, naar voren is gebracht.
1. TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is onder 1. primair ten laste gelegd dat hij in of omstreeks de periode van 01 maart 2003 tot en met 11 april 2003 aan boord van een Nederlands vaartuig de kotter de [naam kotter], zich bevindende in Nederlands water en/of buiten-territoriaal water en/of Duits water tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer],
hebbende verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) een banaan in de anus van die [slachtoffer] geduwd en/of gebracht en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s)
- die [slachtoffer] gedurende de periode van 01 mei 2002 tot en met 11 april 2003 meermalen heeft/hebben vernederd en/of mishandeld en/of
- die [slachtoffer] met kracht heeft/hebben vastgehouden en/of neergedrukt, en/of
- die [slachtoffer] meermalen op zijn billen heeft/hebben geslagen en/of geroepen: "Ontspan" en/of
(aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
Aan de verdachte is, nadat een vordering van de officier van justitie strekkende tot wijziging van de tenlastelegging is toegelaten, onder 1. subsidiair ten laste gelegd dat hij in of omstreeks de periode van 01 maart 2003 tot en met 11 april 2003 aan boord van een Nederlands vaartuig de kotter de [naam kotter], zich bevindende in Nederlands water en/of buiten-territoriaal water en/of Duits water ter uitvoering van het door verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer],
tezamen en in vereniging met een of meer van zijn mededaders het volgende heeft gedaan:
- die [slachtoffer] gedurende de periode van 01 mei 2002 tot en met 11 april 2003 meermalen vernederd en/of mishandeld en/of
- die [slachtoffer] met kracht vastgehouden en/of neergedrukt, en/of
- die [slachtoffer] meermalen op zijn billen geslagen en/of geroepen: "Ontspan", en/of
- een banaan tegen de anus van die [slachtoffer] gedrukt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Aan de verdachte is, nadat een vordering van de officier van justitie strekkende tot wijziging van de tenlastelegging is toegelaten, onder 2. ten laste gelegd dat hij in of omstreeks de periode van 01 maart 2003 tot en met 11 april 2003 aan boord van een Nederlands vaartuig de kotter de [naam kotter], zich bevindende in Nederlands water en/of buiten-territoriaal water en/of Duits water
tezamen en in vereniging met een een ander of anderen
ter uitvoering van het door verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet: vuur uit een aansteker tegen het schaamhaar bij de geslachtsdelen van die [slachtoffer] heeft gehouden en/of dat schaamhaar bij die geslachtsdelen van die [slachtoffer] heeft verbrand, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
2. VRIJSPRAAK
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat de onder 1. primair ten laste gelegde verkrachting van het slachtoffer [slachtoffer] heeft plaatsgevonden.
Met name acht de rechtbank niet bewezen dat er sprake is geweest van "het binnendringen van het lichaam", maar van een poging daartoe (zoals subsidiair is ten laste gelegd).
De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Met betrekking tot het onder 2. ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende.
Door het onderzoek op de terechtzitting is weliswaar komen vast te staan dat vuur uit een aansteker tegen het schaamhaar bij de geslachtsdelen van die [slachtoffer] is gehouden en dat schaamhaar van die [slachtoffer] deels is verbrand en verschroeid.
Echter naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat die handelingen in het onderhavige geval tot zwaar lichamelijk letsel zouden hebben kunnen leiden.
De verdachte moet daarom van het onder 2. ten laste gelegde worden vrijgesproken.
3. BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1. subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat hij in de periode van 1 maart 2003 tot en met 11 april 2003 aan boord van een Nederlands vaartuig de kotter de [naam kotter],
ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met elkaar door geweld en andere feitelijkheden [slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer],
tezamen en in vereniging met zijn mededaders het volgende heeft gedaan:
- die [slachtoffer] gedurende de periode van 1 mei 2002 tot en met 11 april 2003 meermalen vernederd en mishandeld en
- die [slachtoffer] met kracht vastgehouden en neergedrukt en
- die [slachtoffer] meermalen op zijn billen geslagen en geroepen: "Ontspan" en
- een banaan tegen de anus van die [slachtoffer] gedrukt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen onder 1. subsidiair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. BEWIJS
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op: medeplegen van poging tot verkrachting.
6. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
7. MOTIVERING VAN DE STRAFFEN
De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft met anderen een minderjarige jongen, die herstellende van een nare ervaring in de privé-sfeer zich wenste te bekwamen in werkzaamheden aan boord van een kotter, gedurende een lange periode het leven aan boord zuur gemaakt door vernederingen en mishandelingen. Deze namen toe naarmate het functioneren van [slachtoffer] naar het oordeel van de bemanningsleden verslechterde. Een en ander heeft er na de bewezen verklaarde poging tot verkrachting toe geleid, dat [slachtoffer] niet langer zijn werkzaamheden aan boord van de kotter kon en wilde verrichten. Het slachtoffer heeft door de handelingen van de verdachte psychische schade opgelopen en heeft zich daarvoor onder behandeling moeten stellen. De rechtbank rekent deze gevolgen voor het slachtoffer de verdachte zwaar aan.
Anders dan het Openbaar Ministerie heeft bepleit acht de rechtbank niet aannemelijk dat de verdachte in de acties tegen het slachtoffer steeds het voortouw heeft genomen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister, gedateerd 21 augustus 2003, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder terzake van onder meer een geweldsdelict tot vrijheidsbenemende straf is veroordeeld.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 1 augustus 2003 van N.S. Lammers, als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland.
De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat een taakstraf, bestaande uit een werkstraf en een leerstraf, behoort te worden opgelegd, een en ander op de wijze zoals hierna in de rubriek BESLISSING zal worden aangegeven.
Op de terechtzitting is gebleken van instemming van de verdachte.
Bij de bepaling van de duur en de vorm van die taakstraf heeft de rechtbank in het bijzonder het type delict en de ernst van het bewezen verklaarde laten meewegen.
De rechtbank is van oordeel dat in het belang van generale en speciale preventie tevens een voorwaardelijke gevangenisstraf behoort te worden opgelegd.
8. BESLISSING OMTRENT IN BESLAG GENOMEN VOORWERPEN
De rechtbank is van oordeel, dat de in beslag genomen videoband, merk JVC, dient te worden teruggegeven aan [naam en adres], wettelijk vertegenwoordigster van [slachtoffer], wonende [adres].
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken, dat deze persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt.
9. BENADEELDE PARTIJ
Op de terechtzitting is verschenen mr. G. van der Kwaak-Knol, advocaat te 1786 AD Den Helder, Loopuytpark 37, die heeft verklaard zich in het geding over de strafzaak te voegen namens de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [adres], in verband met een vordering bij wijze van voorschot tot vergoeding van 11.371,20 euro, bestaande uit een bedrag van 3.000,= euro aan immateriële schade, een bedrag van 7.800,= euro aan materiële schade en een bedrag van 571,20 euro aan kosten van rechtsbijstand, wegens schade die de verdachte met zijn mededaders aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
De rechtbank verstaat de vordering bij wijze van voorschot aldus dat deze vordering strekt tot vergoeding van een gedeelte van de schade.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij, voorzover die de immateriële schade tot een bedrag van 500,= euro betreft, van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte - ook al zijn andere daders daarbij betrokken - rechtstreeks schade heeft geleden, welk bedrag de rechtbank voorshands begroot op 500,= euro, kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De verdachte is niet tot vergoeding gehouden voorzover het toewijsbare reeds door de mededaders aan de benadeelde partij is voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is het resterende gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, bestaande uit de materiële schade en het resterende deel van de immateriële schade niet van zo eenvoudige aard dat die delen van die vordering zich lenen voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in die delen van de vordering niet ontvankelijk is.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
10. SCHADEVERGOEDING ALS MAATREGEL
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregel besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht aan de benadeelde.
De toepassing van de vervangende hechtenis heft de op te leggen verplichting niet op.
11. TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 47 en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
12. BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1. primair en onder 2. ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feit.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een taakstraf voor de duur van 140 UREN.
Beveelt voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht dat in plaats van de taakstraf vervangende hechtenis wordt toegepast, welke vervangende hechtenis wordt vastgesteld op 70 dagen.
Bepaalt, dat deze taakstraf bestaat uit een werkstraf voor de duur van 100 uren en een leerstraf voor de duur van 40 uren, te weten het Dader-Slachtoffer-leerprogramma.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de werkstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht, volgens de maatstaf van twee uren voor elke dag.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde voorts tot een gevangenisstraf voor de tijd van VIER MAANDEN.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Gelast de teruggave van een videoband, merk JVC, aan [naam], wonende te [adres], wettelijk vertegenwoordigster van [slachtoffer].
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [adres], tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van 500,= (vijfhonderd) euro als schadevergoeding aan [naam], wonende te [adres], wettelijk vertegenwoordigster van [slachtoffer].
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op 571,20 euro.
Bepaalt dat de verdachte niet tot betaling gehouden is indien en voorzover de verschuldigde bedragen reeds door de mededaders zijn voldaan.
Verklaart de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], te betalen een som geld ten bedrage van 500,= (vijfhonderd) euro, bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van drie dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H. de Klerk, voorzitter,
mr. J.M. Vos en mr. F.J. Lourens, rechters,
in tegenwoordigheid van J.S.J. Boekel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 oktober 2003.