Rechtbank Alkmaar
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
UITSPRAAK
op grond van artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht
Inzake: [verzoeker], wonende te Obdam, verzoeker
,
tegen: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Obdam, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Het besluit van verweerder van 25 juni 2003.
Datum: 21 augustus 2003.
Verzoeker is, daartoe ambtshalve opgeroepen, in persoon verschenen.
Verweerder is, daartoe eveneens ambtshalve opgeroepen, verschenen bij gemachtigden mr. W. Haringa en B. Visser, beiden ambtenaar van de gemeente.
Verder is verschenen als partij in dit geding de naamloze vennootschap "N.V. Nuon Development & Production" (hierna: de Nuon), vergunninghoudster, vertegenwoordigd door A. Herrmann, gemachtigde.
3. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 25 juni 2003, verzonden op 26 juni 2003, heeft verweerder, beslissend op een door hem op 31 maart 2003 ontvangen aanvraag, aan de Nuon bouwvergunning verleend voor het plaatsen van twee windmolens op het perceel kadastraal bekend gemeente Obdam, sectie E, nummers 131 en 733 (beide gedeeltelijk), gelegen langs de spoorlijn Alkmaar-Hoorn ter hoogte van Geveland/Braken te Obdam.
Bij brief van 11 juli 2003 heeft verzoeker tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij brief van 14 juli 2003, bij de rechtbank ontvangen op 15 juli 2003, heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 4 augustus 2003 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken alsmede een verweerschrift ingezonden.
Vervolgens is het geding op 21 augustus 2003 ter zitting behandeld.
4.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), voorzover hier van belang, kan, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure die mogelijkerwijs volgt.
4.2. Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c en d, van de Woningwet, kort samengevat en voorzover hier van belang, mag de reguliere bouwvergunning slechts en moet worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld dan wel het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk, waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand.
Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Landelijk gebied 2000" rust op het onderhavige perceel de bestemming "Agrarisch gebied (A)" met de toegevoegde bestemming "Zone voor windenergie-installaties (WI)".
Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart als zodanig aangewezen gronden mede bestemd voor de bouw van ten hoogste zes windenergie-installaties met de daarbij behorende technische voorzieningen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en onderhoudswegen.
Het tweede lid van dit artikel bevat bebouwings- en inrichtingsvoorschriften die bij het plaatsen van windenergie-installaties met bijbehorende voorzieningen in acht moeten worden genomen.
4.3. Het bouwplan waarvoor verweerder vergunning heeft verleend, heeft betrekking op het plaatsen van twee gelijkvormige windturbines met een ashoogte van maximaal 50 meter op een perceel langs de spoorlijn Alkmaar-Hoorn in het buitengebied van de gemeente Obdam. De onderlinge afstand tussen de windturbines bedraagt 240 meter.
Verzoeker is woonachtig aan de rand van de bebouwde kom van de gemeente Obdam. De afstand tussen zijn woning en de dichtst bij gelegen windturbine bedraagt ongeveer 450 meter.
4.4. De voorzieningenrechter stelt voorop dat voorzover verweerder heeft betoogd dat verzoeker bij het bestreden besluit geen belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, hij voor dat oordeel geen grond ziet. Gelet op de ligging van de woning van verzoeker ten opzichte van de windturbines is de voorzieningenrechter van oordeel dat de woon- en leefomgeving van verzoeker, waaronder het uitzicht vanaf zijn perceel, in een zodanige mate door de windturbines kan worden beïnvloed dat hij hieraan een hem persoonlijk aangaand belang kan ontlenen dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen.
4.5. Verzoeker kan zich om diverse redenen niet met het besluit tot vergunningverlening verenigen. Daartoe heeft hij in de eerste plaats aangevoerd dat de vergunningaanvraag onvolledig is, omdat op de tekening bij de aanvraag ten onrechte de dichtst bij de windturbines gelegen woning van derden niet is ingetekend.
4.5.1. Verweerder heeft deze omissie met betrekking tot de tekening erkend. Voor de beoordeling van de vergunningaanvraag maakt dit echter volgens verweerder geen verschil, omdat de desbetreffende woning op meer dan 200 meter van de ten opzichte van die woning dichtst bij gelegen windturbine is gesitueerd. Gelet op de relevante bepalingen van het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer (hierna: het Besluit) betekent dit, aldus verweerder, dat ook wanneer rekening wordt gehouden met die woning de windturbines nog steeds onder de reikwijdte van dat Besluit vallen en niet vergunningplichtig zijn krachtens de Wet milieubeheer. Als het laatste het geval zou zijn geweest, dan had de bouwaanvraag ingevolge artikel 52 van de Woningwet moeten worden aangehouden in afwachting van het verlenen van de milieuvergunning.
4.5.2. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting acht de voorzieningenrechter het standpunt van verweerder juist. Dit bezwaar biedt daarom geen grondslag voor het treffen van een voorlopige voorziening.
4.6. Verzoeker acht de vergunningaanvraag verder onvolledig, omdat daarin merk en type van de te plaatsen windturbines niet zijn vermeld. Gelet hierop kan, aldus verzoeker, de geluidbelasting van de windturbines niet worden vastgesteld en is het tevens onmogelijk om te beoordelen of de windturbines in overeenstemming zijn met redelijke eisen van welstand.
4.6.1. De voorzieningenrechter overweegt dat de geluidbelasting van de windturbines, gelet op het toetsingskader van artikel 44 van de Woningwet, geen aspect is dat van belang is voor het antwoord op de vraag of de vergunning al dan niet kan worden verleend. In de omstandigheid dat vanwege het ontbreken van gegevens in de aanvraag over merk en type van de te plaatsen windturbines de geluidbelasting van die turbines niet kan worden vastgesteld, ziet de voorzieningenrechter daarom geen grond voor het oordeel dat de aanvraag onvolledig is.
Wat betreft het welstandsaspect komt de voorzieningenrechter tot hetzelfde oordeel. Blijkens de stukken heeft de Stichting Welstandszorg Noord-Holland, commissie West-Friesland, kring Hoorn, positief over het bouwplan geadviseerd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bevat de aanvraag zodanige informatie over de uitvoering van de windturbines - onder andere de kleur, het vermogen, de ashoogte, de rotordiameter en de tiphoogte van de windturbines worden in de aanvraag genoemd - dat de welstandscommissie op grond daarvan tot haar advies heeft kunnen komen. Het is aan vergunninghoudster om ervoor zorg te dragen dat de windturbines die uiteindelijk zullen worden geplaatst aan de uitvoeringseisen die worden genoemd in de aanvraag voldoen.
Ook dit bezwaar biedt derhalve geen grondslag voor het treffen van een voorlopige voorziening.
4.7. Verzoeker heeft verder aangevoerd dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan, zoals naar zijn mening blijkt uit de toelichting bij dit plan, er altijd van is uitgegaan dat op de onderhavige locatie drie windturbines zullen worden geplaatst. Door nu vergunning te verlenen voor twee in plaats van drie windturbines wordt volgens verzoeker in strijd met dit uitgangspunt gehandeld.
4.7.1. De voorzieningenrechter stelt vast dat artikel 20, eerste lid, van de planvoorschriften geen ondergrens stelt aan de hoeveelheid windturbines die op het onderhavige perceel mogen worden opgericht. Voor het oordeel dat het plaatsen van twee in plaats van drie windturbines in strijd is met dit planvoorschrift, ziet de voorzieningenrechter daarom geen grond. Nu de tekst van het planvoorschrift duidelijk is, kan, gelet op het algemeen rechtsbeginsel der rechtszekerheid, hetgeen in de toelichting over het plaatsen van windturbines wordt opgemerkt, wat daarvan verder ook zij, aan die tekst niet afdoen. Dit bezwaar biedt daarom evenmin een grondslag voor het treffen van een voorlopige voorziening.
4.8. In hetgeen verzoeker verder heeft aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat zich in dit geval één van de in artikel 44 van de Woningwet vervatte weigeringsgronden voor de vergunning voordoet. De voorzieningenrechter komt daarom tot de slotsom dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen.
4.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gewezen door mr. M. Kraefft, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Matiasen, als griffier.