ECLI:NL:RBALK:2003:AJ0417

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
4 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BSTPL 03/736
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening tegen herroeping voorbereidingsbesluit windturbines

Op 4 september 2003 heeft de Rechtbank Alkmaar uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een omwonende, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de gemeente Obdam om een eerder voorbereidingsbesluit te herroepen. Dit voorbereidingsbesluit was genomen om het gemeentelijk beleid ten aanzien van windturbines te heroverwegen. De voorzieningenrechter, mr. M. Kraefft, heeft op 21 augustus 2003 de zaak behandeld. Verweerder, vertegenwoordigd door gemachtigden van de gemeente, had op 8 april 2003 het voorbereidingsbesluit herroepen, wat aanleiding gaf tot het verzoek om een voorlopige voorziening. De Nuon, als betrokken partij, had eerder bezwaar gemaakt tegen het voorbereidingsbesluit en was vertegenwoordigd door A. Herrmann.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de herroeping van het voorbereidingsbesluit niet kennelijk onredelijk was. De rechter heeft overwogen dat de gemeente bij het nemen van een voorbereidingsbesluit een grote beleidsvrijheid toekomt en dat de belangen van de Nuon, die een schadeclaim had aangekondigd, ook in de afweging zijn meegenomen. De rechter heeft geen aanknopingspunten gevonden om te concluderen dat de milieuaspecten en de gevolgen voor de vleermuizenpopulatie niet adequaat waren beoordeeld. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de conclusie dat er geen grond was voor het oordeel dat het bestreden besluit vanuit planologisch oogpunt kennelijk onredelijk was.

De uitspraak benadrukt de beleidsvrijheid van gemeenten bij het nemen van voorbereidingsbesluiten en de noodzaak om alle relevante belangen in de besluitvorming te betrekken. De rechter heeft ook aangegeven dat de beslissing van de gemeente om het voorbereidingsbesluit te herroepen niet in strijd was met het provinciale beleid, dat gericht is op het plaatsen van meerdere windturbines in plaats van solitaire exemplaren. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank Alkmaar
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
UITSPRAAK
op grond van artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr: BSTPL 03/736
Inzake: [verzoeker], wonende te Obdam, verzoeker,
tegen: de raad van de gemeente Obdam, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Het besluit van verweerder van 8 april 2003.
2. Zitting
Datum: 21 augustus 2003.
Verzoeker is, daartoe ambtshalve opgeroepen, in persoon verschenen.
Verweerder is, daartoe eveneens ambtshalve opgeroepen, verschenen bij gemachtigden mr. W. Haringa en B. Visser, beiden ambtenaar van de gemeente.
Verder is verschenen als partij in dit geding de naamloze vennootschap "N.V. Nuon Development & Production" (hierna: de Nuon), vertegenwoordigd door A. Herrmann, gemachtigde.
3. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 11 februari 2003 heeft verweerder overeenkomstig artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening verklaard dat een bestemmingsplan wordt voorbereid voor de in het bestemmingsplan "Landelijk gebied 2000" op de plankaart aangeduide westelijke zone voor windenergie-installaties langs de spoorlijn Hoorn-Alkmaar, gelegen in het gebied tussen Obdammerdijkje, Braken en Geveland, te Obdam. Dit besluit is bekendgemaakt op 12 februari 2003 en in werking getreden op dezelfde datum.
Bij brief van 11 maart 2003 heeft de Nuon tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 8 april 2003 heeft verweerder het hiervoor genoemde voorbereidingsbesluit herroepen. Dit besluit is bekendgemaakt op 6 mei 2003 en in werking getreden op dezelfde datum.
Bij brief van 26 mei 2003 heeft verzoeker tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij brief van 12 juni 2003, bij de rechtbank ontvangen op 16 juni 2003, heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 27 juni 2003 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
Bij brief van 3 juli 2003 heeft verzoeker een nadere memorie ingezonden.
Bij brief van 4 juli 2003 heeft verweerder op de nadere memorie gereageerd.
Vervolgens is het geding op 21 augustus 2003 ter zitting behandeld.
4. Motivering
4.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), voorzover hier van belang, kan, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure die mogelijkerwijs volgt.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voorzover hier van belang, kan de gemeenteraad verklaren, dat een bestemmingsplan wordt voorbereid (voorbereidingsbesluit).
4.2. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder met het bestreden besluit, waarbij hij zijn besluit van 11 februari 2003 heeft herroepen, heeft beoogd een nader primair besluit te nemen hangende het door de Nuon gemaakte bezwaar tegen het besluit van 11 februari 2003. De relevante bepalingen van de Awb staan hieraan niet in de weg.
4.3. Bij uitspraak van 24 juli 2002, no. 200101577/1, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, voorzover hier van belang, het beroep van verzoeker tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 30 januari 2001 tot goedkeuring van het bestemmingsplan "Landelijk gebied 2000" ongegrond verklaard. Dit beroep had betrekking op een tweetal locaties binnen de gemeente Obdam waaraan de bestemming "Agrarisch gebied (A)" met de toegevoegde bestemming "Zone voor windenergie-installaties (WI)" is toegekend. Na de uitspraak van de Afdeling is eerst de procedure tot verlening van de bouwvergunning voor de windturbines op de zogenoemde oostelijke locatie in gang gezet. Tegen deze vergunning is door diverse omwonenden bezwaar gemaakt. Op grond hiervan, alsmede vanwege een aantal andere ontwikkelingen die zich na de totstandkoming van het bestemmingsplan hebben voorgedaan, waaronder een onderzoek van de Natuurkundewinkel van de Rijksuniversiteit Groningen over de geluidbelasting van windturbines en de inwerkingtreding van het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer (hierna: het Besluit) op 1 december 2001, heeft verweerder aanleiding gezien om met betrekking tot de zogenoemde westelijke locatie een voorbereidingsbesluit te nemen teneinde zich nader te bezinnen op het beleid ten aanzien van de realisering van windturbines.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het voorbereidingsbesluit herroepen. Verweerder heeft aan dit besluit de motivering ten grondslag gelegd dat ruimtelijke aspecten en milieuaspecten een wijziging van het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid niet rechtvaardigen. Verweerder heeft bij zijn besluitvorming tevens betrokken dat de Nuon, de beoogde exploitant van de westelijke locatie, te kennen heeft gegeven dat een schadeclaim bij de gemeente zal worden ingediend als het project ter plaatse geen doorgang kan vinden.
4.4. Verzoeker, een omwonende, kan zich niet verenigen met het besluit van verweerder om het voorbereidingsbesluit te herroepen. Hij is van mening dat verweerder het besluit onzorgvuldig en op ondeugdelijke gronden heeft genomen. Volgens verzoeker blijkt uit het rapport dat van het onderzoek van de Natuurkundewinkel van de Rijksuniversiteit Groningen is opgemaakt (hierna: het RUG-rapport) dat de windsnelheid op de grond vaak lager is dan ter hoogte van de rotor van de windturbine, waardoor, anders dan tot nu toe altijd is verondersteld en ook bij de totstandkoming van het Besluit als uitgangspunt is gehanteerd, de geluidbelasting van de windturbines niet wegvalt tegen het referentieniveau van het omgevingsgeluid. Verder heeft verzoeker betoogd dat in het kader van de totstandkoming van het bestemmingsplan onvoldoende onderzoek is verricht naar de effecten die de windturbines hebben op de vleermuizenpopulatie die foerageert in het nabij de westelijke locatie gelegen natuurgebied "De Weel". Daarnaast is verweerder er naar de mening van verzoeker al te lichtvaardig van uitgegaan dat de schadeclaim van de Nuon juridisch houdbaar is. Tot slot heeft verzoeker erop gewezen dat inmiddels duidelijk is geworden dat op de westelijke locatie slechts plaats is voor twee windturbines. Dit is volgens verzoeker in strijd met het provinciale beleid, op grond waarvan geen solitaire windturbines meer zijn toegestaan, maar uitsluitend windturbineparken. Hieronder moeten, aldus verzoeker, tenminste drie windturbines worden verstaan.
4.4.1. De voorzieningenrechter stelt voorop dat verweerder bij het nemen van een voorbereidingsbesluit en, in het verlengde daarvan, ook bij het intrekken van een dergelijk besluit een grote mate van beleidsvrijheid toekomt. De beslissing tot het nemen van een voorbereidingsbesluit is in belangrijke mate afhankelijk van de inzichten die bij verweerder bestaan over de wenselijke en onwenselijke ruimtelijke ontwikkelingen in het betrokken gebied. Bij de toetsing van het bestreden besluit kan de voorzieningenrechter daarom slechts beoordelen of het intrekken van het op 11 februari 2003 genomen voorbereidingsbesluit in planologisch opzicht al dan niet kennelijk onredelijk is te achten.
4.4.2. De voorzieningenrechter is uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat de Commissie Implementatie NEWIN (Nederlanse Windenergievereniging) het RUG-rapport aan het ingenieursbureau Lichteveld Buis en Partners B.V. (hierna: LBP) heeft voorgelegd om dat te beoordelen. LBP heeft een rapport opgesteld, dat de conclusies van het RUG-rapport weerspreekt. Wat er ook zij van de controverse tussen beide rapporten, de voorzieningenrechter ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten ten aanzien van door windturbines veroorzaakte geluidbelasting zich inmiddels in die mate hebben gewijzigd dat de wijze waarop met dit milieuaspect bij de totstandkoming van het bestemmingsplan is rekening gehouden als achterhaald moet worden beschouwd.
Uit de stukken is naar voren gekomen dat het provinciale ruimtelijk beleid erop is gericht om het plaatsen van solitaire windturbines tegen te gaan. Uitgangspunt is dat medewerking wordt verleend aan het plaatsen van meerdere molens in groepen van tenminste drie in lijn of tenminste vijf in clusteropstelling. Ter zitting is komen vast te staan dat de westelijke locatie, in overeenstemming met het provinciale beleid, ruimte biedt voor drie windturbines. Dat voor het oprichten van drie in plaats van twee windturbines een milieuvergunning is vereist, omdat in dat geval één windturbine te dicht bij woningen van derden is gelegen om onder de reikwijdte van het Besluit te kunnen vallen, maakt dit niet anders.
Ten tijde van de totstandkoming van het bestemmingsplan was reeds bekend dat het gebied De Weel, dat op ongeveer 500 meter ten zuiden van de westelijke locatie ligt, als foerageergebied door een vleermuizenpopulatie wordt gebruikt. Hierin is geen belemmering gezien om aan de westelijke locatie een bestemming toe te kennen die het oprichten van windturbines mogelijk maakt. Voor het oordeel dat die belemmering thans wel aanwezig is, ziet de voorzieningenrechter in de stukken en het verhandelde ter zitting geen grond. Voorzover de windturbines gevolgen hebben voor de vleermuizenpopulatie zal een ontheffing op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet zijn vereist. Dat op voorhand moet worden betwijfeld dat die ontheffing verleend kan worden, is niet aannemelijk geworden.
4.4.3. Op grond van hetgeen hiervoor ten aanzien van de bezwaren van verzoeker is overwogen, ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit vanuit planologisch oogpunt kennelijk onredelijk is te achten. De omstandigheid dat verweerder in zijn besluitvorming mede belang heeft toegekend aan mogelijke schadeclaims van de Nuon bij handhaving van het oorspronkelijke voorbereidingsbesluit, rechtvaardigt deze conclusie evenmin. Bij een besluit om een voorbereidingsbesluit te nemen of in te trekken dienen alle relevante belangen te worden betrokken. Voor het oordeel dat in de belangenafweging van verweerder aan de mogelijke schadeclaims van de Nuon een te zwaar gewicht is toegekend, ziet de voorzieningenrechter in de stukken en het verhandelde ter zitting geen grond.
4.5. Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen.
4.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
5. Beslissing
De voorzieningenrechter,
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gewezen door mr. M. Kraefft, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Matiasen, als griffier.