ECLI:NL:RBALK:2003:AI0901

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
7 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
WAO 03/113
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid en toepassing van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS)

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 7 augustus 2003 uitspraak gedaan over de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van eiser, die zijn werkzaamheden als inpakker had gestaakt vanwege rugklachten. De rechtbank moest beoordelen of de beslissing van verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), om eiser gedeeltelijk arbeidsgeschikt te verklaren, terecht was. Eiser had eerder een WAO-uitkering ontvangen, maar deze was gewijzigd op basis van een nieuwe beoordeling door de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige. De rechtbank constateerde dat de verzekeringsarts gebruik had gemaakt van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) om de geschiktheid van eiser voor bepaalde functies vast te stellen. De rechtbank oordeelde dat het CBBS op zichzelf niet voldoende was om te concluderen dat de geselecteerde functies passend waren voor eiser, zonder een nadere motivering van de arbeidsdeskundige. De rechtbank benadrukte dat de arbeidsdeskundige de noodzaak heeft om inzichtelijk en controleerbaar te motiveren waarom de geselecteerde functies geschikt zijn, vooral gezien de beperkingen van eiser. Na beoordeling van de medische gegevens en de argumenten van eiser, concludeerde de rechtbank dat de beslissing van verweerder op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag berustte. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank zag geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank Alkmaar
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
UITSPRAAK
op grond van artikel 8:66 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr: WAO 03/113
Inzake: [eiser], geboren op [geboortedatum], wonende te Alkmaar, eiser,
tegen: De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Het besluit van verweerder van 16 januari 2003.
2. Zitting
Datum: 10 juni 2003.
Eiser is niet verschenen.
Verweerder is, daartoe ambtshalve opgeroepen, verschenen bij gemachtigde drs. J.P.A. Loogman, werkzaam bij UWV Gak. Voorts zijn namens verweerder verschenen drs. J.F. Jacobson, staf verzekeringsarts, en P. Gerrits, staf arbeidsdeskundige.
3. Ontstaan en loop van het geding
Eiser was laatstelijk werkzaam als inpakker bij de Stichting Centrum Administratie Zaandam/IJmond. Op 12 januari 2000 heeft eiser zijn werkzaamheden gestaakt in verband met toegenomen rugklachten.
Bij besluit van 8 januari 2001 heeft verweerder met ingang van 10 januari 2001 aan eiser een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Het tegen dit besluit gerichte bezwaar is bij beslissing op bezwaar van 14 juni 2001 ongegrond verklaard.
In haar uitspraak van 20 december 2002 heeft de rechtbank het hiertegen ingestelde beroep van eiser onder registratienummer 01/1174 ongegrond verklaard. Op het hiertegen ingestelde hoger beroep was ten tijde van de sluiting van het onderzoek in deze zaak nog geen uitspraak gedaan.
Bij brief van 1 februari 2002 is namens eiser om een nieuwe beoordeling verzocht, zulks in verband met toegenomen klachten.
Verweerders verzekeringsarts heeft eiser op 12 april 2002 opnieuw onderzocht en nadere informatie van de huisarts van eiser opgevraagd. Op 29 juli 2002 heeft de verzekeringsarts gerapporteerd en een Functionele Mogelijkhedenlijst en een Kritische Functionele Mogelijkhedenlijst opgesteld.
Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige een onderzoek ingesteld. In zijn rapportage van 5 september 2002 heeft deze geconcludeerd dat eiser geschikt wordt geacht voor passende arbeid en dat hij op grond van de met deze arbeid te realiseren verdiensten 65 tot 80% arbeidsongeschikt moet worden beschouwd.
Bij besluit van 11 september 2002 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering met ingang van 1 oktober 2002 wordt gewijzigd en wordt berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
Tegen dit besluit is namens eiser bij brief van 16 september 2002 bezwaar gemaakt.
Bij rapportage van 10 januari 2003 heeft de bezwaarverzekeringsarts van verweerder zijn oordeel over de bezwaren van eiser naar voren gebracht.
Bij besluit van 16 januari 2003 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit is namens eiser bij brief van 17 januari 2003, bij de rechtbank ingekomen op 20 januari 2003 en nader aangevuld bij brief van 14 februari 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 14 maart 2003 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden en een verweerschrift ingediend. Met een faxbericht van 4 juni 2003 is namens verweerder op verzoek van de rechtbank nadere informatie in het geding gebracht.
Het geding is behandeld ter zitting van 10 juni 2003.
Met toepassing van artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.
4. Motivering
In dit geding dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verweerder terecht en op goede gronden, onder handhaving van het primaire besluit van 11 september 2002, aan eiser met ingang van 1 oktober 2002 een WAO-uitkering heeft toegekend die is berekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 65 tot 80. Voor de beantwoording van deze vraag is het volgende van belang.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de WAO is arbeidongeschikt, geheel of gedeeltelijk, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk kan verdienen.
Het begrip arbeidsongeschiktheid kent een tweetal componenten, te weten een medische component en een arbeidskundige component. Voor de medische component wordt beoordeeld welke gevolgen de bij de verzekerde geconstateerde ziekte(n) of gebreken hebben voor diens lichamelijke dan wel psychische belastbaarheid, terwijl de arbeidskundige component daarin bestaat dat wordt bezien welke gangbare functies kunnen worden uitgeoefend ondanks de verminderde belastbaarheid en welk loon daarmee nog kan worden verdiend. Toegepast op de onderhavige zaak leidt deze benadering tot de volgende beschouwing.
Verweerders besluit berust op de opvatting dat eiser overeenkomstig de op 29 juli 2002 opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst in staat is de door de arbeidsdeskundige aan eiser voorgehouden functies te verrichten en dat de vergelijking van eisers maatmanloon enerzijds en het loon dat eiser in de voorgehouden functies zou kunnen verdienen anderzijds resulteert in een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
In beroep is namens eiser aangevoerd dat hij ernstiger beperkt is dan verweerders (bezwaar)verzekeringsarts heeft aangenomen. Daartoe is gewezen op zijn recidiverende hernia waarvoor hij al twee maal zonder succes is geopereerd terwijl andere behandelingsmethoden geen effect hebben op eisers pijnklachten. Voorts is eiser van mening dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn hoge bloeddruk en dat er geen althans onvoldoende aandacht is besteed aan de overschrijdingen van de belasting in de geduide functies.
De rechtbank overweegt als volgt.
Bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser heeft verweerder gebruik gemaakt van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). Het CBBS is in de plaats gekomen van het Functie Informatiesysteem (FIS). Het FIS-belastbaarheidspatroon is vervangen door de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De FML bevat zes rubrieken, te weten: rubriek 1: persoonlijk functioneren, rubriek 2: sociaal functioneren, rubriek 3: aanpassing aan fysieke omgevingseisen, rubriek 4: dynamische handelingen, rubriek 5: statische houdingen en rubriek 6: werktijden. Elke rubriek bevat normaalwaarden en een aantal gradaties dan wel vormen van beperkingen. De normaalwaarden zijn gelijk aan het niveau van functioneren van een gezond persoon tussen de 16 en 65 jaar (de beroepsbevolking). De verzekeringsarts vult de FML in en voert in het bestand de door hem vastgestelde beperkingen in. De vastgestelde beperkingen worden daarnaast weergegeven in de Kritische Functionele Mogelijkhedenlijst (KFML). De overige items worden in de FML automatisch ingevuld op het niveau van de normaalwaarden.
Nadat de verzekeringsarts de FML en KFML heeft ingevuld, onderzoekt de arbeidsdeskundige de resterende verdiencapaciteit van de verzekerde. Hiertoe raadpleegt de arbeidsdeskundige het CBBS en beoordeelt of de verzekerde geschikt is voor gangbare arbeid. In het CBBS zijn functies die grotendeels als gelijksoortig kunnen worden aangemerkt geclusterd onder SBC-codes. De SBC-codering is de Standaard Beroepen Classificatie 1992 van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het geautomatiseerde systeem signaleert op het computerscherm ten behoeve van de beoordelend arbeidsdeskundige per geselecteerde functie de mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van de verzekerde en de zogeheten niet-matchende punten. Niet-matchende punten zijn punten op de FML waarvoor geen corresponderende belastingspunten zijn te vinden in de functiebeschrijvingen. Vervolgens beoordeelt de arbeidsdeskundige of de geselecteerde functie passend is, eventueel na overleg met de verzekeringsarts.
De rechtbank stelt voorop van oordeel te zijn dat niet kan worden gesteld dat het CBBS niet aanvaardbaar is als hulpmiddel om de mate van arbeidsongeschiktheid van een verzekerde te bepalen ingevolge de WAO en zoals nader geregeld in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Bij de toepassing van het CBBS dient verweerder de vereiste zorgvuldigheid in acht te nemen en te motiveren op grond van welke overwegingen tot de in geding zijnde schatting van de resterende verdiencapaciteit van de betrokkene is gekomen.
Dit betekent dat toepassing van het CBBS en de eindselectie van functies die deze toepassing oplevert op zichzelf beschouwd niet kan leiden tot de vaststelling dat de geselecteerde functies passend zijn. Daarvoor zal in het algemeen een door de arbeidskundige (al dan niet na overleg met de verzekeringsarts) geleverde nadere motivering nodig zijn. Tot deze conclusie is de rechtbank geraakt nu zij een aantal uitvoeringstechnische knelpunten signaleert die aan het nieuwe systeem kleven.
Allereerst valt in dit kader de problematiek van de niet-matchende punten te noemen: de verzekeringsarts kan in de FML op een aantal aspecten (op 35 aspecten, volgens de "CBBS vergelijking FML en Belastingpunten" van verweerders voorganger Lisv van oktober 2001) beperkingen aangeven waarvoor geen corresponderende belastingpunten in de functiebeschrijvingen voorkomen. Dit betekent dat de arbeidsdeskundige zich bij iedere beperking die de verzekeringsarts markeert op een niet-matchend punt dient af te vragen of de door het systeem geselecteerde functie een belasting kent die mogelijk strijdig is met de aangegeven beperking. Daarbij zal de arbeidsdeskundige, indien hij tot de conclusie komt dat de functiebelasting de beperking op het niet-matchende punt niet overschrijdt, in staat moeten zijn deze conclusie controleerbaar en inzichtelijk te maken.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat een belemmering voor de controleerbaarheid en inzichtelijkheid van de door de arbeidsdeskundige verrichte beoordeling is gelegen in het gegeven dat bij de dossiervorming niet zichtbaar wordt gemaakt welke signaleringen ten aanzien van bepaalde functiebelastingen de arbeidsdeskundige bij zijn selectiewerkzaamheden te beoordelen krijgt. In dit opzicht verschilt het CBBS wezenlijk van het FIS-systeem waarin deze signaleringen voor een ieder zichtbaar op de verkorte functiebeschrijving werden aangegeven met asterisken bij de functiebelastingen die een overschrijding van de gescoorde belastbaarheid vertoonden.
De rechtbank trekt uit het voorgaande de conclusie dat, meer dan voorheen onder toepassing van het FIS-systeem het geval was, voor de arbeidsdeskundige de noodzaak bestaat om op inzichtelijke en controleerbare wijze te motiveren waarom de geselecteerde functies passend zijn bij een gegeven (K)FML. Daarbij dient een dergelijke motivering, gelet op het vereisten van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, in beginsel te worden vermeld bij de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
Omtrent de in de onderhavige zaak gegeven arbeidsongeschiktheidsbeoordeling met toepassing van het CBBS overweegt de rechtbank als volgt.
Gelet op de medische gegevens die zich in het dossier bevinden, oordeelt de rechtbank dat geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsarts vastgestelde en door hem in een FML vastgelegde belastbaarheid van eiser, zoals die is bevestigd door de bezwaarverzekeringsarts. De rechtbank stelt vast dat in de FML een behoorlijk aantal beperkingen van eisers belastbaarheid is aangegeven bij de rubrieken sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. Deze lijst van beperkingen is ingegeven door eisers rugklachten. Zonder hiermee de door eiser ondervonden klachten te willen bagatelliseren ziet de rechtbank in de overgelegde medische informatie geen aanknopingspunten voor eisers stelling dat hij ten aanzien van rugbelastende aspecten verdergaand beperkt is dan in de FML is vermeld.
Verder stelt de rechtbank vast dat de hoge bloeddruk door de bezwaarverzekeringsarts in zijn beoordeling is betrokken waarbij deze constateerde dat de forse beperkingen in de FML ten aanzien van rugbelasting tevens inhouden dat voldoende rekening wordt gehouden met de bij hypertensie optredende beperkingen ten aanzien van persbewegingen die bijvoorbeeld bij zwaar tillen optreden. Ook hier ziet de rechtbank in de overgelegde medische informatie geen aanleiding om het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts voor onjuist te houden. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische grondslag.
Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag overweegt de rechtbank, in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen over het CBBS, als volgt.
De in geding zijnde schatting van eisers resterende verdiencapaciteit is gebaseerd op zijn geschiktheid voor de volgende SBC-codes: 111180 (productiemedewerker industrie), 272040 (confectie, meubel, dekkleden naaister), 372091 (assistent consultatiebureau) en 282100 (bestelautochauffeur).
Volgens de FML is eiser op het aspect vervoer (rubiek sociaal functioneren) normaal belastbaar echter met de aantekening dat hij niet uren achtereen kan autorijden wegens beperkingen ten aanzien van zitten. Het aspect vervoer matcht niet met de belastingspunten in de functiebeschrijvingen. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom niet op voorhand worden aangenomen dat eiser de op geautomatiseerde wijze geselecteerde functies kan verrichten, indien een onderbouwing en/of toelichting ontbreekt waaruit blijkt waarom die functies voor hem, gelet op zijn beperking op het aspect vervoer, geschikt zijn. Een onderbouwing acht de rechtbank bij de functies met SBC-code 11180, 272040 en 372091 genoegzaam gegeven met de eveneens in de eindselectie opgenomen functiebeschrijving op grond waarvan kan worden vastgesteld dat in deze functies geen auto hoeft te worden gereden. Bij de functie van de bestelautochauffeur (282100) kan worden vastgesteld dat bij deze functie het autorijden een deeltaak is (van 50 of 60% van de parttime werktijd) en dat er nooit langer dan 15 of 30 minuten achtereen gezeten hoeft te worden. Zoals verweerder ter zitting nader heeft toegelicht onder verwijzing naar een ten behoeve van deze zitting opgemaakte arbeidskundige rapportage is dit aspect nog nader bekeken door de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige en is geconcludeerd dat in deze functie niet uren achtereen auto hoeft te worden gereden. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank in deze functie voldoende rekening gehouden met eisers beperking ten aanzien van vervoer.
Vervolgens constateert de rechtbank dat in de FML bij het aspect koude de opmerking is gemaakt "maar niet in vrieshuizen werken". De rechtbank stelt vast dat uit de beschrijvingen van de geselecteerde functies valt op te maken dat de werkzaamheden niet in vrieshuizen plaatsvinden, hetgeen door eisers gemachtigde ter zitting nog eens is benadrukt.
Bij het aspect schroefbewegingen met hand en arm is in de FML de opmerking geplaatst dat dit bij eiser niet hoogfrequent mag voorkomen. De rechtbank stelt met verweerder vast dat de belastingen bij de geselecteerde functies geen bijzondere belasting op dit aspect aangeven.
Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat de belasting in de geselecteerde functies eisers beperkingen op de aspecten koude en schroefbewegingen niet overschrijden.
Uit het van de zijde van verweerder overgelegde gedingstuk M41 ("Overleg VA-AD Afwijkende functiebelasting") leidt de rechtbank af dat de bij de geselecteerde functies gesignaleerde overschrijdingen van eisers beperkingen onderwerp van (elektronisch) overleg tussen verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zijn geweest.
De rechtbank is van oordeel dat uit het overleg tussen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige en de weergave daarvan in genoemd gedingstuk in het onderhavige geval voldoende is gebleken dat de geduide functies ondanks de overschrijding van de belastbaarheid van de betrokken verzekerde voor hem geschikt kunnen worden geacht.
Ten slotte stelt de rechtbank vast dat eisers gemachtigde zich keert tegen (voorkomende overschrijdingen in) geduide functies, maar daarbij niet uitgaat van de aan deze arbeidsongeschiktheidsschatting ten grondslag gelegde functies. De rechtbank gaat daarom aan dit betoog voorbij.
Resumerend komt de rechtbank tot de conclusie dat het besluit tevens op een deugdelijke arbeidskundige grondslag is gebaseerd.
Het beroep is ongegrond. Gelet op deze beslissing ziet de rechtbank geen aanleiding verweerder te veroordelen in de aan de zijde van verweerder gemaakte proceskosten.
5. Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep ongegrond
Aldus gewezen door mr. M.F.G.H. Beckers als voorzitter en
mr. G.W.J. Harten en mr. P.J. Jansen als leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.H. Riemeijer, als griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2003
door voornoemde voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L. Boonstra als griffier.