ECLI:NL:RBALK:2003:AI0671

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
31 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
222/2003 JS
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • R.F.B. van Zutphen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van Stichting Olympium in kort geding tegen Stichting OVO betreffende doorstart van vwo-afdeling voor hoogbegaafden

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Alkmaar op 31 juli 2003 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Olympium en Stichting OVO. Stichting Olympium vorderde dat Stichting OVO met ingang van het nieuwe schooljaar een doorstart zou realiseren van de vwo-afdeling voor hoogbegaafden, bekend als Olympium. De voorzieningenrechter heeft Stichting Olympium echter niet ontvankelijk verklaard in haar vorderingen. De rechtbank oordeelde dat Stichting Olympium geen specifieke relatie had met Stichting OVO en dat er geen contractuele verplichtingen bestonden die de vorderingen konden onderbouwen. De voorzieningenrechter merkte op dat de gevorderde voorzieningen niet binnen de statutaire doelstellingen van Stichting Olympium vielen en dat de belangen van de leerlingen en ouders niet voldoende waren gebundeld om als rechtspersoon op te kunnen treden.

Tijdens de zitting op 15 juli 2003 heeft Stichting Olympium gesteld dat ouders bereid waren zich als procespartij te voegen, maar dit werd door Stichting OVO betwist. De voorzieningenrechter concludeerde dat, zelfs als Stichting Olympium ontvankelijk zou zijn, de vorderingen alsnog zouden zijn afgewezen vanwege de onuitvoerbaarheid ervan. De rechtbank wees erop dat de afdeling Olympium per 1 augustus 2003 zou ophouden te bestaan en dat er een nieuwe onderwijsvorm zou worden geïntroduceerd. De voorzieningenrechter heeft Stichting Olympium als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op 205 euro aan verschotten en 703 euro aan salaris van de procureur.

Uitspraak

DE RECHTBANK TE ALKMAAR
KG nummer: 222/2003 JS
Uitspraak: 31 juli 2003
De voorzieningenrechter van de rechtbank te Alkmaar, rechtdoende in kort geding, heeft het volgende vonnis gewezen in de zaak van:
de stichting STICHTING OLYMPIUM,
zetelende te Alkmaar,
EISERES IN KORT GEDING,
procureur mr. H.R.M. Jenné,
advocaat mr. C.J.P. Liefting te Amstelveen,
tegen:
de stichting STICHTING OPENBAAR VOORTGEZET ONDERWIJS NOORD HOLLAND NOORD,
zetelende te Alkmaar,
GEDAAGDE IN KORT GEDING,
procureur mr. C.H.P. de Boer.
Partijen worden hierna genoemd Stichting Olympium en Stichting OVO.
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Ter terechtzitting van 15 juli 2003 heeft eiseres gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding.
Gedaagde heeft de vordering bestreden.
Na verder debat hebben partijen de stukken, waaronder van de zijde van eiseres de originele dagvaarding en van beide zijden de producties en de pleitnotities, overgelegd en vonnis gevraagd.
De inhoud van alle stukken wordt als hier ingelast beschouwd.
DE BEHANDELING VAN DE ZAAK
1. De uitgangspunten
1.1. Onder de Stichting OVO valt een aantal scholen, zoals de Openbare Scholengemeenschap Huygenwaard te Heerhugowaard (verder: het Huygenwaard) en het Jan van Scorel College te Alkmaar.
1.2. In augustus 2001 is als experiment een vwo-afdeling voor hoogbegaafde leerlingen gestart onder de naam Olympium van de openbare scholengemeenschap Huygenwaard te Heerhugowaard (verder: afdeling Olympium) in het centrum voor vakopleiding te Heerhugowaard.
1.3. Op 22 maart 2002 heeft de Inspectie van het Onderwijs een bezoek gebracht aan de afdeling Olympium en naar aanleiding hiervan een rapport d.d. 9 juli 2002 opgemaakt.
1.4. Met ingang van het schooljaar 2002/2003 is de afdeling Olympium wegens administratieve redenen en wegens ruimtegebrek opgenomen binnen het Jan van Scorel College. De leerlingen zijn toen ook ingeschreven bij het Jan van Scorel College en vanaf 19 augustus 2002 tot 30 juni 2003 was de afdeling Olympium gevestigd aan de Oude Gracht te Alkmaar.
1.5. In februari 2003 heeft het bestuur van Stichting OVO besloten dat de afdeling Olympium per 1 augustus 2003 geïntegreerd zou worden met het Jan van Scorel College.
1.6. Op 11 februari 2003 hebben de ouders/verzorgers alle leerlingen van de afdeling Olympium per 31 juli 2003 uitgeschreven van het Jan van Scorel College.
1.7. Op 3 maart 2003 is een informatiebijeenkomst gehouden op het Huygenwaard in verband met een nieuwe opzet van afdeling Olympium op het Jan van Scorel College. Geen van de uitgenodigde ouders/verzorgers is op deze bijeenkomst verschenen.
1.8. Bij brief van 14 april 2003 heeft het bestuur van Stichting OVO laten weten op de hoogte te zijn van het feit dat alle ouders/verzorgers de leerlingen per 31 juli 2003 hebben uitgeschreven van het Jan van Scorel College en dat dit aanleiding is geweest per 1 augustus 2003 te zullen stoppen met afdeling Olympium.
1.9. Vanaf 1 augustus 2003 gaat er een nieuwe vorm van onderwijs voor hoogbegaafde leerlingen van start op basis van het Dalton-concept van het Jan van Scorel College. Het betreft vooralsnog de brugklas van het vwo.
1.10. Op 20 juni 2003 is Stichting Olympium opgericht, welke op 2 juli 2003 is ingeschreven in het Handelsregister.
1.11. De statutaire doelstelling van Stichting Olympium luidt ingevolge artikel 2 van het statuur als volgt:
Artikel 2
1. De stichting heeft ten doel:
a. het nemen van initiatieven en/of ondersteunen daarvan, om te komen tot speciaal onderwijs voor hoogbegaafde leerlingen;
b. het werven van gelden waarmee scholen of initiatieven in staat gesteld worden speciaal onderwijs in te richten voor hoogbegaafde leerlingen. De stichting draagt bij aan de financiering van de extra kosten, welke door scholen of initiatieven gemaakt worden en welke niet uit reguliere ministeriële onderwijsbijdragen gefinancierd kunnen of mogen worden;
c. het zich inzetten voor, sterk maken voor en steunen van gemeld bijzonder onderwijs voor hoogbegaafden op andere dan financiële wijze;
d. het verrichten van alle verdere handelingen, die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn.
2. De stichting tracht haar doel onder meer te verwezenlijken door het actief werven van fondsen. Zij doet dit middels verzoeken tot steun aan bedrijven en particulieren, verzoeken voor subsidies aan gemeenten, provinciale overheden, rijksoverheid en Europese organen. De rechten en verplichtingen van steun verlenende bedrijven, particulieren (de donateurs) binnen de stichting worden door het bestuur vastgelegd in een reglement.
2. De vordering en de standpunten van partijen
Stichting Olympium vordert, zakelijk weergegeven, dat de voorzieningenrechter voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. Stichting OVO zal veroordelen tot het realiseren/doen mogelijk zijn van een doorstart/continuering van afdeling Olympium vanaf de eerste dag van het a.s. schooljaar en hiervoor alle benodigde middelen te verschaffen;
II. zal beslissen dat het hiervoor onder I. gevraagde zal worden gecontroleerd door een daartoe bevoegde autoriteit in bijzijn van een gerechtsdeurwaarder, op kosten van gedaagde;
III. zal opleggen een dwangsom van 150.000,- euro voor iedere dag dat gedaagde niet aan het hiervoor onder I en II voldoet;
IV. althans een zodanige beslissing zal nemen als geraden voorkomt;
V. gedaagde zal veroordelen in de proceskosten.
Naast de hiervoor onder 1 genoemde uitgangspunten heeft Stichting Olympium aangevoerd dat Stichting OVO haar gedane toezeggingen niet nakomt door het concept van afdeling Olympium voortijdig - de toezegging gold voor een periode van minimaal zes jaar - te willen staken en de hoogbegaafde leerlingen weer te willen integreren met reguliere leerlingen op het Jan van Scorel College, terwijl het specifieke kenmerk van afdeling Olympium nu juist is dat de hoogbegaafde leerlingen fysiek gescheiden zijn van reguliere leerlingen. Zowel de leerlingen als de ouders ondervinden door deze handelswijze schade.
Stichting OVO heeft de vordering betwist en heeft hiertoe, zakelijk weergegeven, als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat Stichting Olympium niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. Voorts heeft Stichting OVO aangevoerd dat de vorderingen een formele, juridische en feitelijke grondslag missen en dat deze derhalve aan de Stichting Olympium dienen te worden ontzegd. Daarbij komt dat de gevorderde voorzieningen praktisch, formeel, financieel en personeel onmogelijk en onuitvoerbaar zijn, aldus Stichting OVO. Ten slotte heeft Stichting OVO betwist dat aan Stichting Olympium enige toezeggingen zijn gedaan met betrekking tot de minimale duur van afdeling Olympium.
Partijen hebben hun wederzijdse standpunten nader uiteengezet onder meer aan de hand van de overgelegde pleitnotities. Voor zover nodig voor de beslissing zal daarop hierna afzonderlijk en uitdrukkelijk worden ingegaan.
3. De gronden van de beslissing
3.1. Stichting OVO heeft als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat Stichting Olympium niet-ontvankelijk verklaard dient te worden en heeft hiertoe gesteld dat Stichting Olympium een algemeen ideële doelstelling heeft en geen specifiek doel gericht op de in deze procedure bedoelde afdeling Olympium. Voorts heeft Stichting OVO aangevoerd dat Stichting Olympium formeel geen enkele relatie heeft tot Stichting OVO, er geen sprake is van een contract of andere verhouding tussen partijen en bovendien heeft Stichting OVO ook nimmer contact gehad met voornoemde stichting. Gezien het hiervoor weergegeven verweer, zal thans de vraag aan de orde zijn of de gevorderde voorzieningen vallen binnen de statutaire doelstelling van Stichting Olympium, zoals hiervoor weergegeven onder 1.11. Daarbij is van belang de vraag of de belangen waarvoor Stichting Olympium thans opkomt, zich lenen voor bundeling, zodat het aangewezen is dat zij als rechtspersoon in rechte ter behartiging van die belangen op kan treden. Blijkens de door Stichting Olympium gevorderde voorzieningen gaat het in dit geding om de nakoming van (mondeling) gedane toezeggingen door (het bestuur van) Stichting OVO jegens de leerlingen van afdeling Olympium en hun ouders/verzorgers met betrekking tot onder andere de periode dat het betreffende onderwijsconcept van de afdeling Olympium zou voortduren en de eigen en aparte locatie waar het betreffende onderwijs gegeven zou worden. Derhalve gaat het hier in feite om de belangen van een specifieke groep leerlingen die dit speciale onderwijs hebben gevolgd en de belangen van hun ouders. In tegenstelling tot hetgeen Stichting Olympium ter zitting heeft betoogd, zijn deze gevorderde voorzieningen derhalve specifiek van aard en vallen niet binnen de algemene statutaire doelstellingen van Stichting Olympium. Daarbij is tevens van belang, zoals Stichting OVO ook heeft betoogd, dat Stichting Olympium met betrekking tot dit specifieke onderwijsconcept zelf nimmer formele contractspartij is geweest, noch hieromtrent enig verzoek heeft gedaan aan dan wel contact heeft gehad met Stichting OVO, hetgeen overigens reeds volgt uit de oprichtingsdatum van Stichting Olympium.
3.2. Stichting Olympium heeft ter zitting gesteld dat de ouders, indien nodig, bereid zijn zich als procespartij in deze zaak te voegen. Hoewel Stichting OVO zich hiertegen wegens proceseconomische redenen heeft verzet, heeft niemand ter zitting verlangd zich in dit geding te mogen voegen. Op grond van het voorgaande Stichting Olympium niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vorderingen.
3.3. De voorzieningenrechter merkt ten overvloede op, dat - indien Stichting Olympium wel ontvankelijk zou zijn in haar vorderingen - deze vorderingen vervolgens zouden zijn afgewezen. Daartoe is het volgende van belang. Stichting OVO heeft als verweer aangevoerd dat de vorderingen dienen te worden afgewezen omdat zij juridische, formele en feitelijke grondslag missen en bovendien de vorderingen praktisch, formeel, financieel en personeel onuitvoerbaar en onmogelijk zijn. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het - los van de vraag of bepaalde toezeggingen zijn gedaan, of in casu sprake is van een civielrechtelijke overeenkomst waar nakoming van gevorderd kan worden en of de vorderingen vervolgens voldoende zijn onderbouwd - voldoende aannemelijk is dat de gevorderde voorzieningen thans wegens diverse hiervoor genoemde redenen onuitvoerbaar zullen zijn. Zoals immers ook ter zitting is gebleken, is het oorspronkelijke concept van afdeling Olympium per 1 augustus 2003 opgehouden te bestaan en is daar, mede op grond van het rapport van de Inspectie van Onderwijs d.d. 9 juli 2002, een nieuwe vorm van onderwijs voor hoogbegaafde leerlingen op basis van het Dalton-concept voor in de plaats gekomen. Deze nieuwe onderwijsvorm is thans alleen beschikbaar voor hoogbegaafde leerlingen die starten in de brugklas van het vwo. Een voorziening die erop neer zou komen dat Stichting OVO wordt verplicht binnen enkele dagen een niet (meer) bestaande afdeling (opnieuw) in het leven te roepen zou, ware Stichting Olympium ontvankelijk geweest, als onuitvoerbaar van de hand zijn gewezen.
3.4. Stichting Olympium zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding.
DE BESLISSING
De voorzieningenrechter:
- verklaart Stichting Olympium niet-ontvankelijk in haar vorderingen;
- veroordeelt Stichting Olympium in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Stichting OVO begroot op 205,- euro aan verschotten en op 703,- euro aan salaris van de procureur.
Gewezen door mr. R.F.B. van Zutphen, voorzieningenrechter van de Rechtbank te Alkmaar en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 juli 2003 in tegenwoordigheid van mr. J. Schram, griffier.