3.1. In deze procedure is allereerst de vraag aan de orde of de gevraagde voorziening, gelet op de omstandigheid dat door SOW op 30 juni 2003 een definitieve, voor Seuber gunstige, beslissing tot gunning van de opdracht is genomen welke beslissing inmiddels heeft geleid tot een schriftelijke overeenkomst die deze week door SOW en Seuber zal worden ondertekend, gelet op de aard daarvan kan worden toegewezen.
3.2. Genoemde schriftelijke overeenkomst is aan te merken als de nadere vastlegging van de tussen SOW en Seuber gesloten overeenkomst die is totstandgekomen door het op 30 juni 2003 nemen van het besluit van SOW om de opdracht, gezien de aard en inhoud van haar inschrijving, definitief aan Seuber te gunnen.
3.3. In dit kort geding wordt derhalve als vaststaand aangenomen dat tussen SOW en Seuber, reeds voor het uitbrengen van de dit kort geding inleidende dagvaarding (17 juli 2003), een overeenkomst naar burgerlijk recht is totstandgekomen.
3.4. Voor een aan SOW te geven verbod de opdracht aan Seuber te gunnen is, nu definitieve gunning reeds heeft plaatsgevonden, in deze procedure derhalve geen plaats.
3.5. Voor wat betreft het gevraagde gebod de overeenkomst met Seuber op te zeggen althans te beëindigen, wordt allereerst opgemerkt dat de mogelijkheid beroep in te stellen tegen het definitieve gunningsbesluit van 30 juni 2003 ontbreekt. In dit kort geding kan derhalve slechts de vraag aan de orde komen of het door SOW sluiten van de gewraakte overeenkomst met Seuber jegens Connexxion onrechtmatig is en, zo dit het geval is, of een voorziening in de vorm van een verplichte opzegging of beëindiging van die overeenkomst toewijsbaar is.
3.6. Connexxion brengt naar voren dat haar de mogelijkheid is ontnomen de juistheid van het gunningsvoornemen in rechte te laten toetsen voordat feitelijke opdrachtverlening plaatsvond. In dat verband is van belang dat SOW bij eerdergenoemde brief van 28 mei 2003 aan Connexxion heeft meegedeeld dat zij, indien zij rechtsmaatregelen wenst aan te wenden tegen het gunningsbesluit, zulks binnen 15 dagen na dagtekening van die brief kenbaar dient te maken. De in die brief bedoelde kopie inleidende dagvaarding heeft Connexxion niet binnen die termijn aan SOW toegezonden en ook niet binnen afzienbare tijd na het verstrijken van die termijn. Een kopie als hiervoor bedoeld heeft de advocaat van SOW eerst op 15 juli 2003 per fax bereikt. De tussen partijen en haar raadslieden gevoerde briefwisseling bevat onder meer (de brief van 25 juni 2003 van SOW aan Connexxion) een passage die behelst dat SOW zich vrij acht tot definitieve gunning over te gaan. De daags daarna gevolgde reactie van Connexxion bevat wel de aankondiging dat tot het treffen van rechtsmaatregelen zal worden overgegaan maar de reactie gaat niet vergezeld van een (concept-)dagvaarding. Voorshands oordelend wordt tot de conclusie gekomen dat het handelen van Connexxion niet zodanig eenduidig is geweest dat zulks SOW, gezien het tijdsverloop en het uitblijven van toezending van een kopie-dagvaarding, ervan had behoren te weerhouden het besluit tot definitieve gunning van de opdracht achterwege te laten. Dit klemt temeer nu Connexxion er mee op de hoogte was dat het in het contract op te dragen leerlingenvervoer met ingang van 1 augustus 2003 zal moeten worden uitgevoerd en zij voorts bekend was met de in de brief van 28 mei 2003 genoemde termijn van 15 dagen. Nu Connexxion ook op 26 juni 2003 SOW, op welke datum zij van het standpunt van SOW inhoudende dat zij zich vrij achtte tot definitieve gunning over te gaan, nog geen kopie van de dagvaarding waarin om het treffen van een voorziening - bijvoorbeeld in de vorm van een gunningsverbod - wordt verzocht, had toegezonden mocht SOW overgaan tot definitieve gunning van de opdracht. Dat SOW door dit handelen de mogelijkheden van Connexxion tot het treffen van rechtsmaatregelen op onaanvaardbare wijze heeft gedwarsboomd, is in het licht van het voorgaande onvoldoende aannemelijk geworden. Gelet hierop is er in de onderhavige procedure geen aanleiding een voorziening te treffen die SOW ertoe verplicht de met Seuber gesloten overeenkomst op te zeggen of te beëindigen. In het midden kan blijven of voor een dergelijke voorziening wel aanleiding zou zijn geweest indien zou zijn geoordeeld dat SOW niet tot definitieve gunning had mogen overgaan.
3.7. Het vorenstaande laat onverlet de mogelijkheid dat SOW bij de aanbesteding van de opdracht jegens Connexxion op enigerlei wijze onrechtmatig heeft gehandeld maar zulks behoeft nu de gevraagde voorzieningen worden geweigerd, in het bestek van dit kort geding geen nadere beoordeling.
3.8. Connexxion zal als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van de onderhavige procedure dienen te dragen.