Parketnummer: 14.010100-03
Datum uitspraak: 1 juli 2003
OP TEGENSPRAAK
VERKORT VONNIS van de Rechtbank Alkmaar, Meervoudige Kamer voor Strafzaken, in de zaak van het
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
gedetineerd in P.I. Amsterdam, Huis van Bewaring Demersluis te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 juni 2003.
Aan de verdachte is, nadat de officier van justitie heeft medegedeeld dat de feiten 5 en 6 op de dagvaarding als ingetrokken dienen te worden beschouwd, ten laste gelegd, dat
1.
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 12 november 2002 tot en met 7 maart 2003 te Alkmaar, althans in het arrondissement Alkmaar, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,(telkens) opzettelijk een of meer hoeveelheden cocaïne, althans van een materiaal bevattende cocaïne, heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, zijnde cocaïne (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet;
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 1. niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 november 2002 te Alkmaar tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 30 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet;
hij op of omstreeks 7 maart 2003 te Alkmaar tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 24 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet;
2.
hij op of omstreeks 13 december 2002, althans in of omstreeks de periode van 1 maart 2002 tot en met 13 december 2002, te Alkmaar, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie II, te weten een machinepistool (merk Intratec, kaliber 9 mm), voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 13 december 2002, althans in of omstreeks de periode van 01 maart 2002 tot en met 13 december 2002, te Alkmaar, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie III, te weten een gaspistool (merk Valtro, kaliber 9 mm), en/of een patroonhouder (voor kaliber 9 mm) en/of munitie van categorie III, te weten (een of meer doosjes met) 50 scherpe patronen (kaliber 9 mm) en/of (een doosje met) 15 scherpe patronen (kaliber 6,35) en/of (een doosje met) 25 scherpe patronen (kaliber 9 mm) en/of (een doosje met) 14 knalpatronen (kaliber 9 mm), voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 13 december 2002, althans in of omstreeks de periode van 01 maart 2002 tot en met 13 december 2002, te Alkmaar, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie I, onder 7o, te weten een veerdrukpistool (model P-228, kleur zwart), zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft vorm, afmeting en kleur een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) vuurwapen(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en) voorhanden heeft gehad.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
2. ONTVANKELIJKHEID VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet ontvankelijk is in haar vervolging ten aanzien van het tenlastegelegde feit 1, aangezien ten onrechte gebruik is gemaakt van de inhoud van een afgeluisterd telefoongesprek op 19 februari 2003 tussen de verdachte en de secretaresse van zijn advocaat. In dit telefoongesprek, betreffende een met de raadsman van de verdachte te maken afspraak, heeft verdachte een telefoonnummer genoemd waarop hij bereikbaar zou zijn. Vervolgens is op dat nummer een telefoontap gelegd. Het gebruik van dat telefoonnummer is in strijd met het aan de secretaresse toekomende, van de raadsman afgeleide, verschoningsrecht, zodat de officier van justitie doelbewust een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde. Dit moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, subsidiair bewijsuitsluiting, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt dit verweer op grond van het volgende.
Aan een secretaresse van een advocaat komt onder bepaalde omstandigheden een verschoningsrecht toe, namelijk waarneer zij optreedt als verlengstuk van de raadsman. Het afgeluisterde gesprek, dat slechts ging over een afspraak tussen verdachte en zijn raadsman, heeft zij echter niet als zodanig gevoerd, dus komt haar in zoverre geen verschoningsrecht toe. De officier van justitie mocht dan ook gebruik maken van het door de verdachte in dat gesprek genoemde telefoonnummer en de daaruit voortvloeiende gegevens zijn bruikbaar voor het bewijs.
Nu niet is gebleken van redenen om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren, wordt zij ontvankelijk verklaard.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2, 3 en 4 is ten laste gelegd.
De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1. primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
hij in de periode van 12 november 2002 tot en met 7 maart 2003 te Alkmaar, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk hoeveelheden cocaïne heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. BEWIJS EN BEWIJSVERWEREN
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Het beroep op bewijsuitsluiting en de verwerping daarvan zijn opgenomen in rubriek 2.
6. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 (oud), eerste lid, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
7. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
8. MOTIVERING VAN DE STRAF
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen:
Verdachte heeft zich in de periode van 12 november 2002 tot en met 7 maart 2003 schuldig gemaakt aan het handelen in cocaïne op tamelijk grote schaal. Tussentijds is verdachte aangehouden, in hechtenis genomen en vrijgelaten, hetgeen verdachte er kennelijk niet van heeft weerhouden zijn criminele activiteiten voort te zetten. De rechtbank tilt zwaar aan dit feit. Van cocaïne is immers algemeen bekend, dat het de volksgezondheid in ernstige mate in gevaar brengt, terwijl de handel in deze verdovende middelen bovendien gepaard pleegt te gaan met overlast en het gebruik van deze middelen op zijn beurt strafbare feiten genereert.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister, gedateerd 13 maart 2003, waaruit blijkt dat de verdachte eerder terzake van vermogens- en geweldsdelicten is veroordeeld.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 29 april 2003 van J.H.P.E. Mijnssen als reclasseringswerkster verbonden aan Brijder verslavingszorg.
Dit rapport houdt, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in:
Verdachte is een jonge man met, volgens ons, een behoorlijk verslavingsprobleem en een lang verslavingsverleden. Daardoor is de kans op recidive groot. Zelf onderschat hij zijn verslavingsprobleem. Behandeling van zijn verslaving is noodzakelijk om recidive te voorkomen. Verdachte wijt de vele delicten die hij heeft gepleegd aan de sociaal geïsoleerde woonomgeving en de problematische gezinssituatie waarin hij opgroeide en niet aan zijn verslavingsprobleem. Wij onthouden ons van een strafadvies, omdat verdachte het hem ten laste gelegde ontkent en kunnen geen hulpaanbod doen, aangezien verdachte zegt niet meer verslaafd te zijn.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat aan verdachte uit een oogpunt van normhandhaving en teneinde te voorkomen dat verdachte zich opnieuw aan soortgelijke feiten schuldig zal maken, oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op haar plaats is.
9. MOTIVERING VAN DE BIJKOMENDE STRAF
De rechtbank is van oordeel, dat de op de als bijlage aan dit vonnis gehechte lijst van de in beslag genomen voorwerpen onder 2, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 12, 13, 14, 15, 17, 20, 21, 22, 23, 25, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 34, 35, 36, 37 en 38 vermelde goederen dienen te worden verbeurd verklaard.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken, dat met behulp van deze voorwerpen het feit is begaan, of voorbereid, dan wel dat deze voorwerpen door middel van het feit zijn verkregen.
10. MOTIVERING VAN DE MAATREGEL
De rechtbank is van oordeel, dat de op de als bijlage aan dit vonnis gehechte lijst van de in beslag genomen voorwerpen onder 16, 18, 19, 24, 26 en 33 vermelde goederen dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
Het bewezen verklaarde is met behulp van de voorwerpen begaan en zij zijn van zodanige aard, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
11. BESLISSING OMTRENT IN BESLAG GENOMEN VOORWERPEN
De rechtbank is van oordeel, dat het op de als bijlage aan dit vonnis gehechte lijst van de in beslag genomen voorwerpen onder 11 vermelde goed, te weten een groene agenda, dient te worden teruggegeven aan de rechthebbende.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken, dat verdachte als rechthebbende kan worden aangemerkt.
12. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 (oud) en 10 (oud) van de Opiumwet.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feit.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 15 maanden.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd: de op de als bijlage aan dit vonnis gehechte lijst van de in beslag genomen voorwerpen onder 2, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 12, 13, 14, 15, 17, 20, 21, 22, 23, 25, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 34, 35, 36, 37 en 38 vermelde goederen.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: de op de als bijlage aan dit vonnis gehechte lijst van de in beslag genomen voorwerpen onder 16, 18, 19, 24, 26 en 33 vermelde goederen.
Gelast de teruggave aan de verdachte: van: het op de als bijlage aan dit vonnis gehechte lijst van de in beslag genomen voorwerpen onder 11 vermelde goed, te weten een groene agenda.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.F.B. van Zutphen, voorzitter,
mr. A.M. van Woensel en mr. B.L. Maclean, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Schouten, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 juli 2003.
Mr. B.L. Maclean is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.