3.1. Ter beantwoording ligt de vraag of eiseres zodanig nalaten jegens gedaagde kan worden verweten dat zulks het inroepen van het hypotheekrecht rechtvaardigt.
3.2. Het verwijt van gedaagde komt er op neer dat eiseres in verzuim is gekomen doordat zij na herhaald aandringen van gedaagde en ingebrekestelling heeft nagelaten de door gedaagde gewenste gegevens omtrent de financiële gang van zaken van het door eiseres geëxploiteerde hotel te verstrekken. Gedaagde verwijst daartoe naar de bepaling van artikel 2 punt 4 van het reglement.
3.3. Terzake de onderhavige zekerheidstelling is het reglement van toepassing verklaard. Dit brengt mee dat gedaagde dezelfde zorgvuldigheid in acht dient te nemen als de bank jegens haar hypotheekgevers, zoals ook uitdrukkelijk is verwoord in de aanhef van artikel 20 van het reglement: "De bank zal van het hierna omschreven recht het verschuldigde op te eisen alleen dan gebruik maken indien haar belangen dit naar haar oordeel wenselijk maken."
3.4. In het algemeen zal slechts tot opeising van de lening kunnen worden overgegaan wanneer sprake is van een ernstig verwijt aan de zijde van de schuldenaar. In het bijzonder wanneer achterstand in betaling bestaat of anderszins wanbetaling aan de orde is danwel dat het evident is dat de schuldenaar toekomstige termijnen niet zal kunnen voldoen, zal de bank een gerechtvaardigd beroep kunnen doen op de opeisbaarheidsbepalingen. Onder omstandigheden en in het bijzonder wanneer sprake is van periodieke achterstanden zal de bank met recht kunnen eisen dat de debiteur financiële gegevens verstrekt zodat de bank haar positie kan bepalen. Dat laatste kan ook als redengevend worden aangemerkt voor het opnemen van dergelijke bepalingen in algemene voorwaarden; de bank moet immers onder omstandigheden de gelegenheid hebben om haar eventuele risico in te schatten.
3.5. Ten aanzien van eiseres is achterstand in betaling niet aan de orde. Ook is niet voldoende aannemelijk geworden dat de vermogenspositie van eiseres dermate slecht is dat gevreesd moet worden voor non-betaling. Gedaagde heeft in dat verband weliswaar gesteld dat het hotel verliezen maakt, maar eiseres heeft dat standpunt gemotiveerd bestreden en vervolgens heeft gedaagde haar betoog wat dat betreft in onvoldoende mate onderbouwd.
3.6. Daarom blijft over het gepretendeerde niet (volledig) verstrekken van gegevens door eiseres. Zoals hiervoor reeds overwogen kan het zonder meer niet verstrekken van gegevens onder omstandigheden aanleiding zijn de opeisbaarheid in te roepen. Ten aanzien van eiseres kan van een dergelijke omstandigheid niet worden uitgegaan. Niet in geding is dat eiseres aan gedaagde gegevens heeft verstrekt, onder meer als bijlage bij de brief van 9 oktober 2002. In die brief meldt eiseres onder meer het volgende: " Tevens heeft u extra informatie gevraagd omtrent de huidige financiële stand van zaken binnen het hotel, ook deze informatie treft u hierbij aan. Wij vragen u vriendelijk dit voor akkoord te tekenen, zodat wij aan onze verplichtingen hebben voldaan." De directeur van gedaagde, Van Wonderen, heeft vervolgens die brief voor akkoord getekend. Het standpunt van eiseres inhoudende dat daarmee aan het gevraagde, althans op dat moment, was voldaan en dat eventuele missieven waren gedekt, komt daarmee aannemelijk voor.
3.7. Verder is niet aannemelijk geworden dat eiseres opzettelijk aan gedaagde stukken onthoudt; de jaarstukken over 2002 hoeven, gelet op de wettelijke bepalingen daaromtrent, pas op 1 juli 2003 gereed te zijn en gedaagde heeft kennelijk de beschikking over de voornaamste financiële gegevens over de beide voorafgaande jaren.
3.8. Voorts is uit de uitgebreide correspondentie tussen partijen aannemelijk geworden dat de financiële gegevens in hoofdzaak moesten worden verstrekt voor het verkrijgen van een nieuwe financiering, waarmee onder meer de schuld aan gedaagde zou kunnen worden afgelost en dat het opeisen van de schuld was gerelateerd aan het niet meewerken aan een door gedaagde voorgestelde constructie waarbij eiseres de kelder van het hotel diende aan te kopen, hetgeen gesanctioneerd werd door het opeisen van de schuld. Uit niets blijkt echter dat eiseres zich terzake jegens gedaagde had verbonden zodat het haar vrij stond om voor haar moverende reden af te zien van de transacties. Bovendien is wat dat betreft niet gebleken of anderszins aannemelijk geworden dat het initiatief van het aangaan van een nieuwe lening en het doen uitbrengen van een offerte van eiseres was uitgegaan. Die gang van zaken kan dan ook niet als rechtvaardiging voor het opzeggen van de hypotheek worden aangemerkt.
3.9. Nu ook overigens niet aannemelijk is geworden dat eiseres opzettelijk aan gedaagde stukken heeft onthouden of dat eiseres zich anderszins heeft gedragen in strijd met haar verplichtingen uit de akte van zekerheidstelling en het reglement, dient de onder 3.1 genoemde vraag ontkennend te worden beantwoord.
3.10. Vorenstaande houdt in dat de gevorderde stopzetting van executie zal worden toegewezen. Aan het totaal der te verbeuren dwangsommen zal een maximum worden verbonden.
3.11. De overige vorderingen wat betreft de executie komen niet voor toewijzing in aanmerking, nu eiseres daarbij, na de toewijzing zoals hiervoor bedoeld, geen belang meer heeft, respectievelijk deze vorderingen overbodig voorkomen.
3.12. De geldvordering wordt afgewezen, nu een spoedeisend belang terzake niet is gesteld of aannemelijk geworden. Er worden geen termen aanwezig geacht om van het normale procureurstarief af te wijken.
3.13. Wat betreft de pandrechten wordt ervan uitgegaan dat, na stopzetting van de executie, deze rechten daaronder begrepen zijn en dat gedaagde niet alsnog afzonderlijk haar pandrechten gaat uitwinnen. Bovendien kan de vordering terzake de pandrechten zoals gevorderd niet worden toegewezen nu zulks een totaal verbod betreft van het gebruikmaken van een recht dat gedaagde niet onder alle omstandigheden kan worden ontzegd.
1.14. Gedaagde zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding.