ECLI:NL:RBALK:2002:AE9509

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
31 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
313/2002 FV
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.M. Vrakking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van een COW-woning door het COA in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Alkmaar op 31 oktober 2002 uitspraak gedaan in een kort geding tussen het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en gedaagden, afkomstig uit Bosnië. Gedaagde 1 c.s. is op 24 mei 1998 Nederland ingereisd en heeft sindsdien meerdere aanvragen om toelating als vluchteling ingediend, die door de IND zijn afgewezen. Het COA vorderde ontruiming van de woning van gedaagde 1 c.s., stellende dat deze rechtmatig verwijderbaar is, omdat de finale vertrektermijn op 26 april 2002 was verstreken. Het COA stelde dat er een blijvende behoefte aan opvangplaatsen is, ondanks een afname van het aantal asielzoekers.

Gedaagde 1 c.s. betwist de vordering en stelt dat het COA geen spoedeisend belang heeft, verwijzend naar een rapport van het COA waarin staat dat de bezettingsgraad van opvangwoningen is gedaald. De voorzieningenrechter heeft de vordering van het COA afgewezen, oordelend dat het COA onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de woonruimte van gedaagde 1 c.s. dringend nodig is voor andere asielzoekers. De voorzieningenrechter heeft het COA veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op 193 euro aan verschotten en 703 euro aan salaris van de procureur.

Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor het COA om voldoende spoedeisendheid aan te tonen bij vorderingen tot ontruiming in kort geding, vooral in het licht van de beschikbare opvangcapaciteit en de situatie van de betrokken asielzoekers.

Uitspraak

DE RECHTBANK TE ALKMAAR
KG nummer: 313/2002 FV
Uitspraak: 31 oktober 2002
De voorzieningenrechter van de rechtbank te Alkmaar, rechtdoende in kort geding, heeft het volgende vonnis gewezen in de zaak van:
het CENTRAAL ORGAAN OPVANG ASIELZOEKERS (COA), rechtspersoon volgens artikel 2 van de Wet centraal orgaan opvang asielzoekers,
gevestigd te Rijswijk
EISER IN KORT GEDING,
procureur mr. C.H. Boll,
advocaat mr. F.M. Bart te 's-Gravenhage, waarnemend voor
mr. A.R. de Jonge,
tegen:
1. [gedaagde 1],
wonende, althans verblijvende te [woonplaats],
2. [gedaagde 2], e.v. [gedaagde 1],
wonende, althans verblijvende te [woonplaats],
GEDAAGDEN IN KORT GEDING,
procureur mr. J.J. Wedemeijer.
Partijen worden hierna genoemd het COA en [gedaagde 1 c.s.].
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Ter terechtzitting van 15 oktober 2002 heeft het COA gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding.
[gedaagde 1 c.s.] heeft de vordering bestreden.
Na verder debat hebben partijen de stukken, waaronder van beide zijden pleitnotities, overgelegd en vonnis gevraagd.
De inhoud van alle stukken wordt als hier ingelast beschouwd.
DE BEHANDELING VAN DE ZAAK
1. De uitgangspunten
1.1. [Gedaagde 1 c.s.], afkomstig uit Bosnië, is op 24 mei 1998 Nederland ingereisd.
Op 26 respectievelijk 27 mei 1998 heeft hij een eerste aanvraag om toelating als vluchteling ingediend. Bij beschikkingen van 19 juli 2000 heeft de IND deze aanvragen niet ingewilligd wegens kennelijke ongegrondheid.
1.2. Op 23 augustus 2000 heeft [gedaagde 1 c.s.] bezwaar aangetekend tegen deze beschikkingen. Bij beschikkingen van 21 november 2000 zijn de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3. Tegen deze beschikkingen is [gedaagde 1 c.s.] in beroep gegaan bij de president van de Vreemdelingenkamer van de rechtbank te 's-Gravenhage (zittingsplaats Assen). Bij uitspraak van 23 november 2001 heeft de president het beroep ongegrond verklaard. Tevens is op 23 november 2001 een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen niet-ontvankelijk verklaard.
1.4. Op 28 maart 2002 is aan [gedaagde 1 c.s.], in een gesprek met medewerkers van het COA en de IND, medegedeeld dat een finale vertrektermijn van 28 dagen is aangevangen en dat deze termijn op 26 april 2002 zou eindigen, waardoor de opvangvoorzieningen ook op 26 april 2002 van rechtswege zouden beëindigen.
1.5. Op 25 april 2002 heeft [gedaagde 1 c.s.] een reguliere verblijfsvergunning aangevraagd. Op deze aanvraag is ten tijde van de mondelinge behandeling van het onderhavige kort geding nog niet beslist.
1.6. [Gedaagde 1 c.s.] veblijft momenteel in een COW-woning aan [adres] te [woonplaats].
2. De vordering en de standpunten van partijen
Het COA vordert thans ontruiming van de woning, stellende dat [gedaagde 1 c.s.] rechtmatig verwijderbaar is aangezien de finale vertrektermijn afliep op 26 april 2002. Gevolg van het verstrijken van vorenstaande termijn is, zo stelt het COA, dat [gedaagde 1 c.s.] sedert 26 april 2002 geen aanspraak meer kan maken op de Rva-voorzieningen, op basis waarvan hij aanvankelijk in de COW-woning mocht verblijven.
Ten aanzien van het spoedeisend belang stelt het COA dat zij, ondanks een verminderde stroom asielzoekers, blijvende behoefte heeft aan opvangplaatsen aangezien het aantal opvangplaatsen afneemt. Ter ondersteuning van dit standpunt verwijst het COA naar enkele cijfers, opgenomen in de overgelegde pleitnotities.
[gedaagde 1 c.s.] stelt zich primair op het standpunt dat het COA geen spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorziening. Ter ondersteuning daarvan verwijst hij naar de inhoud van een rapport van het COA gedateerd 20 september 2002, waarin het COA aangeeft dat de bezettingsgraad van de opvangwoningen is gedaald terwijl de opvangcapaciteit is gestegen.
3. De gronden van de beslissing
3.1. Op zichzelf kan een (ontruimings)vordering als de onderhavige worden ontvangen in kort geding. Voorwaarde daarbij is wel dat er sprake is van voldoende spoedeisendheid aan de zijde van de eisende partij, in die zin dat voldoende aannemelijk wordt dat het afwachten van een beslissing in een bodemprocedure niet kan worden gevergd.
3.2. Het COA verwijst in dat verband naar door hem overgelegde cijfers waaruit hij afleidt dat er nog altijd behoeft bestaat aan extra opvangcapaciteit ten behoeve van asielzoekers.
3.3. Daarentegen heeft [gedaagde 1 c.s.] recente rapportage van het COA zelf in het geding gebracht uit welk bescheid blijkt dat de bezettingsgraad van de desbetreffende wooneenheden is gedaald terwijl de opvangcapaciteit bovendien is gestegen. Het COA heeft vervolgens die laatste gegevens niet, althans onvoldoende gemotiveerd, bestreden. Daarmee ontbeert de onderhavige vordering het hiervoor bedoelde spoedeisend belang nu immers onvoldoende aannemelijk is geworden dat de door [gedaagde 1 c.s.] in gebruik zijnde woonruimte dringend noodzakelijk is voor opvang van andere asielzoekers.
1.4. De gevorderde voorziening zal dan ook worden afgewezen en het COA zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
DE BESLISSING
De voorzieningenrechter:
- weigert de gevorderde voorziening;
- veroordeelt het COA in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [gedaagde 1 c.s.] begroot op 193,- euro aan verschotten en op 703,- euro aan salaris van de procureur.
Gewezen door mr. J.M. Vrakking, voorzieningenrechter van de Rechtbank te Alkmaar en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 oktober 2002 in tegenwoordigheid van mr. F. Vermeij, griffier.