5.1 De Rechtbank overweegt hieromtrent als volgt:
In haar conclusie van eis heeft [eiseres] aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [zoontje eiseres] zich bij de aanvang van het gesprek in de kinderspeelhoek van de spreekkamer bevond en dat een dergelijke speelhoek de indruk wekt dat de omgeving veilig is voor kinderen.
In haar conclusie van repliek is [eiseres] daarop in zoverre teruggekomen dat zij thans stelt dat [zoontje eiseres] zich niet in de speelhoek bevond, doch op advies van [gedaagde] vrij rond is gaan lopen en bij de lamellen van het onderzoeksgedeelte speelde. [Eiseres] stelt dat zij aanvankelijk heeft getracht [zoontje eiseres] in de buggy te houden.
[Gedaagde] betwist dat zij op enig moment aan [eiseres] het advies heeft gegeven [zoontje eiseres] vrij rond te laten lopen en zij voert aan dat, toen [zoontje eiseres] in de buggy werd gezet en ongedurig leek te zijn, [eiseres] hem met instemming van [gedaagde] in de kinderspeelhoek heeft geplaatst.
Naar het oordeel van de Rechtbank kan in het midden blijven of de door [eiseres] bij conclusie van repliek gegeven lezing van de feiten - dat [gedaagde] het advies heeft gegeven [zoontje eiseres] vrij rond te laten lopen en hij bij de lamellen van de behandelkamer mocht spelen - juist is, omdat ook al zou [eiseres] niet slagen in het bewijs van die stelling en uitgegaan moeten worden van de lezing van [gedaagde] dat [zoontje eiseres] voor de aanvang van het gesprek in de kinderspeelhoek is geplaatst, [gedaagde] te kort is geschoten in het nemen van maatregelen in het belang van de veiligheid van [zoontje eiseres].
Daartoe wordt het volgende overwogen.
Uit de in rechtsoverweging 1 c gegeven omschrijving van de inrichting van de praktijkruimte volgt dat [gedaagde] in haar spreekkamer een niet-afgesloten kinderspeelhoek heeft gecreëerd die, zoals [eiseres] terecht heeft gesteld, de indruk wekt dat de omgeving voor kinderen veilig is, zodat de ouder, zodra het kind zich daar ophoudt, in het onderzoeksgedeelte een behandeling of onderzoek kan ondergaan ofwel in het spreekkamergedeelte een gesprek met de huisarts kan voeren.
Indien nu, zoals uit diezelfde omschrijving van de inrichting blijkt, het spreekkamergedeelte een grote open verbinding (zonder deur of andere afsluitingsmogelijkheid) heeft met het onderzoeksgedeelte, waar zich volgens [gedaagde] medicamenten en medische instrumenten en andere gevaarlijke objecten bevinden, dient ervan uitgegaan te worden dat de kans dat zich een ongeval als het onderhavige voordoet aanwezig is. [Gedaagde] heeft weliswaar aangevoerd dat [eiseres] er niet op mocht vertrouwen dat de omgeving ook buiten de kinderspeelhoek veilig voor kinderen was, doch nu niet is gesteld of gebleken dat die speelhoek afgesloten is en ook volgens [gedaagde] een gegeven is dat jonge kinderen onberekenbaar zijn in hun gedrag en niet tijdig op mondelinge waarschuwingen reageren, is de Rechtbank van oordeel dat [gedaagde] niet mocht verwachten dat, zeker niet nu [eiseres] zich concentreerde op het gesprek met [gedaagde], [eiseres] [zoontje eiseres] zou beletten zich naar de behandelruimte te begeven. Ook het betoog van [gedaagde] dat de medicijnen en medische instrumenten zich in een afgesloten kast van de behandelruimte bevinden, waar kinderen niet bij kunnen, kan haar niet baten, nu in deze zaak vaststaat dat het flesje trichloorazijnzuur zich niet in een dergelijke kast bevond. Het flesje stond immers (nog) op de behandelkar.
[Gedaagde] heeft nog aangevoerd dat [eiseres] maatregelen had dienen te treffen teneinde een voortdurend toezicht op [zoontje eiseres] te waarborgen, zoals het meenemen van een derde naar het spreekuur om op [zoontje eiseres] te passen of [zoontje eiseres] in de buggy te houden om te voorkomen dat hij uit de kinderhoek zou weglopen. Ook dit betoog faalt. Naar het oordeel van de Rechtbank heeft [eiseres] terecht gesteld dat in de praktijk van [gedaagde] wel vaker kinderen met een ouder voor consult komen en dat [gedaagde] juist met het oog op die situatie de in de praktijk aanwezige voorziening van een aparte speelhoek voor kinderen heeft getroffen.
Uit het voorgaande volgt dat [eiseres] terecht heeft gesteld dat [gedaagde] door het flesje met trichloorazijnzuur niet op een veiliger plaats te bewaren, althans door niet de juiste voorzorgsmaatregelen te treffen (zoals bijvoorbeeld een afscheiding tussen behandelkamer en spreekkamer) onzorgvuldig jegens [zoontje eiseres] heeft gehandeld, omdat de mate van waarschijnlijkheid dat een ongeval als gevolg van dat gedrag zich zou verwezenlijken zo groot is dat [gedaagde] zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had dienen te onthouden. Voorts is juist de stelling van [eiseres] dat de gevolgen van dat gedrag ernstig (kunnen) zijn en dat het weinig bezwaarlijk voor [gedaagde] is om adequate veiligheidsmaatregelen te treffen.
Hieruit volgt dat [gedaagde] toerekenbaar onrechtmatig jegens [zoontje eiseres] heeft gehandeld en dat zij aansprakelijk is voor de door [zoontje eiseres] geleden en te lijden schade.
Aan het voorgaande doet niet af het subsidiaire en meer subsidiaire verweer van [gedaagde] dat de schade van [zoontje eiseres] haar, gelet op de verhouding tussen [eiseres] en [zoontje eiseres], niet toegerekend kan worden en dat [eiseres] in ieder geval voor een evenredig deel van de schade aansprakelijk is. [Eiseres] is geen partij in dit geding en bovendien ligt in het vorenstaande reeds besloten dat [eiseres] niet aansprakelijk is, omdat zij is afgegaan op de indruk van een kindveilige omgeving en zij tijdens het gesprek met [gedaagde] [zoontje eiseres] niet heeft kunnen beletten dat hij zich naar de behandelkamer zou begeven. Het subsidiaire en meer subsidiaire verweer dienen dan ook te worden verworpen.
.
5.2 [Eiseres] heeft in haar conclusie van repliek gesteld dat [zoontje eiseres] als gevolg van het ongeval ernstige brandwonden heeft opgelopen aan arm en hand. Volgens [eiseres] heeft [zoontje eiseres] daarvan gedurende een lange periode veel pijn en ongemak ondervonden, omdat zijn rechterarm en hand en zijn linkerhand gedurende 1 à 2 weken met verband waren ingepakt en [zoontje eiseres] meerdere keren behandeld moest worden. Bovendien hebben, aldus [eiseres], de brandwonden littekens achtergelaten.
[Gedaagde] heeft terecht aangevoerd dat, zoals blijkt uit het in rechtsoverweging 1 sub d genoemde schrijven, thans een medische eindtoestand is bereikt. Uit evengenoemd schrijven, waarvan de inhoud niet door partijen is weersproken, volgt dat aan de rechterarm sprake is van een litteken van 3 x 1 centimeter en dat zich tussen de 4e en de 5e vinger een littekenstrengetje heeft gevormd. Van functiestoornissen is geen sprake en verdere behandeling van de littekens is niet nodig.
De Rechtbank overweegt op grond hiervan dat een verwijzing naar de schadestaatprocedure niet nodig is, aangezien - nu omtrent materiële schade niets is gesteld of gebleken - uitsluitend plaats is voor toewijzing van een vordering tot vergoeding van de immateriële schade.
Gelet op door [eiseres] verstrekte medische gegevens over [zoontje eiseres] en haar onweersproken stellingen met betrekking tot de door [zoontje eiseres] geleden pijn en het door hem ondervonden ongemak alsmede de in de gepubliceerde jurisprudentie toegekende vergoedingen voor arm- en handletsel en alle overige omstandigheden van het geval, zal de Rechtbank de schadevergoeding voor [zoontje eiseres] naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 750,--.
[Gedaagde] dient als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding te worden verwezen.