ECLI:NL:RBALK:2002:AE5194

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
11 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
14/010251-01
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van doodslag door verdachte en zijn broer op hun zuster

In deze zaak heeft de rechtbank Alkmaar op 11 juli 2002 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met zijn broer op gruwelijke wijze zijn zuster om het leven heeft gebracht. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk en met voorbedachten rade doden van zijn zuster op 13 september 2001. De tenlastelegging omvatte verschillende varianten van doodslag, waarbij de verdachte en zijn broer betrokken waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de fatale dag met zijn broer naar de slaapkamer van hun zuster is gegaan, terwijl hij wist dat zijn broer boos was en een mes bij zich had. De verdachte heeft actief bijgedragen aan de daad door het slachtoffer vast te houden, waardoor zijn broer de fatale messteken kon toebrengen.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde, namelijk medeplegen van doodslag. De rechtbank concludeerde dat de verdachte op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat zijn broer het slachtoffer zou steken, wat leidde tot de dood van de zuster. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen en psychologische rapporten. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, waarbij rekening werd gehouden met zijn verminderd toerekeningsvatbaarheid en de rol die hij speelde in de uitvoering van de daad.

De rechtbank heeft de op te leggen straf gegrond op de artikelen 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak benadrukt de ernst van het opzettelijk doden van een medemens en de impact daarvan op de rechtsorde en de samenleving.

Uitspraak

De RECHTBANK van het arrondissement ALKMAAR
Parketnummer : 14/010251-01
Datum uitspraak: 11 juli 2002
OP TEGENSPRAAK
VERKORT VONNIS van de rechtbank van het arrondissement Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[mededader 2], geboren te [geboorteplaats + geboorteland] op [geboortedatum], wonende te [woonplaats],thans gedetineerd in het Huis van Bewaring "Havenstraat" te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 juni 2002.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is, ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 13 september 2001 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade (zijn zus) [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes meermalen, althans eenmaal, in de hals en/of de borst, althans in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken en/of de neus en/of de mond van die [slachtoffer] dichtgehouden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 september 2001 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (zijn zus) [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet met een mes meermalen, althans eenmaal, in de hals en/of de borst, althans in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken en/of de neus en/of de mond van die [slachtoffer] dichtgehouden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
meer subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[mededader 1, zijn broer] op of omstreeks 13 september 2001 te [woonplaats] opzettelijk en met voorbedachten rade (zijn zus) [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft [mededader 1, zijn broer] met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal, met een mes in de hals en/of de borst, althans in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken en/of de neus en/of de mond van die [slachtoffer] dichtgehouden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest door de handen van die [slachtoffer] vast te pakken en/of (met zijn hand) op de keel van die [slachtoffer] te drukken en/of de neus en/of de mond van die [slachtoffer] dicht te houden en/of die [slachtoffer] vast te houden zodat zij zich niet zou kunnen verweren;
meest subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[mededader 1, zijn broer] op of omstreeks 13 september 2001 te [woonplaats] opzettelijk (zijn zus) [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft die [mededader 1, zijn broer] met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een mes in de hals en/of de borst, althans in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken en/of de neus en/of de mond van die [slachtoffer] dichtgehouden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest door de handen van die [slachtoffer] vast te pakken en/of (met zijn hand) op de keel van die [slachtoffer] te drukken en/of de neus en/of de mond van die [slachtoffer] dicht te houden en/of die [slachtoffer] vast te houden zodat zij zich niet zou kunnen verweren.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
VRIJSPRAAK
De verdachte dient van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank de daarin vervatte voorbedachte raad op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen niet overtuigend bewezen acht.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat hij op 13 september 2001 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk zijn zus [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet met een mes eenmaal in de hals en eenmaal in de borst van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
BEWIJS
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
NADERE BEWIJSOVERWEGING
Door de verdediging is aangevoerd dat het subsidiair ten laste gelegde medeplegen van doodslag niet bewezen kan worden, nu bij verdachte het daartoe vereiste opzet op de dood van het slachtoffer zou ontbreken.
De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.
Vast is komen te staan dat verdachte met zijn broer is meegegaan naar de slaapkamer van hun zuster, terwijl hij, verdachte, wist dat zijn broer buitengewoon boos op haar was en dat zijn broer een (groot) mes bij zich had. Toen zijn broer een beroep op hem deed om gezamenlijk iets aan het gedrag van hun zuster te doen, is verdachte meegegaan naar haar slaapkamer. Beiden hadden handschoenen aangetrokken. Eenmaal in haar slaapkamer heeft verdachte het slachtoffer met kracht neergedrukt op het matras waarop zij lag en haar mond dichtgehouden, zodat zij zich niet kon verweren en niet kon schreeuwen. Op dat moment heeft zijn broer de messteken toegediend die de dood van het slachtoffer tot gevolg hebben gehad. Door aldus te handelen heeft verdachte op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn broer het slachtoffer met het mes dat hij bij zich had zou steken, tengevolge waarvan het slachtoffer allicht zou komen te overlijden. In juridische zin kan gesproken worden van voorwaardelijk opzet. Voorts heeft verdachte zich op geen enkel moment daadwerkelijk van het handelen van zijn broer gedistantieerd. Integendeel: hij heeft een actieve en essentiële bijdrage geleverd aan het om het leven brengen van het slachtoffer. Gelet op het vorenstaande dient verdachte te worden aangemerkt als medepleger van de doodslag op het slachtoffer.
STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op: Medeplegen van doodslag.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
De inhoud van het in dit vonnis onder 8. genoemde rapport, opgemaakt naar aanleiding van het in opdracht van de Rechter-Commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank door de kinder- en jeugdpsychiater A. Lenssen, de psycholoog H.A. van Kempen en de zenuwarts A.W.M. Mooij, allen werkzaam bij het Pieter Baan Centrum te Utrecht, met betrekking tot de verdachte verrichte onderzoeken, geeft de rechtbank geen aanleiding tot niet-strafbaarheid van de verdachte te concluderen. Ook overigens is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
MOTIVERING VAN DE STRAF
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen:
Verdachte heeft samen met zijn broer op gruwelijke wijze zijn zuster om het leven gebracht. Uit de stukken komt naar voren dat er binnen het gezin al langere tijd problemen bestonden rond het gedrag van het slachtoffer, dat met name door verdachtes mededader/broer als onzedelijk en onacceptabel werd ervaren. Dit leidde regelmatig tot hevige ruzies en zelfs fysieke mishandelingen. Op de fatale dag ontstond wederom een conflict tussen verdachtes mededader en hun zuster over haar gedrag. Dit laatste conflict leidde uiteindelijk tot de dood van [slachtoffer].
Het opzettelijk doden van een medemens geldt als een der zwaarste misdrijven die in ons rechtssysteem denkbaar zijn. Hierdoor is de rechtsorde ernstig geschokt. Bovendien heeft het door verdachte gepleegde feit gevoelens van afschuw en onrust in de samenleving teweeg gebracht.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister, gedateerd 22 oktober 2001, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder terzake van een geweldsdelict tot straf is veroordeeld.
- het rapport gedateerd 28 maart 2002, opgemaakt over verdachte in opdracht van de Rechter-Commissaris belast met de behandeling van Strafzaken in deze rechtbank, door de kinder- en jeugdpsychiater A. Lenssen, de psycholoog H.A. van Kempen en de zenuwarts A.W.M. Mooij, allen werkzaam bij het Pieter Baan Centrum te Utrecht.
Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Hoewel er bij betrokkene sprake is van enige problematiek op het gebied van de persoonlijkheidsontwikkeling (in de zin van zijn afhankelijke trekken) en van de agressieregulatie, is de relatie tussen deze problematiek en het hem tenlastegelegde gering. Derhalve kan het ten laste gelegde hem in enigszins verminderde mate worden toegerekend.
Wat de kans op recidive van soortgelijke feiten als het ten laste gelegde betreft, is het vanuit gedragskundig oogpunt niet mogelijk een uitspraak te doen, vanwege genoemd beperkt verband tussen de - overigens geringe - problematiek van betrokkene en het ten laste gelegde. Derhalve is er geen aanleiding te adviseren aan betrokkene een TBS op te leggen of anderszins een behandeling in een strafrechtelijk kader.
Met de conclusie van dit rapport kan de rechtbank zich verenigen.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van aanmerkelijke duur op haar plaats is. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht, ten tijde van het plegen van het feit 18 jaar oud was, niet de initiator is geweest en dat zijn aandeel in de feitelijk uitvoering van de doodslag minder groot is geweest dan dat van zijn mededader. Gelet op deze omstandigheden zal de rechtbank de gevangenisstraf matigen.
TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
I Verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
II Verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders tenlaste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezenverklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feit.
Verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.
III Veroordeelt de verdachte voor het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 6 (zes) jaren.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Westdorp, voorzitter,
mr. H.E.C. de Wit en mr. A.S. van Leeuwen, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Helder, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 juli 2002.
Parketnummer: 14/010251-01
datum uitspraak: 11 juli 2002