ECLI:NL:RBALK:2002:AE2536

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
12 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/481 WAO
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling premievrijstelling voor arbeidsongeschikte werknemers in het kader van de WAO

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 12 april 2002 uitspraak gedaan in een geschil tussen A B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiseres, A B.V., heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, waarin de aanvraag voor een premievrijstelling op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres arbeidsgehandicapte werknemers in dienst heeft die naast hun loon ook WAO-uitkeringen ontvangen. Eiseres betoogde dat de door haar uitbetaalde WAO-uitkeringen als loon moeten worden beschouwd, en dat zij daarom recht heeft op een premievrijstelling over deze uitkeringen. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de WAO, met name artikel 77b, in overweging genomen en geconcludeerd dat de door eiseres uitbetaalde WAO-uitkeringen inderdaad als loon moeten worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte geen premievrijstelling heeft verleend over deze uitkeringen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op EUR 241,50. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat hoger beroep open.

Uitspraak

Rechtbank Alkmaar
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
UITSPRAAK
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht.
Reg.nr: 00/481 WAO
Inzake: A B.V. te B, eiseres,
tegen: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, als rechtsopvolger van het Landelijk instituut sociale verzekeringen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit.
Het besluit van verweerder van 11 februari 2000.
2. Zitting.
Datum: 1 november 2001.
Eiseres is, met kennisgeving daarvan, niet verschenen.
Verweerder is, daartoe ambtshalve opgeroepen, verschenen bij gemachtigde mr. M. Mulder, werkzaam bij Gak Nederland B.V. te Amsterdam.
3. Feiten die de rechtbank als vaststaand aanneemt.
Bij besluit van 3 juni 1999 heeft verweerder eiseres een korting op en vrijstelling van de verschuldigde basispremie ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: de WAO) over het premiejaar 1998 verleend ten bedrage van ¦ 18.599,00.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 15 juni 1999 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 11 februari 2000, verzonden op die dag, heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 21 maart 2000, bij de rechtbank ingekomen op 22 maart 2000, beroep ingesteld.
Bij faxbericht van 2 mei 2000 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden. Bij brief van 4 mei 2000 heeft hij een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 9 juni 2000 heeft verweerder desgevraagd nog stukken ingediend.
Bij brieven van 2 februari 2001 en 18 oktober 2001 heeft eiseres nog stukken ingediend. Desgevraagd heeft eiseres op 30 oktober 2001 nog een stuk ingediend.
4. Bewijsmiddelen.
De gedingstukken en het verhandelde ter zitting.
5. Motivering.
5.1. De heffing van de zogeheten basispremie is geregeld in de artikelen 76 tot en met 77e van de WAO.
5.1.1. Ingevolge artikel 76, eerste lid, van de WAO worden de middelen tot dekking van de uitgaven ten laste van het Arbeidsongeschiktheidsfonds, alsmede de middelen benodigd voor het vormen en in stand houden van een reserve in het Arbeidsongeschiktheidsfonds, verkregen door het heffen van de in artikel 76a, onderdeel a, bedoelde basispremie.
Ingevolge artikel 76a van de WAO bestaat de premie, die door de werkgever verschuldigd is, onder meer uit een basispremie, waarop de artikelen 76b, 77, 77a, 77b, 77c, 77d en 77e van toepassing zijn.
Ingevolge artikel 77 van de WAO wordt de basispremie door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen geheven in een overeenkomstig dit artikel vastgesteld percentage van het loon dat, in het tijdvak waarover de betaling loopt, is genoten door de werknemer.
5.1.2. Ingevolge artikel 77b, eerste lid, van de WAO (zoals dit artikel luidde ten tijde van het nemen van het bestreden besluit) is de basispremie niet verschuldigd over het loon van een werknemer, die arbeidsgehandicapte is in de zin van artikel 2 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten, indien de werkgever aantoont dat het totaalbedrag van de premieplichtige loonsom van de arbeidsgehandicapte werknemers die tot hem in dienstbetrekking staan in een kalenderjaar en de som van de aan hen in dat kalenderjaar verstrekte arbeidsongeschiktheidsuitkeringen ten minste gelijk is aan vijf procent van de premieplichtige loonsom van de werkgever in dat kalenderjaar.
5.2. Het geschil betreft de vaststelling van de premievrijstelling voor eiseres ingevolge artikel 77b, eerste lid, van de WAO. Het geschil is toegespitst op de vraag of bij het begrip loon, zoals dit voorkomt in dit artikellid, de verstrekte arbeidsongeschiktheidsuitkeringen zijn inbegrepen.
De wijze van vaststelling van het in artikel 77b, eerste lid, van de WAO bedoelde percentage is niet in geschil.
5.3. Vast staat dat eiseres arbeidsgehandicapte werknemers in dienst heeft. Deze werknemers ontvangen naast hun loon WAO-uitkeringen. Eiseres betaalt een deel van deze uitkeringen uit.
Zij stelt dat de door haar uitbetaalde uitkering loon is in de zin van de WAO en dat de premievrijstelling dus ook over die uitkering moet worden berekend.
Verweerder heeft bij de berekening echter geen vrijstelling verleend van de verplichting om basispremie te betalen over de door eiseres uitbetaalde WAO-uitkering.
5.4. Allereerst moet worden bezien of eiseres terecht een beroep doet op de wet.
5.4.1. Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de WAO verstaat deze wet onder loon het loon in de zin van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (hierna: de CSV).
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de CSV is loon al hetgeen uit een dienstbetrekking wordt genoten.
Ingevolge artikel 3a, tweede lid, van de CSV wordt de werknemer die een uitkering ontvangt op grond van de verplichte verzekering op grond van de WAO, al dan niet vermeerderd met een toeslag op grond van de Toeslagenwet, tijdens de duur van die uitkering geacht in dienstbetrekking te staan tot het Landelijk instituut sociale verzekeringen.
5.4.2. Gelet hierop is een WAO-uitkering loon in de zin van deze wet.
5.4.3. Ingevolge artikel 7b van de WAO wordt voor de toepassing van deze wet mede als werknemer beschouwd degene, die op grond van de verplichte verzekering ingevolge deze wet uitkering ontvangt.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, van de WAO wordt in het geval, bedoeld in artikel 7b, het Landelijk instituut sociale verzekeringen als werkgever beschouwd.
Vast staat dat verweerder - als iedere werkgever - basispremie verschuldigd is over de WAO-uitkeringen die hij uitkeert aan betrokkenen.
5.4.4. Ingevolge artikel 8 van de WAO is werkgever de natuurlijke persoon tot wie, of het lichaam tot welk een of meer natuurlijke personen in dienstbetrekking staan.
Vast staat dat eiseres werkgever als bedoeld in artikel 8 van de WAO is voor haar arbeidsgehandicapte werknemers.
Ingevolge artikel 10, derde lid, van de WAO wordt, ingeval het Landelijk instituut sociale verzekeringen of een uitvoeringsinstelling de WAO-uitkering, vermeerderd met de daarover door de werkgever verschuldigde premies, betaalt aan de werkgever, bedoeld in artikel 8, teneinde deze uitkering door diens tussenkomst te doen uitbetalen, deze in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen als werkgever beschouwd, onafhankelijk van het voortbestaan van de dienstbetrekking met die werkgever.
5.4.5. Gelet hierop gaat de werkgeversplicht om basispremie te betalen over de arbeidsongeschiktheidsuitkering die eiseres namens verweerder uitbetaalt over van verweerder op eiseres op het moment dat verweerder die uitkering, vermeerderd met de verschuldigde premies, betaalt aan eiseres.
5.4.6. Uit het voorgaande volgt dat zowel de WAO-uitkering die eiseres haar arbeidsgehandicapte werknemers uitbetaalt als het arbeidsloon dat eiseres deze werknemers betaalt, loon is in de zin van de WAO waarover eiseres, als werkgever, basispremie is verschuldigd.
Verder is niet in geschil dat het in artikel 77b, eerste lid bedoelde percentage in dit geval groter is dan vijf procent.
Uitgaande van de letterlijke tekst van het eerste deel van het eerste lid van artikel 77b - "de basispremie is niet verschuldigd over het loon van een werknemer, die arbeidsgehandicapte is in de zin van artikel 2 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten" - kan de conclusie dan ook niet anders zijn dan dat eiseres geen basispremie is verschuldigd voor de betrokken arbeidsgehandicapte werknemers. Noch over hun arbeidsloon noch over hun door eiseres uitbetaalde WAO-uitkering.
5.5. Verweerder heeft betoogd dat in de tekst van het eerste lid van artikel 77b de begrippen "loon", "premieplichtige loonsom" en "arbeidsongeschiktheidsuitkeringen" van elkaar zijn onderscheiden. Daarom moet volgens verweerder aan de term loon in het eerste deel van dit artikellid een andere betekenis worden toegekend dan elders in de WAO.
Verweerder heeft ook aangevoerd dat het niet de bedoeling van de regeling is dat eiseres de basispremie zelf houdt. Dit is namelijk wat gebeurt als verweerder de uitkering, vermeerderd met de daarover door de werkgever verschuldigde premies, aan eiseres betaalt en eiseres vervolgens wordt vrijgesteld van de plicht om de basispremie af te dragen.
5.5.1. De rechtbank overweegt dat bij de interpretatie van een bepaling doorslaggevende betekenis moet worden toegekend aan de bewoordingen ervan. Alleen als de bewoordingen van deze bepaling zoveel ruimte laten voor verschillende uitleg dat het noodzakelijk is de betekenis nader vast te stellen aan de hand van het systeem van de wet en/of de geschiedenis van de totstandkoming van de bepaling is er aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken.
In dit geval ziet de rechtbank aanleiding om naar de totstandkoming van het eerste lid van artikel 77b te kijken omdat in het tweede deel van het eerste lid van artikel 77b onderscheid is gemaakt tussen "premieplichtige loonsom" en "arbeidsongeschiktheidsuitkeringen", terwijl deze begrippen in het systeem van de WAO allebei onder het begrip loon vallen.
5.5.2. Het eerste lid van artikel 77b, zoals dit was opgenomen in het oorspronkelijk ontwerp van de Wet premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (TK 1995-1996, 24 698, nrs. 1-2) luidde:
"De basispremie is niet verschuldigd over het loon van een werknemer indien hij een arbeidsgehandicapte werknemer is en indien de loonsom van de arbeidsgehandicapte werknemers die tot de werkgever in dienstbetrekking staan in een kalenderjaar ten minste gelijk is aan vijf procent van de loonsom van de werkgever in dat kalenderjaar."
Het onderscheid tussen "premieplichtige loonsom" en "arbeidsongeschiktheidsuitkeringen" is in deze bepaling gebracht met het amendement van het lid Van Nieuwenhoven c.s. (TK 1996-1997, 24 698, nr. 21), dat het volgende eerste lid van artikel 77b voorstelde:
"De basispremie is niet verschuldigd over het loon van gehandicapte werknemers als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet arbeid gehandicapte werknemers indien het totaal bedrag van de loonsom van deze werknemers die tot de werkgever in dienstbetrekking staan in een kalenderjaar en de som van de aan hen in dat kalenderjaar verstrekte arbeidsongeschiktheidsuitkeringen ten minste gelijk is aan vijf procent van de loonsom van de werkgever in dat kalenderjaar."
In de toelichting op dit amendement is vermeld dat volgens de oorspronkelijke tekst een werkgever die een bijna volledig arbeidsongeschikte werknemer in dienst neemt minder snel aan het vijf-procents-criterium zal kunnen voldoen dan de werkgever die een werknemer in dienst neemt die slechts voor een klein deel arbeidsongeschikt is; het loon van laatstgenoemde werknemer zal immers hoger zijn. Met de wijziging, aldus de toelichting, wordt een evenwichtiger regeling bereikt door voor de vaststelling van de vraag of aan het vijf-procents-criterium wordt voldaan het totaalbedrag van het loon en het bedrag gemoeid met de arbeidsongeschiktheidsuitkering van de arbeidsgehandicapte werknemer af te zetten tegen de loonsom van de werkgever.
5.5.3. De rechtbank stelt vast dat het onderscheid tussen "premieplichtige loonsom" en "arbeidsongeschiktheidsuitkeringen" zoals dat in het geldende eerste lid van artikel 77b voorkomt, uitsluitend is gemaakt in het kader van de vaststelling van de vraag of wordt voldaan aan het vijf-procents-criterium. Ter beantwoording van die vraag moet het arbeidsloon van arbeidsgehandicapte werknemers en de arbeidsongeschiktheidsuitkering die zij ontvangen - dus zowel de uitkering die zij direct door verweerder als de uitkering die zij door hun werkgever krijgen uitbetaald - worden afgezet tegen de totale premieplichtige loonsom van hun werkgever.
De rechtbank ziet niet in dat het gemaakte onderscheid in termen in het tweede deel van het eerste lid van artikel 77b tot gevolg heeft dat onder loon zoals dit in het eerste deel van dit artikellid voorkomt iets anders moet worden verstaan dan elders in het systeem van de WAO. De totstandkomingsgeschiedenis van dit artikellid geeft hiervoor naar het oordeel van de rechtbank geen reden.
5.5.4. Ook de door verweerder aangevoerde bedoeling van de wetgever vindt de rechtbank niet terug in de totstandkomingsgeschiedenis van dit artikellid.
Aannemelijk is dat de wetgever met artikel 77b, eerste lid, van de WAO heeft beoogd om de arbeidsparticipatie van personen met een arbeidshandicap te bevorderen door de kosten voor het arbeidsloon van dergelijke werknemers te verlagen. Maar dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest dat werkgevers in het geval zij zulke werknemers in dienst hebben en aan hen ook hun arbeidsongeschiktheidsuitkering uitbetalen daarvoor nog een financiële bijdrage krijgen in de vorm van de basispremie die niet meer hoeft te worden afgedragen, is de rechtbank niet gebleken.
Ook het beroep dat verweerder doet op, zo begrijpt de rechtbank, het in het oorspronkelijke wetsontwerp opgenomen tweede lid van artikel 77b, slaagt niet. In bedoeld artikellid werd loon uit een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 3a van de CSV uitgesloten van premievrijstelling. Maar de wetgever heeft dat artikellid niet gehandhaafd in het geldende artikel 77b.
5.5.5. Al met al ziet de rechtbank geen reden om, zoals verweerder voorstaat, bij de interpretatie van het eerste deel van het eerste lid van artikel 77b af te wijken van wat in het systeem van de WAO onder loon moet worden verstaan. Daaronder moet dus ook de door eiseres aan haar arbeidsgehandicapte werknemers uitbetaalde WAO-uitkering worden verstaan.
De rechtbank blijft daarom bij de hiervoor in de laatste zin onder 5.4.6. verwoorde conclusie.
5.6. Gezien het voorgaande heeft verweerder bij het bestreden besluit eiseres ten onrechte niet vrijgesteld van de verplichting om basispremie te betalen over de door haar uitbetaalde WAO-uitkeringen. Dit besluit is daarmee genomen in strijd met artikel 77b van de WAO.
5.7. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd.
5.8. Bij deze beslissing is er aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten gunste van eiseres.
Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het besluit) begroot op EUR 241,50 als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Hierbij heeft de rechtbank met toepassing van het bepaalde in de bijlage bij het besluit één punt toegekend voor het opstellen van het beroepschrift, een factor twee aangehouden in verband met het zeer zwaar geachte gewicht van de zaak en een factor anderhalf aangehouden omdat sprake is van vier samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het besluit (deze zaak en de zaken met reg.nrs. 00/483 WAO, 00/484 WAO en 00/486 WAO). De totale te vergoeden kosten voor deze vier samenhangende zaken bedragen volgens deze berekening EUR 966,00. In iedere afzonderlijke zaak bedragen de te vergoeden kosten dus een vierde deel van dit bedrag, het hiervoor al genoemde bedrag van EUR 241,50.
6. Beslissing.
De rechtbank,
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit;
-bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op het bezwaar van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
-draagt verweerder op eiseres het voor de behandeling van haar beroep betaalde griffierecht van EUR 204,20 (ƒ 450,00) te vergoeden;
-veroordeelt verweerder in de door eiseres in verband met de behandeling van haar beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van EUR 241,50;
-wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden en bepaalt dat de betaling moet worden gedaan aan eiseres.
Aldus gewezen door mr. drs. C.M. van Wechem, voorzitter,
mr. E.M. van der Linde en mr. M. Kraefft, leden,
in tegenwoordigheid van mr. P. Verweel, als griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 12 april 2002.
door voornoemde voorzitter, in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier,De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een beroepschrift en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.