Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch
Sector Bestuursrecht
Awb 00/7350 VV
Awb 00/7351
Uitspraak van de president op het verzoek als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), tevens uitspraak als bedoeld in artikel 8:86 van de Awb, in het geschil tussen
Wegrestaurant Gilze Exploitatie B.V., gevestigd te Gilze-Rijen, eiseres,
gemachtigde mr. H. Klein Lankhorst, advocaat te Utrecht,
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, verweerder.
Bij besluit van 23 mei 2000 heeft verweerder op grond van het bepaalde in artikel 2 van de Landschapsverordening 1999 (hierna: de Verordening), artikel 122 van de Provinciewet en artikel 5:32 en verder van de Awb, eiseres (in de hoedanigheid van bordeigenaar) en [grondeigenaar] (als grondeigenaar) opgedragen om het geplaatste bord met het opschrift "Wegrestaurant Gilze, 4 km" (bordnummer 855-5) op het perceel kadastraal bekend gemeente Tilburg, sectie […], nummer […], alsmede eiseres opgedragen om het geplaatste bord met het opschrift "Restaurant Gilze via Raakeind, 2 km" (bordnummer 784-16) op het perceel kadastraal bekend gemeente Gilze-Rijen, sectie [..], nummer […], om binnen een termijn van zes weken na het van kracht worden van de beschikking te verwijderen en verwijderd te houden. Voorts is bepaald dat indien na het verstrijken van de termijn van zes weken de bedoelde borden niet blijvend zijn verwijderd, verweerder de borden op kosten van de aangeschrevenen zal verwijderen.
Tegen dit besluit heeft eiseres op 23 juni 2000 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij schrijven van eveneens 23 juni 2000 heeft eiseres de president verzocht een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb, geregistreerd onder nummer AWB 00/4737 PROWT.
Bij schrijven van 18 juli 2000 heeft eiseres het verzoek ingetrokken, nadat verweerder had bericht dat de uitvoering van het besluit van 23 mei 2000 tot het besluit op bezwaar zal worden opgeschort.
Op 28 augustus 2000 heeft naar aanleiding van het bezwaar van eiseres een hoorzitting bij de commissie Milieuzaken plaatsgevonden.
Bij besluit op bezwaar van 7 november 2000 heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en het besluit van 23 mei 2000 gehandhaafd, onder ambtshalve verlenging van de begunstigingstermijn met twee weken.
Tegen dit besluit, voor zover dat betrekking heeft op het bord met het opschrift "Wegrestaurant Gilze, 4 km" op het perceel kadastraal bekend gemeente Tilburg, sectie […], nummer […], heeft eiseres bij schrijven van 21 november 2000 beroep doen instellen. Bij schrijven van 22 november 2000 heeft eiseres de rechtbank medegedeeld dat het beroep mede moet worden geacht te zijn gericht tegen het onderdeel van het besluit voor zover dat gericht is aan [grondeigenaar], eigenaar van het perceel kadastraal bekend gemeente Tilburg, sectie […], nummer […], waarop het in geding zijnde bord is geplaatst.
Bij schrijven van gelijke datum is terzake tevens verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek om een voorlopige voorziening is behandeld ter zitting van 18 januari 2001, waar eiseres zich heeft laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde voornoemd.
Verweerder heeft zich daar laten vertegenwoordigen door B. de Laat en R.A. Schouwenaar.
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:86 van de Awb kan de president, indien het verzoek wordt gedaan indien beroep is ingesteld bij de rechtbank en de president van oordeel is dat na de zitting als bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, nader onderzoek niet meer kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak doen.
De president is van oordeel dat zich hier een situatie voordoet als bedoeld in artikel 8:86 van de Awb en zal derhalve onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
Daarbij wordt opgemerkt dat eiseres in de uitnodiging voor de zitting op de bevoegdheid van de president is gewezen om tevens uitspraak te doen in de aan het verzoek om voorlopige voorziening ten grondslag liggende hoofdzaak.
In dit geding is aan de orde het besluit van 7 november 2000 waarbij verweerder het bezwaar van eiseres, tegen de aanschrijving tot het verwijderen en verwijderd houden van het bord met het opschrift "Wegrestaurant Gilze, 4 km" gelegen aan de A58, ongegrond heeft verklaard.
Ingevolge artikel 122, eerste lid, van de Provinciewet is het provinciaal bestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
Ingevolge het bepaalde in artikel 5:21 van de Awb wordt onder bestuursdwang verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege het bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
De president zal allereerst beoordelen of sprake is van handelen in strijd met een wettelijk voorschrift.
Op 18 december 1998 hebben provinciale staten van Noord-Brabant de Landschapsverordening Noord-Brabant 1999 (hierna: de Verordening) vastgesteld welke op 30 januari 1999 in werking is getreden.
Ingevolge artikel 1 van de Verordening wordt in deze regeling verstaan onder (b.) borden: opschriften, aankondigingen, afbeeldingen, constructies ten behoeve daarvan of kennelijk voor reclamedoeleinden gebezigde vervoer- en/of transportmiddelen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Verordening is het verboden, behoudens het bepaalde in artikel 3, om buiten de bebouwde kom borden te plaatsen, te doen plaatsen, aan te brengen, te houden, dan wel als eigenaar of andere zakelijk gerechtigde of gebruiker van enige onroerende zaak plaatsing op, aan of tegen die onroerende zaak toe te staan.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel geldt het verbod, bedoeld in het eerste lid, niet als de borden niet zichtbaar zijn vanaf een voor het publiek toegankelijke plaats.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Verordening geldt het in artikel 2 bedoelde verbod niet voor borden die: (p.) de weg wijzen naar enig beroep, enig bedrijf of enige dienst, uitgeoefend in of op een onroerende zaak in de nabijheid van het desbetreffende bord, waarvan het model wordt vastgesteld door gedeputeerde staten van Noord-Brabant.
Ingevolge artikel 4 van de Verordening zijn gedeputeerde staten van Noord-Brabant bevoegd al dan niet onder het stellen van nadere voorwaarden af te wijken van het bepaalde in artikel 3 voor zover de toepassing daarvan, mede gelet op het belang van de bescherming van het landschap, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Ingevolge artikel 7 van de Verordening is het in artikel 2 gestelde verbod voor een periode van 6 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening niet van toepassing op borden die zijn geplaatst in overeenstemming met destijds ter plaatse vigerende regelgeving ten behoeve van de bescherming van het landschapsschoon.
Bij besluit van 13 juni 2000, uitgegeven op 28 juni 2000, heeft verweerder uitvoering gegeven aan van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder p, van de Verordening. Daarin is besloten:
- (...) het modelbord vast te stellen waaraan de volgende eisen worden gesteld:
1. (...);
2. (...);
3. de afmetingen van het te plaatsen bord langs een weg waar een maximum snelheid tot 120 kilometer per uur is gesteld, bedragen maximaal 120 centimeter hoog en 80 centimeter breed;
4. de kleur van het modelbord is blauw/wit;
5. de eigenschappen van het retroreflecterend materiaal komen minimaal overeen met klasse II;
6. onder modelbord mag één wit onderbord worden aangebracht met de navolgende afmetingen:
- (...);
- (...);
- 20 centimeter hoog en 80 breed voor wegen met een maximumsnelheid tot 120 kilometer per uur;
7. op het onderbord mag naar keuze in zwart worden aangegeven:
- de naam van het bedrijf;
- de afstand tot een afslag, zijweg of inrit;
- een richtingspijl;
8. het bord geplaatst wordt binnen het beheersgebied van de wegbeheerder;
9. er dient voor de symbolen gebruik gemaakt te worden van de bijgevoegde lijst van pictogrammen (bijlage 1), indien het symbool in de bijgevoegde lijst niet voorkomt kan in overleg en met toestemming van de wegbeheerder gekozen worden voor een ander pictogram dan wel gekozen worden voor tekst in plaats van een pictogram;
- (...).
Gelet op de Algemene Toelichting bij de Verordening is besloten aan de wildgroei van reclameborden een einde te maken door het (opnieuw) invoeren van een provinciale verordening gericht op de bescherming van het Brabantse landschapsschoon. Uitgangspunt is dat elk bord/afbeelding/aanduiding in beginsel een aantasting vormt van het landschapsschoon. De Verordening kent een algeheel verbod voor borden buiten de bebouwde kom, behoudens nader genoemde uitzonderingen. Gelet hierop is in de Verordening een hardheidsclausule opgenomen omdat er zich uitzonderlijke gevallen kunnen voordoen die zich vooraf niet laten voorspellen. Toepassing van de hardheidsclausule zal - aldus de Toelichting - naar verwachting slechts in zeer sporadische gevallen aan de orde zijn.
Het onderhavige bord verwijst naar het door eiseres geëxploiteerde aan de A58 gelegen wegrestaurant "Gilze-Rijen" te Gilze-Rijen. Niet in geschil is dat het een bord is in de zin van artikel 1 van de Verordening en dat zij, wat maatvoering betreft, niet voldoen aan de eisen die in het besluit van verweerder van 13 juni 2000 ter uitvoering van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder p, van de Verordening aan een modelbord zijn gesteld. Voorts is niet in geschil dat het bord in 1993 is geplaatst buiten het beheersgebied van de wegbeheerder, zijnde Rijkswaterstaat. Ten behoeve van de plaatsing van het onderhavige bord is reeds in 1993 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze-Rijen op grond van artikel 175 van de Algemene plaatselijke verordening vergunning verleend. Per 1 januari 1997 is het grondgebied waarop het bord is geplaatst, overgegaan van de gemeente Gilze-Rijen naar de gemeente Tilburg.
De president stelt voorop dat in het midden kan blijven het antwoord op de partijen verdeeld houdende vraag of de hiervoor bedoelde, krachtens de Algemene plaatselijke verordening verleende vergunning in verband met artikel 122 van de Provinciewet nog rechtskracht hebben. Immers, ook indien met eiseres moet worden aangenomen dat deze vergunningen nog immer rechtsgeldig zijn, kan dit niet afdoen aan een eventuele strijdigheid van de aanwezigheid van het bord met de Verordening. Ook kan in het midden blijven het antwoord op de vraag of voormeld artikel 175 van de Algemene plaatselijke verordening (mede) strekt(e) tot bescherming van het landschapsschoon. De in artikel 7 van de Verordening genoemde termijn van zes maanden is inmiddels verstreken, zodat, ook al moet laatstbedoelde vraag bevestigend worden beantwoord, aan eiseres geen beroep meer toekomt op de overgangsrechtelijke bescherming van dit artikel. Indien deze vraag ontkennend moet worden beantwoord, heeft haar een beroep op die bescherming nimmer toegekomen.
De president is overigens voorts niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat de Verordening in strijd is met de wet dan wel anderszins verbindende kracht mist.
Gelet op het vorenstaande moet worden geconcludeerd dat het onderhavige bord in strijd is met de Verordening en dat verweerder in beginsel bevoegd is om tegen de aanwezigheid van het bord handhavend op te treden. In dit verband stelt de president vast dat de bij het bestreden besluit gehandhaafde aanschrijving ertoe strekt dat het onderhavige bord in zijn geheel wordt verwijderd en verwijderd gehouden. Daarbij is verweerder er blijkens het bestreden besluit van uitgegaan dat het bord niet kan worden aangepast, zodat het voldoet aan de eisen, gesteld in hun meergenoemde besluit van 13 juni 2000 ten aanzien van het modelbord. Daartoe heeft verweerder overwogen dat het is geplaatst buiten het beheersgebied van de wegbeheerder en mitsdien niet voldoet aan het bepaalde onder het eerste gedachtestreepje, aanhef en onder 8, van het besluit van 13 juni 2000. Met eiseres is de president evenwel van oordeel dat evengenoemd onderdeel van dit besluit verbindende kracht mist. Immers, artikel 3, eerste lid, aanhef en onder p, van de Verordening, ter uitvoering waarvan dit besluit strekt, geeft verweerder slechts de bevoegdheid het model van de daarin bedoelde borden vast te stellen. Naar het oordeel van de president betreft die bevoegdheid uitsluitend het vaststellen van het uiterlijk en de afmetingen van deze borden, doch niet mede het bepalen van de locatie waar de borden kunnen worden geplaatst. Het besluit van 13 juni 2000 ontbeert in zoverre derhalve een wettelijke grondslag. Dit brengt mee dat verweerder bij het bestreden besluit eiseres ten onrechte niet de mogelijkheid heeft geboden om aan de toepassing van bestuursdwang te ontkomen door het bord aan te passen aan de - overige - eisen die aan het modelbord zijn gesteld. Het bestreden besluit is derhalve genomen in strijd met artikel 5:24, vierde lid, van de Awb, waarin ligt besloten de eis dat het besluit tot toepassing van bestuursdwang de maatregelen omschrijft die de aangeschrevene zelf kan treffen om de tenuitvoerlegging van het besluit te voorkomen.
Het bestreden besluit kan naar het oordeel van de president ook op een andere grond de rechterlijke toets niet doorstaan. Daartoe wordt overwogen dat verweerder, ervan uitgaande dat het onderhavige bord in strijd is met de Verordening en evenmin door aanpassing aan de eisen, gesteld in het besluit van 13 juni 2000, daarmee in overeenstemming kan worden gebracht, onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in casu geen aanleiding bestaat toepassing te geven aan artikel 4 van de Verordening. De president acht in dit verband van belang dat eiseres heeft gesteld dat zij voor een rendabele exploitatie van het onderhavige wegrestaurant in zeer belangrijke mate afhankelijk zijn van de aanwezigheid van het bord, welke stelling de president, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting niet zonder meer onaannemelijk voorkomt. In aanmerking genomen voorts dat het onderhavige bord reeds geruime tijd - legaal - aanwezig is geweest en eiseres daarop haar bedrijfsvoering heeft afgestemd, ziet de president niet zonder meer in dat de gedwongen verwijdering ervan niet zou kunnen resulteren in een onbillijkheid van overwegende aard als bedoeld in artikel 4 van de Verordening. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat plaatsing van een verwijsbord naar het wegrestaurant binnen het beheersgebied van de A58 door Rijkswaterstaat aan eiseres niet wordt toegestaan, zodat verwijdering van het onderhavige bord ertoe zou leiden dat vanaf de A58 in het geheel niet meer naar het wegrestaurant wordt verwezen. Verweerders stelling dat eiseres niet wezenlijk verschilt van andere bedrijven die door de invoering van de Verordening financieel nadeel zullen lijden, acht de president te algemeen om te overtuigen. Ook de door verweerder ingeroepen omstandigheid dat navraag bij Rijkswaterstaat heeft geleerd dat de aanwezigheid van het onderhavige bord uit een oogpunt van verkeersveiligheid niet noodzakelijk is, is naar het oordeel van de president niet van voldoende gewicht om het standpunt geen reden bestaat tot toepassing van artikel 4, voornoemd, te dragen. Daartoe wordt overwogen dat evenmin is gebleken dat de aanwezigheid van het bord de verkeersveiligheid ter plaatse in gevaar brengt.
Gelet op het vorenstaande is het bestreden besluit op dit punt derhalve niet voorzien van een deugdelijke motivering en mitsdien genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
Derhalve is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking.
Gezien het gegeven dat een beslissing in de hoofdzaak wordt genomen is geen grond meer aanwezig tot het treffen van een voorlopige voorziening.
De president acht termen aanwezig verweerder onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en daarbij behorende bijlage begroot op in totaal f. 1.420,- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
* 1 punt voor het indienen van een beroepschrift;
* 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
* wegingsfactor 1.
Voor het toekennen van een vergoeding inzake het indienen van het verzoekschrift acht de president geen termen aanwezig omdat hierin voor de gronden wordt verwezen naar het beroepschrift.
Tevens zal de president bepalen dat de provincie Noord-Brabant aan eiseres het door haar betaalde griffierecht -inzake zowel de voorlopige voorziening als het beroep- dient te worden vergoed.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten vastgesteld op f. 1.420,--, te vergoeden door de provincie Noord-Brabant;
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af;
- gelast de provincie Noord-Brabant aan eiseres te vergoeden het door haar gestorte griffierecht, zijnde 2 x f. 450,--.
Aldus gedaan door mr. P.H.C.M. Schoemaker als president in tegenwoordigheid van mr. A.F. Hooghuis als griffier en uitgesproken in het openbaar d.d. 1 februari 2001.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak - voor zover daarbij op het beroep is beslist - binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.