ECLI:NL:RBALK:2001:AD3510

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
3 september 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/1373 WOB
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om inzage in documenten met betrekking tot strafrechtelijk onderzoek tegen leidinggevende militair Dutchbat 2

In deze zaak heeft verzoeker op 29 juni 2001 op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzocht om inzage in documenten die betrekking hebben op een strafrechtelijk onderzoek tegen een leidinggevende militair van Dutchbat 2, in verband met het wegmaken van een fotorolletje. De verzoeker, een journalist, heeft bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek en heeft de president van de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening. De president heeft op 30 augustus 2001 de zaak behandeld, waarbij de verweerder, vertegenwoordigd door gemachtigden, documenten heeft overgelegd die onder de geheimhoudingsgronden van de Wob vallen.

De president heeft vastgesteld dat de documenten, waaronder het strafdossier en werkdossiers van de officier van justitie, persoonlijke beleidsopvattingen bevatten en dat openbaarmaking van deze documenten de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen zou schenden. De president heeft geoordeeld dat de belangen van de verzoeker niet opwegen tegen de belangen van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en heeft het verzoek om inzage afgewezen. Tevens is bepaald dat de verweerder het griffierecht aan de verzoeker dient te vergoeden, omdat de beslissing op het verzoek te laat is genomen. De uitspraak is gedaan door de president van de rechtbank en is openbaar gemaakt op 3 september 2001.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank Alkmaar
Sector Bestuursrecht
President
UITSPRAAK
op grond van artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht.
Reg.nr: 01/1373 WOB
Inzake: [verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
tegen: de Minister van Justitie, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit.
Besluit van verweerder d.d. 9 augustus 2001.
2. Zitting.
Datum: 30 augustus 2001.
Verzoeker is, daartoe ambtshalve opgeroepen, in persoon verschenen.
Verweerder is, daartoe ook ambtshalve opgeroepen, verschenen bij gemachtigden D.J. de Jong en R.I. Sepers, beiden ambtenaar van het ministerie.
3. Feiten welke de rechtbank als vaststaande aanneemt.
Bij brief van 29 juni 2001 heeft verzoeker op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) aan de officier van justitie van het arrondissementsparket te Arnhem, onder verwijzing naar een bericht in het Noordhollands Dagblad van 21 juni 2001, gevraagd hem inzage te geven in alle bij de overheid berustende stukken die betrekking hebben op het strafrechtelijk onderzoek tegen een leidinggevende militair van Dutchbat 2 (Srebrenica) in verband met het wegmaken van een fotorolletje van een ondergeschikte.
Bij brief van 20 juli 2001 heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek van 29 juni 2001. Op dezelfde dag heeft verzoeker de president te dien aanzien verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 9 augustus 2001 heeft verweerder geweigerd met een beroep op de artikelen 10, tweede lid, aanhef en onder e en g en artikel 11 van de Wob om verzoeker inzage te geven in de (originele) stukken.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 16 augustus 2001 bezwaar gemaakt. Ingevolge artikel 6:20, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt het bezwaar van 20 juli 2001 mede te zijn gericht tegen dit besluit. Op 16 augustus 2001 heeft verzoeker zijn verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening aangepast.
Bij brief van 27 augustus 2001 heeft verweerder verzoeker uitgenodigd op 4 september 2001 op het bezwaarschrift te worden gehoord.
Bij brief van 28 augustus 2001 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Ook heeft hij de documenten waarvan verzoeker inzage heeft verzocht toegezonden en daarbij op grond van artikel 8:29 van de Awb meegedeeld dat alleen de rechtbank daarvan kennis mag nemen.
Vervolgens is de zaak behandeld ter zitting van 30 augustus 2001.
4. Bewijsmiddelen.
De gedingstukken en het verhandelde ter zitting.
5. Motivering.
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Het oordeel van de president heeft een voorlopig karakter en is niet bindend voor de bodemprocedure.
De president stelt voorop dat verzoeker gelet op de nieuwswaarde van de door hem gevraagde informatie uit hoofde van zijn professie - journalist - een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening in deze zaak. Daarbij merkt de president evenwel op dat dit belang in het onderhavige geval zeer beperkt moet worden geacht, nu vast staat dat op 4 september 2001 een hoorzitting zal worden gehouden.
Naar het oordeel van de president is het, gezien het onderwerp van deze procedure gerechtvaardigd dat alleen zij kennis neemt van de documenten die verweerder bij brief van 28 augustus 2001 heeft toegezonden.
Verzoeker heeft de president ter zitting desgevraagd toestemming gegeven om mede op grondslag van die documenten uitspraak te doen. Zij doet dan ook mede op grondslag daarvan uitspraak.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
Ingevolge dit artikellid, aanhef en onder g, blijft die verstrekking ook achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van onevenredige bevoordeling of benadeling van de bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wob wordt in geval van een verzoek om informatie uit documenten opgesteld ten behoeve van intern beraad geen informatie verstrekt over de daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen. Op grond van het bepaalde in artikel 11, tweede lid, kan met het oog op een democratische bestuursvoering informatie worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm, of met instemming van die personen, tot personen herleidbare vorm.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder c, dient onder intern beraad te worden verstaan: het beraad over een bestuurlijke aangelegenheid binnen een bestuursorgaan dan wel binnen een kring van bestuursorganen in het kader van de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor een bestuurlijke aangelegenheid.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder f, dient onder persoonlijke beleidsopvatting te worden verstaan:
een opvatting, voorstel, aanbeveling of conclusie van een of meer personen over een bestuurlijke aangelegenheid en de daartoe door hen aangevoerde argumenten.
Het geschil heeft betrekking op de volgende stukken die verweerder met een beroep op artikel 8:29 van de Awb voor de zitting aan de rechtbank heeft doen toekomen:
a. het strafdossier;
b. het werkdossier van de officier van justitie;
c. een afschrift van de brief met bijlage van de Minister van Justitie aan de Minister van Defensie van 29 juli 1999 afkomstig uit het departementale dossier;
d. een dossier van het Parket-Generaal. Daarin bevinden zich onder meer enige nota's over de zaak;
e. een afschrift van een ambtsbericht van 3 augustus 2001 van het Parket-Generaal met een begeleidende brief.
Verweerder heeft zich ten aanzien van de hiervoor onder d. genoemde nota's en het onder e. genoemde ambtsbericht beroepen op artikel 11, eerste lid, van de Wob: het betreft stukken opgesteld ten behoeve van intern beraad waarin persoonlijke beleidsopvattingen zijn neergelegd. Voor zover deze documenten feitelijke informatie bevatten die geabstraheerd zou kunnen worden van de persoonlijke beleidsopvattingen, zijn daarop na te noemen uitzonderingsgronden van toepassing.
Ten aanzien van alle hiervoor genoemde documenten heeft verweerder zich beroepen op artikel 10, tweede lid aanhef en onder e en g van de Wob. Daartoe heeft verweerder aangevoerd dat informatie uit strafdossiers zich niet leent voor openbaarmaking. Voorts is verweerder van mening dat het strafdossier en de overige documenten informatie over de verdachte en andere bij de zaak betrokken personen bevatten, die diep ingrijpt in de persoonlijke levenssfeer. Het is bovendien niet mogelijk de gevraagde informatie in geanonimiseerde vorm te verstrekken. Nu bij de openbaarmaking van de verzochte documenten de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen wordt geschonden en over de hoofdlijnen van de afdoening van het onderzoek door het parket te Arnhem middels het ANP informatie aan de media is verstrekt, is verweerder van mening dat het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen zowel het belang van de bescherming van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte en de andere betrokkenen als ook het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel derden. Tot slot heeft verweerder aangevoerd dat op 1 september 2001 de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) in werking treedt, waarin onder meer alle strafrechtelijke gegevens als bijzondere persoonsgegevens worden aangemerkt. Voor deze bijzondere persoonsgegevens geldt dat de verwerking ervan, waaronder ook de verstrekking aan derden moet worden verstaan - behoudens een beperkt aantal uitzonderingen - verboden is. De inwerkingtreding van deze wet zal gepaard gaan met een wijziging van de Wob: in artikel 10, eerste lid, van de Wob zal een nieuwe absolute weigeringsgrond worden opgenomen ten aanzien van gegevens die in de Wbp als bijzonder worden aangemerkt.
Na met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb te hebben kennis genomen van de hiervoor genoemde documenten overweegt de president het volgende.
De onder d. genoemde nota's en het onder e. genoemde ambtsbericht zijn naar het oordeel van de president documenten opgesteld ten behoeve van intern beraad, als bedoeld in artikel 1 aanhef en onder c van de Wob, en betreffen - voor zover deze stukken geen feitelijke informatie bevatten - persoonlijke beleidsopvattingen als bedoeld in artikel 1 aanhef en onder f, van de Wob.
De nota's zijn afkomstig van de behandelende officier van justitie alsmede een ambtenaar van het Parket-Generaal gericht aan de leidinggevenden (de hoofdofficier van justitie en de voorzitter van het College procureurs-generaal) en behelzen onder meer de weergave van de visie van de behandelend officier van justitie op het - op dat moment nog lopende - strafrechtelijke onderzoek bestaande uit de voorlopige conclusies en vraagpunten op basis van de op dat moment beschikbare informatie in het onderzoek, alsmede de voorstellen over het verdere verloop van het onderzoek waarover nog moet worden beslist. Het ambtsbericht is afkomstig van het Parket-Generaal gericht aan een ambtenaar van het ministerie van justitie en behelst onder meer een voorstel tot afdoening van het onderhavige Wob-verzoek, met de daaraan ten grondslag liggende argumenten.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder met een beroep op artikel 11, eerste lid, van de Wob openbaarmaking van de nota's en het ambtsbericht, voor zover deze documenten geen feitelijke informatie inhouden, kunnen weigeren.
Ten aanzien van de uitzonderingsgrond ex artikel 10, tweede lid aanhef en onder e en g van de Wob waarop verweerder een beroep heeft gedaan overweegt de president als volgt.
Openbaarmaking ingevolge de Wob dient uitsluitend het publieke belang van een goede en democratische bestuursvoering, welk belang door de Wob wordt voorondersteld. Ten aanzien van de openbaarheid wordt geen onderscheid gemaakt naar gelang de persoon of de oogmerken van de verzoeker. Bij de te verrichten belangenafweging worden betrokken het algemene of publieke belang bij openbaarmaking van de gevraagde informatie en de door de wettelijke weigeringsgronden te beschermen belangen. Het specifieke belang van de verzoeker kan daarbij geen rol spelen.
De president stelt vast dat ten aanzien van alle hiervoor onder a. tot en met e. genoemde documenten
- met uitzondering van de begeleidende brief bij de stukken waarop het Wob verzoek betrekking heeft, afkomstig van verweerder en gericht aan de rechtbank en het verweerschrift, die reeds voor de zitting door de rechtbank aan verzoeker zijn gezonden - de belangen als beschermd door artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g van de Wob aan de orde zijn en dat deze onvoldoende worden beschermd door beperking van openbaarmaking tot gedeelten van de stukken. Hieruit volgt tevens dat het niet mogelijk is dat over de persoonlijke beleidsopvattingen informatie wordt verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm, zoals bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Wob.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g van de Wob openbaarmaking van de documenten kunnen weigeren.
Gezien het voorgaande komt het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen niet voor toewijzing in aanmerking.
Nu verweerder eerst na een verzoek om voorlopige voorziening met overschrijding van de wettelijk voorgeschreven beslistermijn op het verzoek heeft beslist en verzoeker daarin aanleiding heeft gezien een bezwaarschrift tegen de fictieve weigering in te dienen bestaat er aanleiding om aan verzoeker het griffierecht te doen vergoeden.
6. Beslissing
De president van de rechtbank,
- wijst het verzoek af;
- gelast dat verweerder aan verzoeker het voor de behandeling van zijn verzoek betaalde griffierecht ad f 225,= vergoedt.
Aldus gewezen door mr. M. Zijp , als president,
in tegenwoordigheid van F.H. Burgman, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op: 3 september 2001
door mr. E.M. van der Linde president, in tegenwoordigheid van mr. S.E. Reichert als griffier.
De griffier, De president,
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.