ARRONDISSEMENTSRECHTBANK te ALKMAAR
Parketnummer : 14.010068-01
Datum uitspraak: 26 juni 2001
OP TEGENSPRAAK
VERKORT VONNIS van de Arrondissementsrechtbank te Alkmaar, Meervoudige Kamer voor Strafzaken, in de zaak van het
[Verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
gedetineerd in HvB de Compagnie en Zwaag, Zwaag, de Compagnie 1.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 juni 2001.
Aan de verdachte is tenlastegelegd, dat
1.
hij op of omstreeks 09 maart 2001 in de gemeente Heerhugowaard ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet een hoeveelheid alcohol, althans een brandbare vloeistof, over het hoofd en/of andere delen van het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gegoten of gesprenkeld en vervolgens die alcohol, althans die vloeistof, in brand heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 09 maart 2001 in de gemeente Heerhugowaard aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (1e en/of 2e graads brandwonden), heeft toegebracht, door opzettelijk een hoeveelheid alcohol, althans een brandbare vloeistof, over het hoofd en/of andere delen van het lichaam van die [slachtoffer 1] te gieten of te sprenkelen en vervolgens die alcohol, althans die vloeistof, in brand te steken;
2.
hij op of omstreeks 6 maart 2001 in de gemeente Heerhugowaard opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]), een kopstoot tegen diens hoofd, althans lichaam, heeft gegeven, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
2. BEWEZENVERKLARING EN STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
hij op 09 maart 2001 in de gemeente Heerhugowaard ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet een hoeveelheid alcohol over het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft gegoten en vervolgens die alcohol in brand heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
hij op 6 maart 2001 in de gemeente Heerhugowaard opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]) een kopstoot tegen diens hoofd heeft gegeven, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is met betrekking tot de gang van zaken rond feit 1 het volgende naar voren gekomen. Verdachte is hevig geschrokken toen hij het haar van het slachtoffer zag branden en besefte dat hij dit niet wilde. Verdachte heeft toen onmiddellijk water gehaald uit de keuken en dit over het hoofd van het slachtoffer gegoten. Vervolgens heeft hij het alarmnummer gebeld en het slachtoffer onder de douche gezet. Het slachtoffer is onder de douche gebleven totdat een ambulance arriveerde. Deze door verdachte verrichte handelingen hebben elkaar in een snel tempo opgevolgd.
Op grond van het vorenstaande is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk geworden dat verdachte actief heeft verhinderd dat het gevolg, te weten de dood van het slachtoffer, is ingetreden. Het misdrijf is mitsdien niet voltooid tengevolge van omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk in de zin van artikel 46b Wetboek van Strafrecht. Dit brengt met zich mee dat het onder 1 primair tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit niet kan worden gekwalificeerd als een strafbare poging tot doodslag, zodat de verdachte ten aanzien van dit feit dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Aangezien het aan verdachte onder feit 1 primair ten laste gelegde niet tot een veroordeling zal leiden, komt de rechtbank toe aan beoordeling van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde. De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen met dien verstande dat
hij op 9 maart 2001 in de gemeente Heerhugowaard aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (1e en 2e graads brandwonden) heeft toegebracht door opzettelijk een hoeveelheid alcohol over het hoofd van die [slachtoffer 1] te gieten en vervolgens die alcohol in brand te steken;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
5. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
Zware mishandeling.
Ten aanzien van feit 2:
Mishandeling.
6. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. MOTIVERING VAN DE STRAF
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het navolgende in beschouwing genomen:
Verdachte heeft zijn partner ernstig mishandeld. Hij heeft in een vlaag van woede alcohol over haar hoofd gegoten en dit vervolgens in brand gestoken. Door aldus te handelen heeft verdachte op grove wijze de lichamelijke integriteit van het slachtoffer aangetast en haar gezondheid ernstig in gevaar gebracht. Het slachtoffer heeft ernstige brandwonden opgelopen en veel pijn ondervonden. Zij heeft enige tijd in een brandwondencentrum moeten verblijven. Niet is uitgesloten dat het slachtoffer blijvende littekens zal overhouden tengevolge van de mishandeling. Deze uitermate traumatische ervaring zal het leven van het slachtoffer ongetwijfeld nog geruime tijd in negatieve zin beïnvloeden. De rechtbank
rekent verdachte dit feit zwaar aan. Voorts heeft verdachte tijdens een avond uit in een buurthuis een persoon mishandeld door hem een kopstoot te geven tegen het hoofd. De aanleiding hiervoor was dat genoemde persoon iets had gezegd wat verdachte niet was bevallen. Door zijn handelwijze heeft verdachte genoemde persoon pijn en letsel bezorgd en heeft hij de sfeer in het buurthuis bedorven. Meer in algemene zin wakkert dit soort geweld de in de maatschappij aanwezige gevoelens van onveiligheid aan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister, gedateerd 14 maart 2001, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder terzake van geweldsdelicten is veroordeeld.
het over de verdachte uitgebrachte rapport, gedateerd 10 mei 2001 van psychiater drs. R.J.H. Winter. Dit rapport houdt als conclusie in dat onderzochte ten tijde van het tenlastegelegde lijdende was aan een ziekelijke stoornis in de zin van alcohol intoxicatie. Onderzochte was daarbij al gedurende vele jaren pathologisch afhankelijk van alcohol. Nu hij bekend dient te zijn met de effecten van overmatig alcoholgebruik op zijn gedrag wordt geadviseerd om onderzochte te beschouwen als volledig toerekeningsvatbaar. Er bestaat een zeer gerede kans dat onderzochte opnieuw een soortgelijk of ander delict pleegt wanneer hij op vrije voeten zou komen zonder dat zijn psychische toestand aanmerkelijk is verbeterd. Het is aan te bevelen onderzochte een behandeling bij de Brijder Stichting als bijzondere voorwaarde op te leggen.
het over de verdachte uitgebrachte rapport, gedateerd 4 juni 2001 van psycholoog drs. J.M. Oudejans. Onder “Beantwoording van de vraagstelling” houdt dit rapport in dat onderzochte een alcoholverslaafde man is bij wie - los van deze verslaving - geen psychische stoornis bestaat. Het feit kan hem dan ook volledig worden toegerekend. Bij de totstandkoming van het tenlastegelegde speelt deze alcoholverslaving - en de verloederende, agressie-ontremmende effecten van excessief alcoholgebruik op zijn persoonlijkheid - een cruciale en doorslaggevende rol. De kans op recidive moet groot worden geacht, temeer daar onderzochte naar verwachting zijn werk zal verliezen en massale gevoelens van onmacht, miskenning en frustratie zullen blijven voortwoekeren. Teneinde de kans op herhaling te verkleinen is het nodig dat onderzochte behandeld wordt voor zijn alcoholverslaving.
het over de verdachte door de Brijder Stichting uitgebrachte rapport, gedateerd 8 juni 2001 van mevrouw I.L.H. Dubbelman, reclasseringsmedewerkster. Dit rapport houdt als conclusie in dat betrokkene gezien de ernst en bestaansduur van zijn problematiek slechts intramuraal te behandelen is. Geadviseerd wordt een gedeeltelijk voorwaardelijke straf in overweging te nemen met daaraan gekoppeld een verplicht contact, met als bijzondere voorwaarde behandeling bij de FVK Piet Roorda. De uitslag van het intakegesprek dat op 14 juni a.s. plaatsvindt is bepalend voor een eventuele opnamegarantie.
De rechtbank is, gelet op de ernst van de feiten, van oordeel dat oplegging van een vrijheidsstraf passend en geboden is. Gelet op de conclusie van het rapport van de Brijder Stichting, alsmede de conclusies van de hierboven genoemde deskundigenrapporten, acht de rechtbank het passend dat een deel van deze vrijheidsstraf in voorwaardelijke vorm wordt opgelegd met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde zoals hierna in de rubriek BESLISSING opgenomen.
De gemachtigde van de benadeelde partij [slachtoffer 1], mr. B.M. Dijkstra, advocaat te Alkmaar, Postbus 3271, 1801 GG Alkmaar, heeft vóór de aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van ƒ 10.408,80,-- wegens schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Met betrekking tot de schadepost “8 dagen ziekenhuisopname, ƒ 200,--” oordeelt de rechtbank als volgt. Ter terechtzitting heeft de gemachtigde van de benadeelde partij toegelicht dat het hier gaat om een standaardbedrag van ƒ 25,-- smartengeld voor iedere in het ziekenhuis doorgebrachte dag. De rechtbank is van oordeel dat deze post dient te worden afgewezen, nu het hierboven genoemde totaalbedrag van ƒ 10.408,80,-- reeds een aparte schadepost “smartengeld” ter hoogte van ƒ 10.000,- omvat. De overige gevorderde schadeposten komen voor toewijzing in aanmerking.
Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 1 subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden, kan de vordering tot een bedrag van ¦ 10.208,80 worden toegewezen.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
9. SCHADEVERGOEDING ALS MAATREGEL
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregel besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 1 subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht aan de benadeelde. De toepassing van de vervangende hechtenis heft de op te leggen verplichtingen niet op.
10. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 57, 300, 302.
De rechtbank komt op grond van het vorenstaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Stelt vast dat het bewezenverklaarde onder 1 primair geen strafbaar feit oplevert en ontslaat de verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
Verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders tenlaste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezenverklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
Verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 24 maanden.
Beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot 8 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij anders wordt beslist.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich zal gedragen naar de aanwijzingen die de veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de Brijder Stichting, bureau Alkmaar, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie te Alkmaar noodzakelijk oordeelt.
Verstrekt aan de genoemde instelling opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarde.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1], vertegenwoordigd door mr. B.M. Dijkstra, Postbus 3271, 1801 GG Alkmaar, tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van ¦ 10.208,80,-- (tien duizend twee honderd acht gulden en tachtig cent) aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], vertegenwoordigd door mr. B.M. Dijkstra, Postbus 3271, 1801 GG Alkmaar, als schadevergoeding
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken. De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], vertegenwoordigd door mr. B.M. Dijkstra, Postbus 3271, 1801 GG Alkmaar, te betalen een som geld ten bedrage van ƒ 10.208,80,-- (tien duizend twee honderd acht gulden en tachtig cent), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 100 dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. van Boven, voorzitter,
mr. A.C. Haverkate en mr. A.M. van Woensel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. drs. H.J.M. Baldinger, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 juni 2001.