Arrondissementsrechtbank Alkmaar
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
UITSPRAAK
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht.
Inzake: 1. vennootschap onder firma Budget Boek;
2. de besloten vennootschap Van der Meulen's Boekhandel B.V.;
3. vennootschap onder firma Le Cachet Lederwaren;
4. [eiser 4];
5. [eiser 5];
6. [eiser 6],
allen gevestigd te Alkmaar, eisers,
tegen: het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Alkmaar, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit.
De besluiten van verweerder d.dis 13 februari 2001, verzonden 14 februari 2001.
Datum: 14 juni 2001.
Eiser sub 1 is verschenen in de persoon van [naam] en [naam], vennoten, eiser sub 2 is verschenen, vertegenwoordigd door [naam], directeur, eiser sub 3 is verschenen in de persoon [naam], vennoot, eisers sub 4, 5 en 6 zijn in persoon verschenen, de eisers sub 2 tot en met 5 werden bijgestaan door mr. C.H.P. de Boer, advocaat te Alkmaar, eiser sub 6 werd bijgestaan door mr. R.S. Namjesky, werkzaam bij ARAG-Nederland te Leusden.
Verweerder is vertegenwoordigd door S. Binnendijk, wethouder, bijgestaan door gemachtigde J.A. Rosien.
3. Feiten welke de rechtbank als vaststaande aanneemt.
Bij besluiten van respectievelijk 16 juli 1996 (eiser sub 1), 14 januari 1991 (eiser sub 2), 25 juni 1996 (eiser sub 3), 25 september 1996 (eiser sub 4), 6 april 1992 (eiser sub 5) en 12 september 1996 (eiser sub 6) is aan eisers, naar aanleiding van daartoe ingediende aanvragen, door verweerder tot wederopzegging op grond van artikel 2.1.5.1, eerste lid van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Alkmaar (hierna: de APV) vergunning verleend tot het hebben van een uitstalling, van bepaalde lengte, breedte, hoogte en op een gedeelte van de openbare weg, ter plaatse, zoals vermeld in de bij de genoemde beschikkingen behorende bijlage. De uitstallingen bestaan blijkens de aanvragen uit boekenkarren, kistjes, rekken voor ansichtkaarten, rekken voor kranten en tassenmolens.
Bij besluiten van respectievelijk 29 september 2000 (eiser sub 1), 10 oktober 2000 (eiser sub 2), 14 september 2000 (eisers sub 3 en 5) en 13 oktober 2000 (eisers sub 4 en 6), heeft verweerder op grond van artikel 1.6, aanhef en sub b, van de APV deze vergunning, met een overgangstermijn van 16 weken, per 28 december 2000 ingetrokken. Daarbij is overwogen dat de uitstallingen niet voldoen aan het op 27 juni 2000 door verweerder vastgestelde, op artikel 2.1.5.1 van de APV gebaseerde, gewijzigde beleid, dat na bekendmaking in het Alkmaars Weekblad op 6 september 2000 in werking is getreden. Ook is overwogen dat de intrekking van de vergunning wordt gevorderd op grond van het verkeers-, doelmatigheids-, welstands- en overlastbelang, conform het gestelde in artikel 2.1.5.1, vijfde lid van de APV.
Tegen deze besluiten hebben eisers tijdig bezwaarschriften ingediend.
Bij afzonderlijke besluiten van 13 februari 2001, verzonden 14 februari 2001, heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Tegen deze besluiten hebben eisers tijdig beroep ingesteld. Daarbij hebben de eisers sub 1 tot en met 5 de president verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De president heeft op 26 maart 2001 en 3 mei 2001 deze verzoeken toegewezen in die zin dat de besluiten van verweerder betreffende de intrekking van de vergunning, zoals hierboven vermeld en de besluiten van 13 februari 2001 ten aanzien van de hiervoor genoemde eisers sub 1 tot en met 5, zijn geschorst.
Verder heeft de president, gelet op de spoedeisende belangen van partijen bij een uitspraak in het geschil in hoofdzaak, aanleiding gezien te bewerkstelligen dat de rechtbank deze hoofdzaak versneld zal behandelen.
Verweerder heeft op 11 april 2001 een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is de zaak ter zitting van 14 juni 2001 behandeld.
De gedingstukken en het verhandelde ter terechtzitting.
5.1 In dit geding is aan de orde of verweerders besluiten van 13 februari 2001, waarbij de hiervoor in rubriek 3 genoemde bezwaarschriften tegen de intrekking van uitstalvergunningen ongegrond zijn verklaard, in rechte stand kunnen houden.
Daarvoor is het volgende van belang.
5.2.1 In Hoofdstuk 2 van de APV, met het opschrift "Openbare orde", Afdeling 1, met het opschrift "Orde en veiligheid op de weg", zijn in paragraaf 5 regels gesteld ten aanzien van de "Bruikbaarheid van de weg".
Ingevolge artikel 2.1.5.1, eerste lid, van de APV is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders de weg of een weggedeelte te gebruiken anders dan overeenkomstig de bestemming daarvan.
Ingevolge het vijfde lid van dit artikel kan een vergunning bedoeld in het eerste lid worden geweigerd:
a. indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, danwel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;
b. indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van het (lees: de) in de nabijheid gelegen onroerende zaak.
Ingevolge het zesde lid van dit artikel geldt het in het eerste lid bepaalde onder meer niet voor zover de Woningwet van toepassing is, of voor zover er sprake is van een terras als bedoeld in artikel 2.3.1.2, waarvoor vergunning is verleend.
5.2.2 Ingevolge artikel 1.6, aanhef en onder b, van de APV, voor zover van belang, kan de vergunning worden ingetrokken of gewijzigd indien op grond van een verandering van omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is vereist.
5.2.3 Aan eisers is op grond van de APV tot wederopzegging vergunning verleend tot het hebben van een uitstalling. Een regeling tot (weder)opzegging kent de APV niet. De rechtbank leidt hieruit af dat is beoogd een vergunning voor onbepaalde tijd te verlenen, die slechts indien is voldaan aan het bepaalde in artikel 1.6 van de APV kan worden ingetrokken of gewijzigd. In artikel 2.1.5.1, vijfde lid van de APV is deze maatstaf nader gespecificeerd.
Artikel 2.1.5.1, vijfde lid, van de APV kent een aantal limitatieve weigeringsgronden. Voorts neemt de rechtbank als uitgangspunt dat een beleid dat in zijn geheel geen ruimte zou bieden voor het verlenen van een vergunning zich niet verdraagt met de APV.
5.2.4 Op grond van het beleid, zoals dat gold ten tijde dat de voornoemde vergunningen werden verleend, mocht alle koopwaar, afhankelijk van het profiel van de straat, uitgestald worden tegen de gevel of tegen de molgoot. Bij het bepalen van de maximum afmetingen van de uitstallingen werden de volgende criteria getoetst:
- hoogte : maximaal 1,75 meter;
- breedte : maximaal 0,75 meter;
- lengte : maximale lengte = de gevellengte - 1,50 meter.
5.3.1 Op 30 maart 2000 heeft de gemeenteraad het "Beeldkwaliteitplan Binnenstad Alkmaar" (hierna: het BKP) vastgesteld. In dit plan wordt een integrale visie gegeven op de invulling van de binnenruimte in de Alkmaarse binnenstad.
Bij besluit van 27 juni 2000 hebben burgemeester en wethouders de notitie "Uitstallingenbeleid Binnenstad" vastgesteld. Deze notitie is bekend gemaakt middels publicatie in het Alkmaars weekblad van 6 september 2000. Deze notitie dient naar het oordeel van de rechtbank als beleidsregel in de zin van artikel 1:3, vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te worden aangemerkt, waarop het bepaalde in Titel 4.3 en hoofdstuk 3 van de Awb van toepassing is. Het in deze notitie vastgestelde uitstallingenbeleid is een nadere uitwerking van het BKP. Wat er verder ook zij van het rechtskarakter van dit BKP, de rechtbank acht aanvaardbaar dat verweerder dit BKP tot uitgangspunt heeft genomen bij de vaststelling van zijn beleid.
5.3.2 In paragraaf 2.2 van deze notitie is, zakelijk weergegeven, gesteld dat het uitstallingenbeleid zijn basis vindt in een nadere uitwerking van artikel 2.1.5.1 van de APV, en dat de aanvraag voor een uitstalvergunning aan de criteria in genoemd artikel van de APV wordt getoetst. Populair gezegd: kan iets staan en zo ja, waar (verkeersaspecten), wat kan er staan (welstandsaspecten) en hoe kan iets staan (overlastaspecten). De verkeerstoets heeft geresulteerd in het vaststellen van de profielen. Per straat is bekeken welk profiel van toepassing is. Vervolgens is per straat bekeken of en op welke wijze kan worden uitgestald. Uitgangspunt hierbij is dat voor een rijweg minimaal 3,20 meter beschikbaar moet zijn voor alarmdiensten, bevoorrading en doorgaand verkeer. Daarnaast dient altijd een loopzone van minimaal 2 meter breedte voor voetgangers beschikbaar te blijven.
Het BKP biedt het kader voor de welstandtoets (alleen bloemen, planten, groenten en fruit) en de overlasttoets (alleen tegen de eigen gevel, maximaal 1,75 meter hoog, maximaal een halve meter diep en niet breder dan de gevellengte minus anderhalve meter).
In paragraaf 5 is onderscheid gemaakt in een zestal profielen. Daarbij is een lijst van de straten in de binnenstad opgenomen, waarin per straat een profiel is toegekend en is aangegeven of uitstalling is toegestaan.
5.3.3 In paragraaf 3 van de notitie is voorts bepaald dat de zaken die mogen worden uitgestald zijn: onverpakte bloemen, planten, groenten en fruit voor zover die producten behoren tot de artikelen die in de betreffende winkel worden verkocht.
Waar en of mag worden uitgestald is afhankelijk van het profiel van de straat. De uitstallingen dienen geplaatst te worden tegen de gevel van het eigen pand. Bij het bepalen van de maximum afmetingen van de uitstallingen worden de volgende criteria getoetst:
- hoogte : maximaal 1,75 meter;
- breedte : maximaal 0,50 meter;
- lengte : maximale lengte = de gevellengte - 1,50 meter.
Het uitstallingenbeleid is van kracht voor de binnenstad van Alkmaar gelegen binnen de singels. Het gebied komt overeen met het plangebied van het BKP.
5.3.4 In paragraaf 4 van de notitie is bepaald dat nieuwe of gewijzigde vergunningen voor maximaal een jaar worden afgegeven. De op grond van het oude beleid afgegeven vergunningen, welke in strijd zijn met het nieuwe beleid, zullen worden ingetrokken of gewijzigd. Hierbij wordt een overgangstermijn van 16 weken in acht genomen na inwerkingtreding van dit nieuwe beleid. Derhalve worden alle met het nieuwe beleid strijdige vergunningen ingetrokken of gewijzigd met ingang van 28 december 2000.
5.4.1 Bij de beoordeling van de bestreden besluiten dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de weigeringsgronden genoemd in artikel 2.1.5.1, vijfde lid, van de APV in redelijkheid kunnen dienen tot het doel waarvoor het vergunningvereiste is gesteld.
5.4.2 Dat verweerder, in verband met de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, en gelet op het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaken, ten aanzien van uitstallingen criteria hanteert voor wat betreft de plaatsten waar deze - gelet op de breedte van de straten - toegestaan kunnen worden, is als zodanig aanvaardbaar. Ook acht de rechtbank het gerechtvaardigd dat verweerder voor de plaatsen en/of straten waar op grond van de vastgestelde profielen uitstallingen mogelijk worden geacht, daaraan eisen stelt ten aanzien van de maatvoering van de uitstallingen en de situering ter plaatse. Het beleid kan in zoverre door artikel 2.1.5.1, vijfde lid, onder a en c, worden gedragen en is als zodanig derhalve aanvaardbaar.
5.4.3.1 Wat betreft de in artikel 2.1.5.1, vijfde lid onder b genoemde weigeringsgrond (de welstandstoets) sluit de rechtbank aan bij de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State van 7 oktober 1996 (Groningen), waarin de Afdeling geen grond ziet "... voor het oordeel dat de plaatsing van dit artikel in het hoofdstuk dat betrekking heeft op openbare orde in de weg staat aan het opnemen van de onder b genoemde weigeringsgrond; niet valt in te zien dat een zekere beoordeling van het uiterlijk aanzien van een uitstalling niet in het belang van de bescherming van de openbare orde zou kunnen worden geacht."
5.4.3.2 In de notitie Uitstallingenbeleid Binnenstad heeft verweerder de welstandstoets ingevuld overeenkomstig het kader dat in het BKP is vermeld: alleen de uitstalling van bloemen, planten, groenten en fruit wordt toegestaan. Daarmee heeft verweerder bij de nadere invulling van het begrip openbare orde een onderscheid gemaakt naar de soort van de uitgestalde waren. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee een wezenlijk ander onderscheid heeft gehanteerd dan welke volgt uit een zekere beoordeling van het uiterlijk aanzien van de uitstalling.
5.4.3.3 De rechtbank overweegt dat, mede gelet op de duidelijke bewoordingen van de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling, niet valt in te zien dat dit onderscheid in het belang van de bescherming van de openbare orde in de zin van artikel 2.1.5.1 van de APV kan worden geacht. Verweerder is daarmee dan ook buiten de grenzen getreden die aan hem in het kader van de artikelen 1.6 en 2.1.5.1 van de APV zijn gegeven. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank het ingestelde beroep dan ook gegrond en komen de bestreden besluiten voor vernietiging in aanmerking.
5.4.4 Ten overvloede overweegt de rechtbank dat, voor zover de uitstallingen van eisers niet aan de nieuwe maatvoering voldoen, gelet op de straten/plaatsen waar de winkels van eisers gevestigd zijn een wijziging van de verleende vergunning in de rede had gelegen, met name wat betreft de maatvoering en de plaats van de uitstalling, waarbij voorts de uitkomst van een individuele toetsing vanuit een welstandelijk oogpunt mogelijk tot nadere voorwaarden aanleiding had kunnen geven.
Ingevolge het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb is de rechtbank bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken en worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld. Deze nadere regels zijn vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 22 december 1993, Staatsblad 763 (het Besluit proceskosten bestuursrecht).
Gelet op het hiervoor overwogene is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eisers sub 2 tot en met 6 in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het genoemde Besluit proceskosten bestuursrecht voor wat betreft de eisers sub 2 tot en met 5 begroot op ¦ 532,50 per zaak als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat sprake is van 4 samenhangende zaken welke onder toepassing van het bepaalde in artikel 3, eerste lid, van voornoemd besluit als één zaak dienen te worden beschouwd. Conform de bij dit besluit behorende bijlage heeft de rechtbank vervolgens bij de verrekening van de voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten een wegingsfactor 1,5 toegepast en de proceskosten per zaak gedeeld door 4. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State van 9 oktober 1997 (JB 1997/270). Wat betreft eiser sub 6 worden de proceskosten begroot op f 1420 als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- bepaalt dat verweerder nieuwe besluiten neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat de gemeente Alkmaar aan eisers sub 1 tot en met 3 het griffierecht ad ¦ 450,00 vergoedt en aan eisers sub 4 tot en met 6 het griffierecht ad f 225 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eisers sub 2 tot en met 5 redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van ¦ 532,50 per zaak en in de aan de zijde van eiser sub 6 redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van f 1420;
- wijst de gemeente Alkmaar aan als de rechtspersoon die de proceskosten aan eisers moet vergoeden.
Aldus gewezen door mr. E.M. van der Linde, voorzitter,
mr. drs. J.H.A.C. Everaerts en mr. H. Steenhuis, leden,
in tegenwoordigheid van mr. J.P.C. Faddegon-Arends, als griffier.
Uitgesproken in het openbaar op:
door voornoemde voorzitter, in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een beroepschrift en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's Gravenhage.
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.