Arrondissementsrechtbank Alkmaar
Sector Bestuursrecht
President
UITSPRAAK
op grond van artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht.
Inzake: [verzoeker A] en [verzoeker B], verzoekers,
tegen: de Bestuurscommissie Openbaar Primair Onderwijs Heerhugowaard, verweerster.
1. Aanduiding bestreden besluit.
Het besluit van verweerster van 10 juli 2000.
Datum: 22 augustus 2000.
Verzoekers zijn, daartoe ambtshalve opgeroepen, vertegenwoordigd door [verzoeker A], bijgestaan door J. van der Kwaak, medewerker van Rechtskundig Adviesbureau Hoorn.
Verweerster is, daartoe ook ambtshalve opgeroepen, verschenen bij gemachtigde H.A. Schneiders, bovenschools directeur bij verweerster.
3. Feiten welke als vaststaande worden aangenomen.
Bij brief van 10 juli 2000 heeft de directeur van de [school], kennelijk namens verweerster, aan verzoekers meegedeeld dat hun zoon [zoon], na hun aanmelding daarvoor, staat ingeschreven maar dat hij nog niet is geplaatst omdat er geen plek vrij is op de [school] en dat hij daarom op de wachtlijst is gezet. Verder heeft de directeur meegedeeld te verwachten dat de plaatsing, gezien de plaats op de wachtlijst, in augustus 2001 kan plaatsvinden.
Tegen dit besluit is namens verzoekers bij brief van 17 juli 2000 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 19 juli 2000 heeft verweerster aan de gemachtigde van verzoekers meegedeeld dat zij, gelet op de aanstaande vakantieperiode, niet zoals voorgeschreven in artikel 40, zesde lid, van de Wet op het primair onderwijs (hierna: de Wpo), binnen vier weken na ontvangst van het bezwaarschrift daarop een beslissing kan nemen en dat zij die beslissing daarom met maximaal vier weken verdaagt. Ook wordt de gemachtigde van verzoekers uitgenodigd om op 29 augustus 2000 op een hoorzitting te verschijnen.
Bij brief van 20 juli 2000 is namens verzoekers aan de president gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 25 juli 2000 heeft verweerster een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden.
De gedingstukken en het verhandelde ter zitting.
5.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan, indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, de president van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Het oordeel van de president heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
5.2. Verzoekers zijn de ouders van de zevenjarige [zoon]. Zij hebben hun zoon aangemeld bij [school], een speciale school voor basisonderwijs. De Permanente Commissie Leerlingenzorg Heerhugowaard heeft hiertoe geadviseerd. Verzoekers hebben de president verzocht een voorziening te treffen zodat [zoon] met ingang van het schooljaar 2000-2001 het voor hem noodzakelijke speciale onderwijs kan volgen.
5.3. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Wpo berust de beslissing over toelating en verwijdering van leerlingen bij het bevoegd gezag.
Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt een leerling niet toegelaten tot een speciale school voor basisonderwijs dan nadat de permanente commissie leerlingenzorg van het samenwerkingsverband waarvan de speciale school voor basisonderwijs deel uitmaakt, heeft bepaald dat plaatsing van de leerling op een zodanige school noodzakelijk is.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel wordt de toelating tot een speciale school voor basisonderwijs niet geweigerd op de grond dat de leerling niet is aangewezen op het onderwijs van een speciale school voor basisonderwijs, indien de permanente commissie leerlingenzorg van het samenwerkingsverband waaraan de speciale school voor basisonderwijs deelneemt heeft bepaald dat plaatsing van de leerling op een speciale school voor basisonderwijs noodzakelijk is.
5.4. Vast staat dat verweerster het bevoegd gezag is dat beslist over de toelating van leerlingen tot [school].
Vast staat ook dat de Permanente Commissie Leerlingenzorg Heerhugowaard bij beschikking van 27 juni 2000 heeft verklaard dat [zoon] toelaatbaar is tot een speciale school voor basisonderwijs.
5.5. Bij het bestreden besluit is meegedeeld dat [zoon] is ingeschreven en op een wachtlijst gezet. De Wpo voorziet niet in zo'n rechtsfiguur. Van toelating van [zoon], op het moment van het nemen van het bestreden besluit noch op een duidelijk bepaald moment in de toekomst, is echter geen sprake. Het bestreden besluit moet daarom worden beschouwd als een weigering om [zoon] toe te laten tot de [school].
5.6. Reden voor deze weigering is dat er geen plek vrij is op de [school].
5.6.1. Verweerster heeft verklaard dat dit voortkomt uit het beleid dat wordt gevoerd door het samenwerkingsverband van basisscholen waarvan [school] - en ook de school die [zoon] tot heden heeft bezocht - deel uitmaakt.
Over dit beleid is de president uit de toelichting van verweerster ter zitting en de overgelegde stukken het volgende gebleken. Uitgangspunt ervan is het zogeheten "Weer Samen Naar School"-beleid zoals dat ook door de rijksoverheid wordt gevoerd. Dit beleid is er onder meer op gericht dat slechts 2% van de leerlingen in het basisonderwijs een speciale school voor basisonderwijs bezoekt. In het kader van dit beleid is in de opeenvolgende zorgplannen van het samenwerkingsverband een taakstellend deelnamepercentage vastgesteld voor het aantal leerlingen op de speciale scholen voor basisonderwijs, dat uitgaat van het omlaag brengen van dat aantal. Op basis van deze taakstelling zijn de beschikbare financiële middelen toegedeeld aan de scholen van het samenwerkingsverband. Als gevolg daarvan is er een beperkte ruimte voor leerlingen op de twee speciale scholen voor basisonderwijs van het samenwerkingsverband en is er een wachtlijst voor die scholen met daarop, naar verzoekers onweersproken hebben gesteld, twintig kinderen.
5.6.2. Verweerster heeft verder nog aangevoerd dat [zoon] zolang hij op de wachtlijst staat op zijn huidige school extra zorg krijgt. Verweerster acht het daarom verantwoord hem niet meteen of met voorrang ten opzichte van de overige leerlingen op de wachtlijst toe te laten tot [school].
Tenslotte heeft verweerster gesteld dat verzoekers [zoon] kunnen aanmelden bij een naburig samenwerkingsverband.
5.7. De president stelt voorop dat op verweerster, als bevoegd gezag, ingevolge de Wpo de taak rust te voorzien in voldoende gelegenheid voor het volgen van openbaar onderwijs. Onderdeel van die taak is het voorzien in voldoende gelegenheid voor het volgen van speciaal openbaar basisonderwijs. Daarbij dient in het oog te worden gehouden dat ingevolge het bepaalde in artikel 40 van de Wpo het oordeel van de permanente commissie leerlingenzorg van het samenwerkingsverband van doorslaggevende betekenis is bij de besluitvorming over de toelating van leerlingen tot een speciale school voor basisonderwijs. Het eigen oordeel van het bevoegd gezag over de vraag of een leerling is aangewezen op speciaal basisonderwijs mag bij die besluitvorming geen rol spelen. Weliswaar heeft verweerster bij een beslissing over de toelating van een leerling een zekere beleidsvrijheid maar dat beleid mag geen beperking van de hiervoor omschreven taak meebrengen.
5.7.1. Door het op voorhand beperken van de mogelijkheid om leerlingen toe te laten tot de speciale scholen voor basisonderwijs die zijn opgenomen in het Samenwerkingsverband Heerhugowaard, ook als de permanente commissie leerlingenzorg voor die leerlingen heeft bepaald dat plaatsing op die scholen noodzakelijk is, voert verweerster naar het oordeel van de president een beleid dat een onaanvaardbare beperking meebrengt van de taak die zij heeft in de voorziening van voldoende - en voor de leerlingen passend - openbaar onderwijs. Van belang daarbij is dat verweerster voor een andere verdeling van financiële middelen voor de scholen in haar samenwerkingsverband had kunnen kiezen.
Dat, zoals verweerster ter zitting heeft verklaard, bijvoorbeeld leerlingen die naar Heerhugowaard verhuizen vanuit een ander samenwerkingsverband en die nu binnen haar samenwerkingsverband vallen, altijd worden toegelaten, maakt het oordeel van de president niet anders. Voor leerlingen als [zoon] geldt immers onverkort het omschreven beleid, hetgeen ook heeft geleid tot de wachtlijst.
5.7.2. Het betoog van verweerster dat [zoon] terwijl hij op de wachtlijst staat afdoende kan worden begeleid op zijn huidige basisschool, kan niet worden aanvaard. Dit betoog komt erop neer dat zolang [zoon] op de voorgenomen wijze wordt begeleid, hij niet is aangewezen op het onderwijs van een speciale school voor basisonderwijs. Nog daargelaten dat de Permanente Commissie Leerlingenzorg Heerhugowaard in haar beschikking van 27 juni 2000 expliciet vermeldt dat zij geen realistische begeleidingsmogelijkheden voor [zoon] in het basisonderwijs ziet, mag verweerster diens toelating ingevolge het vierde lid van artikel 40 van de Wpo niet op deze grond weigeren.
5.7.3. Wat betreft de stelling van verweerster dat verzoekers [zoon] kunnen aanmelden bij een naburig samenwerkingsverband is niet gebleken dat dit een realistische mogelijkheid is. Verweerster heeft ter zitting toegegeven hiernaar geen onderzoek te hebben gedaan.
5.8. In verband met het vorenstaande en gelet op het grote belang dat [zoon] heeft bij het kunnen volgen van voor hem geschikt onderwijs - een belang dat verweerster op zichzelf erkent - ziet de president aanleiding het bestreden besluit te schorsen en daarbij de voorlopige voorziening te treffen dat [zoon] onmiddellijk wordt toegelaten tot de [school] te [plaats school].
5.9. Deze beslissing geeft reden om verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekers voor de behandeling van hun verzoek redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op ¦ 1420,00 als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De president van de rechtbank,
- schorst het bestreden besluit;
- treft de voorlopige voorziening dat [zoon] onmiddellijk wordt toegelaten tot de [school] te [plaats school];
- bepaalt dat deze voorlopige voorziening pas vervalt als zich één van de omstandigheden genoemd in artikel 8:85, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht voordoet;
- veroordeelt verweerster in de door verzoekers in verband met de behandeling van hun verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van ¦ 1420,00;
- wijst de gemeente Heerhugowaard aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden;
- bepaalt dat de betaling van ¦ 1420,-- dient te worden gedaan aan verzoekers;
- gelast dat de gemeente Heerhugowaard aan verzoekers het voor de behandeling van hun verzoek betaalde griffierecht van ¦ 225,00 vergoedt.
Aldus gewezen door mr. M. Zijp, als president, in tegenwoordigheid van mr. M. Kraefft, als griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2000 door voornoemde president, in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier, De president,
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.