ECLI:NL:RBALK:1999:AA4000

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
23 december 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
448/1999
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.C. van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor legionellabesmetting door whirlpool tijdens consumentenbeurs

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, vorderen eisers [eiser 1] en [eiser 2] een voorschot op schadevergoeding van de gedaagden, [gedaagde1] en Flora, naar aanleiding van een legionellabesmetting die heeft plaatsgevonden tijdens de Westfriese Flora, een consumentenbeurs gehouden van 19 tot 28 februari 1999. Tijdens deze beurs was er een whirlpool van [gedaagde1] aanwezig, die niet op de juiste wijze werd onderhouden. Het water in de whirlpool werd niet ververst en was op een temperatuur van 37,5 graden Celsius gehouden, wat een ideale omgeving voor legionellabacteriën creëert. Na de beurs werden er meerdere gevallen van legionellose gerapporteerd, met dodelijke slachtoffers tot gevolg.

De president van de Arrondissementsrechtbank te Alkmaar heeft de vorderingen van de eisers beoordeeld. De president oordeelt dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de whirlpool van [gedaagde1] de bron van de besmetting is geweest. De president overweegt dat [gedaagde1] een zorgvuldigheidsnorm heeft overschreden door het water niet te chloreren en niet tijdig te verversen. De president wijst erop dat de bezoekers van de beurs geen verwijt treft, aangezien zij niet op de hoogte waren van de risico's.

Wat betreft Flora, de organisator van de beurs, oordeelt de president dat zij niet aansprakelijk kan worden gehouden, omdat zij niet verantwoordelijk was voor het toezicht op de standhouders en de veiligheidsnormen niet overschreden heeft. De president wijst de vorderingen van de Consumentenbond af, omdat deze niet voldoende onderbouwd zijn. De zaak wordt aangehouden voor het indienen van aanvullende stukken door de eisers.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ALKMAAR
KG nummer: 448/1999 JJ
Uitspraak: 23 december 1999
De president van de Arrondissementsrechtbank te Alkmaar, rechtdoende in kort geding, heeft het volgende vonnis gewezen in de zaak van:
1. [EISER 1],
wonende te [woonplaats],
2. [EISER 2],
wonende te [woonplaats],
EISERS IN KORT GEDING,
procureur mr H.B de Regt,
advocaat mr B. van der Goen te Soest,
tegen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[GEDAAGDE1] HOLDING B.V.,
gevestigd te Heerhugowaard,
procureur mr J. van Rhijn,
2. de stichting STICHTING WESTFRIESE FLORA,
gevestigd te Bovenkarspel,
procureur mr W.J.M. Loomans,
advocaat mr W.J. Hengeveld te Amsterdam,
GEDAAGDEN IN KORT GEDING.
In het geding heeft zich als partij gevoegd, respectievelijk is geïntervenieerd:
De rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging met volledige rechtsbevoegdheid CONSUMENTENBOND,
zetelende te 's-Gravenhage,
procureur mr A.R.Ph. Boddaert,
advocaat mr A.J. Van te Amsterdam.
Partijen worden hierna ook genoemd [eiser 1], [eiser 2], [gedaagde1], Flora en de Consumentenbond.
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Ter terechtzitting van 13 december 1999 hebben [eiser 1] en [eiser 2] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding.
De Consumentenbond heeft zich als eiseres gevoegd, respectievelijk is zij in het geding als partij geïntervenieerd.
Daarbij heeft de Consumentenbond een akte wijziging eis genomen.
[Eiser 1] en [eiser 2] hebben zich verzet tegen de tussenkomst van de Consumentenbond.
[Gedaagde1] en de Flora hebben, ieder afzonderlijk, de vorderingen, zowel die van [eiser 1] en [eiser 2] als die van de Consumentenbond, bestreden.
Na verder debat hebben partijen de stukken, waaronder van alle zijden pleitnotities, overgelegd en vonnis gevraagd.
De inhoud van alle stukken wordt als hier ingelast beschouwd.
DE BEHANDELING VAN DE ZAAK
De uitgangspunten
1.1 Van 19 tot 28 februari 1999 is in de in eigendom aan de Coöperatieve Nederlandse Bloembollencentrale (hierna:CNB) toebehorende veilinghallen te Bovenkarspel door de Flora een expositie (Westfriese Flora), omvattende een bloemententoonstelling en een consumentenbeurs gehouden.
1.1 Op de consumentenbeurs waren twee (van de 150) standhouders aanwezig die een badinrichting, een zogenaamde whirlpool tentoon stelden; [gedaagde1] en een zekere [D.]. De stand van [gedaagde1] bevond zich in hal 3, die van [D.] in hal 4.
1.2 Kort voor de opening (een of twee dagen) is de
whirlpool van [gedaagde1] met water gevuld uit het waterleidingnet van de veilinghallen. Tijdens de expositie heeft [gedaagde1] het water voortdurend op een temperatuur van ongeveer 37,5 graden celsius gehouden en is er voortdurend lucht door het water geblazen (om het benodigde bubbeleffect te bewerkstelligen). Het water is in die periode niet vervangen of op enige manier gezuiverd of ontsmet.
1.3 De beurs is in vorengenoemde periode bezocht door ongeveer 80.000 bezoekers. De expositie was zodanig ingericht dat alle bezoekers die bloemen wilden zien, zich eerst door het gedeelte van de consumentenbeurs moesten begeven. De stand van [gedaagde1] bevond zich meteen links na de ingang, tegenover de garderobe.
1.4 In de tweede week van maart 1999 werd in het ziekenhuis het Westfriese Gasthuis te Hoorn een twaalftal patiënten opgenomen met een atypische pneunomie.
Op 11 maart 1999 vond een inventarisatie plaats door de behandelend specialisten. Op diezelfde dag werd een achttal patiënten getest op legionelle pneumophila type 1. Bij zeven van de acht patiënten bleek deze test positief.
1.5 Op grond van de diverse bevindingen werd gesuggereerd dat mogelijk een verband zou bestaan tussen de op dat moment kort daarvoor beëindigde Westfriese Flora en de geconstateerde legionella pneunomie. Op 14 maart 1999 is vervolgens een onderzoeksteam samengesteld bij het Centrum voor Infectieziekten Epidemiologie (CIE) van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM).
1.6 Naast een inventarisatie van mogelijk verdachte - met name aërosolvormende en waternevelende - apparaten werd tevens een monstername georganiseerd.
Het onderzoek naar de Legionellose Epidemie, dat laatste was inmiddels komen vast te staan, in de veilinghallen waar de expositie had plaatsgevonden heeft geleid tot tussenrap-portages van 16 april 1999, respectievelijk 21 juni 1999 en tot een eindrapport van 23 augustus 1999.
1.7 Inmiddels was gebleken dat ruim tweehonderd bezoekers van de flora ziek waren geworden en symptomen vertoonden van legionellose. 28 bezoekers zijn overleden.
1.8 In de rapportage van 16 april 1999 wordt als onderzoeksresultaat gemeld dat in beide voornoemde whirlpools, samengevat, legionellabacteriën zijn aangetroffen die qua stam identiek zijn aan de patiëntenisolaten die reeds door het RIVM onderzocht waren.
1.8.1 Voorzover thans relevant luidt de inhoud van dat rapport verder:
Het RIVM voert onderzoek uit naar de bron van de epidemie van legionellose die optrad na de Westfriese Flora te Bovenkarspel van 19 tot en met 28 februari 1999. Dit onderzoek heeft drie invalshoeken:
1. microbiologisch brononderzoek primair gericht op kweek van de ziekteverwekker uit risicovolle apparatuur en waterleidingen en bewijsvoering met moleculair biologische methoden dat eventuele geïsoleerde bacteriën identiek zijn aan patientenisolaten
2. epidemiologisch onderzoek door middel van case
controlonderzoek
3. epidemiologisch onderzoek door middel van een cohortonderzoek
De epidemiologische onderzoeken werden opgezet om meer inzicht te krijgen in de mogelijke locatie van de besmettingsbron op de Westfriese Flora.
VOORLOPIGE CONCLUSIES
Sinds de eerste voorlopige analyses is steeds duidelijker geworden dat de bron(nen) van besmetting op de consumentenbeurs gezocht moet(en) worden. Er zijn geen patiënten besmet gedurende de eerste dagen van de Flora (19 tot en met 22 februari). Resultaten van de casecontrol studie wijzen in de richting van drie potentiële besmettingsbronnen: stands met anticondensmiddelen voor brillen, stands met
whirlpools-/bubbelbaden en stands met stoomstrijkijzers. Het laboratoriumonderzoek geeft voorlopig slechts aanwijzing voor één van deze bronnen (de whirlpools). Op grond van de huidige gegevens kan nog geen uitspraak worden gedaan over de wijze waarop de Legionella bacterie op de beurs en/of in de whirlpools terecht is gekomen.
1.8.2 Als voorlopige conclusie in het rapport van 21 juni 1999 wordt het volgende gemeld.
De twee whirlpools zijn de meest waarschijnlijke bron van deze epidemie. Er is microbiologisch geen bewijs gevonden voor besmetting van het aanvoerende waterleidingsysteem van de Flora, hoewel het een plausibele verklaring is dat Legionella van daaruit is geïntroduceerd.
1.8.3.De conclusie uit het eindrapport van 23 augustus 1999 luidt als volgt:
In drie apparaten op de Flora werd L.pneumophila aangetroffen, van dezelfde typen die verantwoordelijk waren gebleken voor ziekte bij bezoekers aan de Flora. L.pneumophila werd niet geïsoleerd uit de aanvoerende waterleidingen, van waaruit deze apparaten waren gevuld.
In de twee epidemiologische onderzoeken komt een sterke associatie van blootstelling aan één van deze apparaten, namelijk de whirlpool in hal 3, en een verhoogd risico op legionellose naar voren. In tegenstelling tot de whirlpool in hal 4 is de whirlpool in hal 3 tijdens de Flora niet ververst, steeds op een temperatuur van 37° à 38° C gehouden en doorlopend in werking geweest.
Terwijl op grond van het eerder gerapporteerde brononderzoek beide whirlpools als mogelijke bron van besmetting konden worden aangewezen, geven de epidemiologische studies aan dat de whirlpool in hal 3 de meest waarschijnlijke bron is.
Daarbij zij opgemerkt dat niet feitelijk is vastgesteld hoe de Legionellabesmetting in deze whirlpool is geintroduceerd.
2. De vordering van [eiser 1] en [eiser 2].
[Eiser 1] vordert, zakelijk weergegeven, dat de president Flora en [gedaagde1] veroordeelt tot betaling bij wijze van voorschot van een geldbedrag van f 100.000,-.
[Eiser 2] vordert, zakelijk weergegeven, dat de president Flora en [gedaagde1] veroordeelt tot betaling bij wijze van voorschot van een geldbedrag van f 50.000,-.
2.1 Het feitencomplex dat zij aan hun vordering ten grondslag hebben gelegd is voor ieder van eisers gelijk en laat zich als volgt samenvatten.
2.2 Ten aanzien van [gedaagde1].
2.2.1 De whirlpool van [gedaagde1] is aan te merken als besmettingshaard voor de legionellose, hetgeen kan worden afgeleid uit de volgende omstandigheden.
a. deze whirlpool werd, in tegenstelling tot de whirlpool in hal 4, niet ververst;
b. het water werd op een temperatuur van 37°/ 38 ° gehouden, hetgeen een ideale temperatuur oplevert voor legionella-vermeerdering;
c. de eerste besmettingen zijn pas na de vijfde dag na de opening van de expositie opgetreden, zodat het leidingwater als directe oorzaak kan worden uitgesloten;
d. in een epidemiologisch onderzoek van het RIVM is de desbetreffende whirlpool als meest waarschijnlijke bron aangewezen;
e. de kiem die bij de patiënten werd geïsoleerd bleek genetisch identiek aan de kiem die in de whirlpool van [gedaagde1] aangetroffen is.
2.2.2 Volgens [eiser 1] en [eiser 2] staat hiermee tevens vast dat de echtgenoot van [eiser 1], [naam echtgenoot eiser 1] - verder te noemen [echtgenoot eiser1] - en [eiser 2] mede besmet zijn door de uit de whirlpool van [gedaagde1] afkomstige legionellabacterie, hetgeen uiteindelijk het overlijden van [echtgenoot eiser1] en de ziekte van [eiser 2] heeft veroorzaakt.
2.2.3 [gedaagde1] kan tevens een verwijt worden gemaakt. Haar kan immers het volgende worden verweten:
a. zij heeft de whirlpool niet op de juiste temperatuur gehouden;
b. zij heeft nagelaten het water te chloreren;
c. zij heeft nagelaten dat water tijdig te verversen.
2.2.4 Volgens [eiser 1] en [eiser 2] staat daarmee tevens de aansprakelijkheid van [gedaagde1] vast. Door het handelen danwel nalaten van laatstgenoemde bestond immers een aanzienlijke gevaarzetting, gelegen namelijk in de voorzienbaarheid van de kans op schade. Naarmate het gevaar groter is neemt ook de voorzienbare kans op schade toe en de betrokkene zal, in aanmerking nemende dat zij niet de noodzakelijke veiligheidsmaatregelen heeft genomen, eerder aansprakelijk worden geacht voor de schade als die daadwerkelijk intreedt.
2.2.5 Bij de beoordeling dient tevens een objectieve toets plaats te vinden, waarbij beslissend is welke kennis van iemand in de situatie waarin de betrokkene ([gedaagde1]) ten tijde van het schadegebeuren verkeerde, in het algemeen mag worden verwacht. Hierbij moet rekening worden gehouden met de specifieke met het oog op het gevaar relevante kennis die in de kring waartoe de betrokkene behoort aanwezig is of geacht mag worden te zijn. [gedaagde1] is handelaar in whirlpools. Zeker in de kringen van die handelaren mag bekend worden verondersteld dat whirlpools potentiële bronnen van legionellabesmetting kunnen zijn bij onjuiste beheersomstandigheden. Voorts mag van een handelaar in whirlpools worden verwacht dat deze op de hoogte is van gebruiksvoorschriften en van eventuele gevaren.
2.2.6 Verder hebben derden nauwelijks de noodzakelijke oplettendheid en voorzichtigheid in acht kunnen nemen het gevaar te voorkomen omdat de zogenaamde aërosolen die voor verspreiding van de bacterie in de lucht zorgdragen niet zichtbaar zijn.
2.2.7 Ook de afwezigheid van bezwaarlijkheid, zeker uit financieel oogpunt, een maatregel te treffen die kan voorkomen dat het gevaar zich verwezenlijkt, duidt op aansprakelijkheid van [gedaagde1]; chloreren bijvoorbeeld is niet duur.
2.2.8 Tot slot voorzover de vorderingen jegens [gedaagde1] betreft: bij overtreding van een veiligheidsnorm als de onderhavige die erop gericht is letselschade te voorkomen en dat gevreesde letsel zich vervolgens realiseert, wordt in beginsel aansprakelijkheid aangenomen.
2.3 Ten aanzien van Flora.
2.3.1 Bij een grootschalig gebeuren als de Westfriese Flora passen in de huidige maatschappelijke opvattingen de nodige voorzorgsmaatregelen. Een bezoeker mag er immers van uitgaan dat hij niet bijzondere risico's loopt, maar dat hier op zijn minst over nagedacht is door de organisatoren.
2.3.2 Laatstgenoemden hebben de plicht de nodige voorzorgsmaatregelen te nemen en de belangrijkste risico's eruit te halen. Tot die risico's behoort volgens [eiser 1] en [eiser 2] een whirlpool als door [gedaagde1] tentoongesteld, namelijk een bad dat met water gevuld is zonder dat de daarvoor hiervoor reeds genoemde drie voor de hand liggende maatregelen zijn getroffen. Het had op de weg van Flora gelegen, die minimale voorschriften uit te vaardigen, danwel afdoende controle uit te oefenen, hetgeen zij heeft nagelaten. Aldus heeft zij gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt en zij heeft daardoor onrechtmatig jegens [eiser 1] en [eiser 2] gehandeld.
2.3.4 Ook op grond van de contractuele relatie met de bezoekers is Flora aansprakelijk te achten voor schade die ter plaatse wordt veroorzaakt. Door de verkoop van het entreekaartje aanvaardt Flora een zekere garantie dat de bezoekers niet door onverwachte gevaren worden bedreigd.
2.3.5 Voorts kunnen degenen die door Flora zijn belast met het inrichten van de tentoonstellingsterreinen, zoals [gedaagde1] als standhouder van een badinrichting, beschouwd worden als hulppersonen, waarvan Flora zich in de nakoming van haar contract heeft bediend. Uit dien hoofde is Flora aansprakelijk voor hun tekortkomingen.
2.3.6 Verder speelt ook een rol wie voor wat is verzekerd, aangezien hieruit iets over de verkeersopvatting wat betreft aansprakelijkheid kan worden afgeleid. Niet voor niets heeft Flora zich tegen dergelijke risico's verzekerd.
2.3.7 Op grond van onrechtmatige daad is Flora hoofdelijk aansprakelijk voor de veroorzaakte schade aan de slachtoffers.
2.4.1 [Eiser 1] en [eiser 2] hebben tengevolge van het onrechtmatig handelen van Flora en De [gedaagde1] schade geleden doordat [echtgenoot eiser1] en [eiser 2] zijn getroffen door de legionella-infectie.
2.4.2 De overleden echtgenoot van [eiser 1], [echtgenoot eiser1], was kostwinner en zij was van dat inkomen afhankelijk. De schade van [eiser 1] is becijferd in een bij de stukken gevoegd rapport van Expertisebureau Groot. Die schade zal tenminste f 450.000,- bedragen. [Eiser 1] vordert daarop thans een voorschot van f 100.000,-.
2.4.3 [Eiser 2] was werkzaam als freelance journalist. Ook verkocht hij advertenties. Hij kan nu nog slechts gedeeltelijk werken en hij lijdt tengevolge van de legionellose nog steeds ernstige pijnen. De gederfde inkomsten kunnen worden gesteld op tenminste
f 50.000,-; de materiële schade op hetzelfde bedrag, dus totaal f 100.000,-. [Eiser 2] vordert thans een voorschot op schadevergoeding van f 50.000,-.
3. De vordering en het verdere standpunt van de Consumentenbond.
De Consumentenbond vordert, na wijziging eis, zakelijk weergegeven:
als tussenkomende partij, dat de vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] worden afgewezen indien komt vast te staan dat er bij de aansprakelijke partij onvoldoende financiële middelen resteren wanneer die vorderingen zouden worden toegewezen, om alle slachtoffers van de legionellabesmetting een voorschot op schadevergoeding uit te keren, hetgeen volgens de consumentenbond het geval is wanneer een draagkracht van minder dan f 3.000.000,- resteert.
Als gevoegde partij vordert zij dat [gedaagde1] en Flora hoofdelijk worden veroordeeld een bedrag van
f 3.000.000,- over te maken op de bankrekening van een notaris te Amsterdam, en wel ten behoeve van alle slachtoffers van de legionellabesmetting te Bovenkarspel.
3.1 Zij heeft aan die vorderingen, zakelijk weergegeven onder meer, het volgende ten grondslag gelegd.
De Consumentenbond treedt op als belangenbehartiger van consumenten in de ruimste zins des woords. In de onderhavige zaak tracht zij de belangen te waarborgen van alle slachtoffers van de legionellabesmetting te Bovenkarspel.
3.2 Als tussenkomende partij wil zij voorkomen dat de belangen van haar leden worden geschaad, wanneer blijkt dat degenen die aansprakelijk zijn voor de legionellabesmetting onvoldoende middelen overhouden om aan de andere slachtoffers een voorschot op schade te voldoen. Zij acht dat niet rechtvaardig omdat alle slachtoffers schade hebben geleden als gevolg van dezelfde gebeurtenis. Ook gelet op de verzekeringsperikelen aan de zijde van [gedaagde1] en op de vraag of Flora wel voldoende is verzekerd, heeft de Consumentenbond belang bij een uitspraak conform het gevorderde.
3.3 Als voegende partij onderschrijft de Consumentenbond de stellingen van [eiser 1] en [eiser 2]. Degenen voor wie de Consumentenbond opkomt, zoals gemeld alle slachtoffers en nabestaanden van de legionellabesmetting, hebben belang bij het verkrijgen van een voorschot op schadevergoeding, waartoe een fonds zal worden opgericht.
3.4 Ter ondersteuning van de stellingen van de beide eisers heeft de Consumentenbond nog gewezen op het Advies van de Gezondheidsraad uit 1986, op een artikel uit 1996 in het (medisch) blad The Lancet uit 1996 en een publicatie van het Amerikaanse Center for Disease Control. In al die artikelen wordt gewezen op de gevaren van het gebruik van onder meer whirlpools. Dit had zeker bij [gedaagde1] als handelaar in dat soort baden bekend moeten zijn.
3.5 Verder wijst de Consumentenbond wat de aansprakelijkheid van [gedaagde1] betreft op de artikelen 6:173 en 6:175 BW. Volgens de Consumentenbond is [gedaagde1] aansprakelijk te houden omdat de roerende zaak waarvan hij bezitter was als gevaarzettend was aan te merken, respectievelijk dat hij zich heeft bediend van gevaarlijke stoffen, waarvoor eveneens aansprakelijkheid geldt.
4. Het standpunt van [eiser 1] en [eiser 2] in verband met de vorderingen van de Consumentenbond.
4.1 Voorzover deze vorderingen een ondersteuning zijn van de stellingen van eisers onderschrijven deze zulks. Voor het overige achten eisers die vorderingen onmogelijk en zij verweren zich daartegen.
4.2 De omstandigheid dat er wellicht niet voldoende "over zou blijven" zoals gesteld, rechtvaardigt geen interventie. Verder baseert de Consumentenbond zich op artikel 3:305 a BW. Eisers wijzen daarbij op het derde lid van dat artikel dat bepaalt dat een rechtsvordering terzake een collectieve actie als in het eerste lid bedoeld, niet kan strekken tot schadevergoeding in de vorm van geld. De vordering van de Consumentenbond strekt tot vergoeding van schade en is dus niet toewijsbaar.
5. Het verweer van [gedaagde1].
5.1 [gedaagde1] heeft, als verweer, onder meer en zakelijk weergegeven, het volgende betoogd.
[gedaagde1] bestrijdt haar aansprakelijkheid voor de legionellabesmetting.
5.2 Voorop stelt zij dat haar fundamenteel recht op een contra-expertise wat betreft de uitgebrachte rapportage is geschonden, in die zin dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij de totstandkoming ervan. Volgens haar is daardoor het beginsel van "hoor en wederhoor" geschonden. Voor haar tegenonderzoek is het noodzakelijk dat ook het achterliggende dossier van het RIVM aan haar ter beschikking wordt gesteld. [gedaagde1] bestrijdt dat haar whirlpool de meest waarschijnlijke verspreider van de bewuste bacterie is. Ook bestrijdt zij dat [echtgenoot eiser1] en [eiser 2] met deze bacterie - al dan niet uit het bad van [gedaagde1] - werden besmet. Volgens [gedaagde1] kan niet zonder meer van de juistheid van het RIVM eindrapport worden uitgegaan.
5.3 Wil men tot aansprakelijkheid concluderen, dan moet verder vast komen te staan dat de vermeende onrechtmatige handeling de schuld is van [gedaagde1], althans dat deze krachtens de wet of in het verkeer geldende opvattingen voor haar rekening komt. Dan kan volgens [gedaagde1] ten aanzien van haar niet het geval zijn. Achteraf weet iedereen wel iets over de gevaren van de legionellabacterie te vertellen. Ten tijde van de expositie was daaromtrent niets bekend. Het was voor Nederlandse begrippen een donderslag bij heldere hemel. Ook de overheid met al haar maatschappelijke verplichtingen was er niet op bedacht. Dat laatste overigens afgezien of de overheid daar op bedachte behoorde te zijn, gelet op het reeds in 1986 uitgebrachte rapport van de Gezondheidsraad. De overheid heeft niets met de uitkomst van dat rapport gedaan. Tot op heden is een wettelijk besluit aangaande legionellacontroles uitgebleven.
5.4 Voorts kan van een (eenvoudige) handelaar in baden niet worden gevergd dat hij medische tijdschriften als The Lancet leest.
5.5 Verder is er nog gesproken over de maatregelen die [gedaagde1] zou hebben moeten nemen. [gedaagde1] betwist dat het chloreren van het water afdoende zou zijn geweest.
In een situatie als deze kan [gedaagde1], waar de overheid kennelijk zo zeer te kort geschoten is, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet aansprakelijk worden geacht. [gedaagde1] heeft voor een bedrag van
f 1.000,- op de beurs gestaan en zou tot onevenredige schadevergoeding zijn gehouden.
5.6 Ten aanzien van het causaal verband betwist [gedaagde1] dat [eiser 2], respectievelijk [echtgenoot gedaagde1], aan de veteranenziekte hebben geleden en zo ja, ziek zijn geworden tengevolge van besmetting uit [gedaagde1]s whirlpool. In dit verband is van belang dat in de pers is aangegeven dat in totaal 28 bezoekers van de Florabeurs zijn overleden, waarvan 17 met zekerheid aan de veteranenziekte. De overige dus wellicht niet.
5.7 Ook bestrijdt [gedaagde1] de door eisers genoemde gekwalificeerde aansprakelijkheid voortvloeiend uit de aard van het door haar gebruikte goed. [gedaagde1] was niet bekend, noch behoorde hem bekend te zijn, dat de whirlpool een apparaat is in de zin van de door eisers bedoelde artikelen.
5.8 [Eiser 1] en [eiser 2] hebben geen enkele inzage gegeven in hun schade. Bij brief van 23 november 1999 heeft [gedaagde1] uitdrukkelijk verzocht om onderliggende bescheiden. Die zijn niet aan [gedaagde1] ter beschikking gesteld, zodat zij de schade moet betwisten.
5.9 [Gedaagde1] vindt dat met twee maten wordt gemeten. Aan de ene kant houden eisers een hand over het (medisch) dossier. Aan de andere kant houden zij de hand op voor een aanzienlijke schadevergoeding. Een belangenafweging brengt daarom volgens haar mee, dat niet reeds thans een beslissing dient te worden genomen omtrent haar aansprakelijkheid.
5.10 Wat betreft de vordering van de Consumentenbond stelt [gedaagde1] zich op het standpunt dat die behoort te worden afgewezen omdat, eveneens, alle bescheiden omtrent gepretendeerde schade ontbreken.
5.11 [Gedaagde1] vraagt zich af wat de rechtsgrond van de vordering van de Consumentenbond is waar het betreft een gezamenlijke vordering tot betaling van (onduidelijke) schade.
6. Het verweer van Flora.
6.1 Flora heeft als verweer, onder meer en zakelijk weergegeven, het volgende betoogd.
Flora kan in rechte niet aansprakelijk worden gehouden voor de gevolgen van de uitbraak van de veteranenziekte na afloop van de Westfriese Flora 1999.
6.2 De consumentenbeurs bestond uit ongeveer 150 stands van verschillende branches. Flora heeft de hallen gehuurd van CNB. Met alle exposanten heeft Flora op haar beurt een huurovereenkomst gesloten. Eén van de huurders was [gedaagde1]. Vast lijkt te staan dat de besmettingsbron heeft gelegen in het bubbelbad van [gedaagde1]. Vast is komen te staan dat het bad van [gedaagde1] is gevuld met water uit een brandslang. Legionellabacteriën zijn niet aangetroffen in het waterleidingstelsel van de Flora.
6.3 De exposanten mogen de stands min of meer naar eigen inzicht opbouwen. Wel dienen zij rekening te houden met aanwijzingen van de directie van Flora. Daarnaast zorgt Flora voor de elektriciteitsvoorziening. Het is de standhouders verboden licht ontvlambare stoffen, zoals bijvoorbeeld riet, stro, ribkarton en ontplofbare stoffen, alsmede open vuren, bijtende, kwalijk riekende en prikkelende stoffen aanwezig te hebben. Plastic foliën mogen niet worden toegepast.
6.4 Voorts wordt in de huurvoorwaarden aangegeven dat eventuele aanwijzingen door brandweerpersoneel onverkort dienen te worden opgevolgd. Ten slotte zorgt Flora voor de verwarming in, met name, de consumentenbeurs.
6.5 Flora kan dan ook geen onzorgvuldig handelen jegens de bezoekers worden verweten. Zij heeft alle gebruikelijke veiligheidsvoorschriften opgevolgd en opgelegd aan de standhouders.
6.6 Eisers stellen dat Flora had behoren toe te zien dat exposanten zich aan de veiligheid van voor bezoekers geldende voorschriften zouden houden. Zulks is weinig concreet. Destijds bestonden geen geschreven noch ongeschreven regels voor bubbelbadexploitanten op consumentenbeurzen. Die voorschriften zijn er overigens nog niet. De verplichting van Flora gaat niet zover dat zij alle exposanten en al het geëxposeerde zelfstandig dient te controleren. De zorgplicht van de organisator beperkt zich tot brandveiligheid, de EHBO-voorziening, het zich veilig kunnen voortbewegen over looppaden, de verlichting en wat dies meer zij.
6.7 Verder is de rechtsverhouding tussen de bezoekers en de Flora niet van dien aard dat de daaruit voortvloeiende relatie een verplichting met zich brengt als door eisers geschetst.
6.8 Het verwijt van eisers dat zich richt jegens de Flora omdat zij geen voorschriften en regels zou hebben opgesteld ten behoeve van de individuele standhouders, kan geen stand houden. Flora hoeft niet meer voorschriften uit te vaardigen dan de overheid doet. In dat verband wordt het voorbeeld van de Warenwet genoemd. Op grond van die wet wordt door controleurs krachtens die wetgeving controle uitgeoefend. Dat is zo'n specifiek gebied waarop de overheid heeft ingegrepen. Flora heeft wel de hiervoor gemelde regels gehanteerd. Meer hoefde zij niet te doen. Zij heeft dan ook geen zorgvuldigheidsnorm overschreden. Voorts is het wat dat betreft ondoenlijk voor Flora om alle standhouders op de wijze als door eisers kennelijk wordt verlangd te controleren. Zij zou zich dienen te verdiepen in alle geschreven en ongeschreven regels die er binnen alle branches van de exposanten van de 150 stands gelden. Dat kan in redelijkheid niet van haar worden gevergd.
6.9 In februari 1999 was de stand van de wetenschap niet zodanig dat van Flora verlangd kon worden dat zij wist dat zich een gevaar zou voordoen indien een bubbelbad zou worden geëxposeerd zoals [gedaagde1] dat deed. Een aansprakelijksregel als door eisers bedoeld wordt dan ook van de hand gewezen.
6.10 Indien er al een ongeschreven veiligheidsnorm zou bestaan dan rust deze op [gedaagde1] als verantwoordelijk exposant van het bubbelbad.
6.11 Flora betwist verder de schade aan de zijde van eisers, als ook het feit dat zij besmet zijn geraakt door de legionellabacterie, waar hiervoor veronderstellenderwijs van is uitgegaan. Eisers dienen op zijn minst enig bewijs te leveren, hetgeen in de onderhavige procedure niet is geschied.
6.12 Ten aanzien van de stellingen van de Consumentenbond betwist Flora dat eerstgenoemde zich met vrucht kan beroepen op de bepaling van artikel 3:305 a BW. Aan een dergelijke collectieve actie worden in het derde lid van het artikel beperkingen gesteld, die toewijzing van de vordering tot schadevergoeding in de weg staan.
6.13 De standhouders dienen niet te worden beschouwd als hulppersonen in de zin der wet. Flora heeft van hen geen gebruik gemaakt bij het uitvoeren van haar verbintenis jegens de bezoekers.
6.14 Ook heeft Flora geen gebruik gemaakt van een gebrekkige zaak, als door de Consumentenbond bedoeld. Enige zaak, waarmee overigens niet geheel duidelijk wordt wat daarmee bedoeld wordt - het bubbelbad of het besmette water daarin - heeft Flora niet gebruikt in de uitoefening van haar bedrijf. Verder was zij ook geen bezitter van die zaak, zo dat ook om die reden aansprakelijkheid moet worden afgewezen.
7. De gronden van de beslissing
7.1 De president heeft de voeging, respectievelijk tussenkomst, van de Consumentenbond, zoals uit hetgeen hiervoor omtrent haar standpunt reeds is verwoord moge blijken, formeel toegestaan. In materiële zin zullen haar standpunten hierna worden beoordeeld.
7.2 Voor toewijzing van een geldvordering in kort geding, dat is in feite hetgeen wordt gevorderd, geldt een aantal in de jurisprudentie ontwikkelde
criteria.
Het komt erop neer dat voor die toewijzing slechts plaats is indien het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk is, in die zin dat er met grote mate van waarschijnlijkheid van kan worden uitgegaan dat de rechter die het geschil ten gronde beoordeelt eveneens tot toewijzing zal beslissen.
Daarnaast moet er sprake zijn van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is, terwijl in de afweging van belangen van partijen mede betrokken dient te worden het risico van onmogelijkheid tot terugbetaling.
7.3 De president zal de grondslagen van de respectievelijke vorderingen hierna afzonderlijk beoordelen.
7.4.1 Ten aanzien van de vorderingen van de Consumentenbond.
De president is van oordeel dat die vorderingen moeten worden afgewezen.
7.4.2 Wat betreft de tussenkomst vindt het door de Consumentenbond gehanteerde argument, inhoudende dat er wellicht bij de aansprakelijk gestelden financiële ruimte ontbreekt wanneer de vorderingen van eisers worden toegewezen, geen steun in de wet.
7.4.3 De vordering als gevoegde partij door haar ingediend komt eveneens niet voor toewijzing in aanmerking. Die vordering is immers te onbepaald, in die zin dat, nu de Consumentenbond niet als gemachtigde voor (een of meer van) de slachtoffers van de besmettingshaard optreedt, de vorderingsgrondslag onduidelijk is. Ten aanzien van ieder van de slachtoffers dient immers afzonderlijk schade en causaal verband te worden vastgesteld. De omvang van de schade vormt daarbij een cruciaal te achten element. Nu de Consumentenbond voor "alle slachtoffers" optreedt, is niet voldaan aan het vereiste van een individuele toetsingsmogelijkheid ten aanzien van de geleden schade.
7.4.4 Voorts kan de vordering niet voor toewijzing in aanmerking komen nu de Consumentenbond deze heeft gebaseerd op artikel 305 a van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Het derde lid van dat artikel sluit een schadevergoeding te voldoen in geld uit en dat is juist hetgeen de Consumentenbond vordert, namelijk een voorschot op schadevergoeding in geld.
7.4.5 De Consumentenbond heeft in dat verband weliswaar een arrest overgelegd van het gerechtshof te Amsterdam d.d. 27 juni 1996, waarvan zij stelt dat dat een vergelijkbare casus uit hoofde van collectief belang betrof, doch de president kan zich met dat standpunt niet verenigen. Uit de tekst van dat arrest, Consumentenbond tegen Air Atlantis, blijkt dat is overwogen dat de betrokkenen een gelijksoortig belang nastreefden en tevens dat voor ieder uiteindelijk betaling van hetzelfde bedrag aan schade werd nagestreefd, namelijk f 1.000,-. Overigens betrof dat ook geen letselschade. Zoals hiervoor overwogen, is de individueel geleden (soort) schade onlosmakelijk verbonden met het vorderingsrecht terzake, hetgeen afwijkt van het door de Consumentenbond bedoelde arrest.
7.4.6 De Consumentenbond zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de voeging/tussenkomst in dit geding.
7.5.1 Ten aanzien van de vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] jegens [gedaagde1].
[gedaagde1] heeft als verweer aangevoerd dat in het onderzoek voorafgaand aan de onderhavige zaak is gehandeld in strijd met het beginsel van "equality of arms" doordat hij niet in de gelegenheid is gesteld terzake een contra-expertise te (doen) uitvoeren.
7.5.2 Dat betoog kan niet worden gevolgd. De in dit vonnis genoemde rapportage is uitgebracht door een onafhankelijk en deskundig te achten overheidsinstelling, namelijk het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Het betreft geen partijdeskundige of partij-onderzoek en ook de eisende partij is daarbij niet betrokken en heeft op de inhoud en uitslag van de rapportage geen invloed kunnen uitoefenen.
7.5.3 Voorzover [gedaagde1] doelt op de door eisers bij de stukken gevoegde rapportage van dr. Trouwborst, gaat dat verweer ook niet op. Zoals uit dit vonnis blijkt is deze rapportage niet gebezigd ter ondersteuning van partijstandpunten of anderszins in de beoordeling betrokken.
7.5.4 Verder wordt het volgende overwogen.
Vast staat dat [gedaagde1] het water in de whirlpool niet op een - in objectieve zin - veilig te achten temperatuur heeft gehouden. Integendeel, het water is op een zodanige temperatuur gebracht en vervolgens gehouden dat het bleek een ideale voedingsbron te vormen waarin de legionellabacterie zich voortdurend kon vermenigvuldigen.
7.5.5 Voorts staat vast dat [gedaagde1] heeft nagelaten het water te chloreren of op een andere manier, chemisch, te ontsmetten of voldoende steriel te houden. Voorts heeft hij nagelaten dat water tijdig te verversen.
7.5.6 Uit de hierboven bedoelde rapportage kan worden afgeleid, zoals hiervoor onder 2.2.1 in de standpunten van eisers reeds is geformuleerd, dat de whirlpool van [gedaagde1], in tegenstelling tot de whirlpool in hal 4, niet ververst werd, dat de eerste besmettingen pas na de vijfde dag na de opening van de expositie zijn opgetreden - zodat het leidingwater als directe oorzaak kan worden uitgesloten - en dat de kiem die bij de patiënten werd geïsoleerd genetisch identiek bleek te zijn aan de kiem die in de whirlpool van [gedaagde1] aangetroffen werd.
7.5.7 In het eindrapport naar aanleiding van een epidemiologisch onderzoek van het RIVM is de desbetreffende whirlpool van [gedaagde1] als meest waarschijnlijke bron aangewezen.
7.5.8 Naar aanleiding van het hiervorenstaande is de president van oordeel dat in het kader van dit kort geding voldoende aannemelijk is geworden dat de legionellabesmetting zoals die zich heeft geopenbaard ten tijde van de expositie te Hoogkarspel is veroorzaakt, danwel mede veroorzaakt, door legionellabacteriën afkomstig uit de whirlpool van [gedaagde1], met andere woorden dat het causaal verband tussen gevolg en oorzaak voorshands voldoende waarschijnlijk is.
7.5.9 Vervolgens dient te worden nagegaan of [gedaagde1] een verwijt treft, in die zin dat hij een zorgvuldigheidsnorm heeft overschreden, zodanig dat hem van zijn op zichzelf onrechtmatig te achten handelingen een verwijt kan worden gemaakt.
7.5.10 Namens eisers is wat dat betreft een aantal toetsingscriteria genoemd, hiervoor onder 2.2.4 tot en met 2.2.5, die neerkomen op de vereisten die in de loop der tijd in de jurisprudentie zijn ontwikkeld met betrekking tot de verhouding zorgvuldigheidsnorm en aansprakelijkheid. De president kan zich met hetgeen daaromtrent door eisers is gesteld verenigen.
7.5.11 Samengevat komt het erop neer dat [gedaagde1], als handelaar bekend moet worden verondersteld met het feit dat whirlpools potientiele bronnen van legionellabesmettingkunnen zijn bij onjuiste beheersomstandigheden. In het verleden zijn omtrent die specifieke gevaarzetting, de relatie whirlpool-legionellabesmetting verscheidene publicaties verschenen, waaronder een zeer uitgebreid rapport van de Gezondheidsraad in 1986.
Van een handelaar in whirlpools mag worden verwacht dat deze op de hoogte is van gebruiksvoorschriften en van eventuele gevaren. Hij zal dan ook het
(kopende) publiek dienen voor te lichten omtrent veilig gebruik en eventuele gevaren aan dat gebruik verbonden. [gedaagde1] stelt niets te weten van eventuele gevaren verbonden aan het gebruik van de whirlpool. Hij schiet in dat opzicht dan ook te kort in de, zoals blijkt broodnodige, voorlichting. De door hem gepretendeerde onwetendheid komt dan ook voor zijn rekening.
7.5.12 Verder hebben de bezoekers de noodzakelijke oplettendheid en voorzichtigheid niet in acht kunnen nemen om het gevaar te voorkomen. De bezoekers treft dan ook geen verwijt dat zij zich in een gevaarzettende situatie hebben gegeven.
7.5.13 Voorts zou de controle op - en onderhoud van - het water op eenvoudige en relatief goedkope wijze hebben kunnen plaatsvinden. Nu [gedaagde1] dit heeft nagelaten, komt het gevolg voor zijn rekening. In dat opzicht brengt de zorgvuldigheidsnorm mee dat het er in beginsel niet toe doet, of de wijze waarop het letsel is veroorzaakt voorzienbaar was voor de partij die de, betrekkelijk eenvoudige, voorzorgsmaatregelen niet in acht heeft genomen.
7.5.14 Verder is genoegzaam aannemelijk geworden dat [eiser 1] en [eiser 2] een spoedeisend belang hebben bij een voorschot. Wat het restitutierisico betreft: dit risico wordt geringer naarmate de waarschijnlijkheid van toewijzing van de vordering in de bodemprocedure groter is. Van dat laatste kan hier worden uitgegaan.
7.5.15 Gelet op hetgeen hiervoor onder 7.5.4. tot en met 7.5.14 is overwogen voldoet de vordering van eisers jegens [gedaagde1] in beginsel aan de hiervoor onder 7.2 genoemde criteria voor toewijzing van een geldvordering in kort geding.
7.6 Ten aanzien van de vorderingen jegens Flora.
Naar het oordeel van de president kan er ten aanzien van Flora op grond van de thans voorhanden zijnde feiten en/of omstandigheden geen (risico)-aansprakelijkheid worden aangenomen.
7.6.1 De diverse standhouders kunnen niet worden aangemerkt als hulppersonen zoals door de eisende partijen bedoeld. Eveneens wordt verworpen het betoog inhoudende dat Flora in enige contractuele relatie tot de bezoekers gebruik heeft gemaakt van een gebrekkige of gevaarzettende zaak.
7.6.2 Zoals Flora terecht stelt kan niet worden aangenomen dat zij van die standhouders gebruik heeft gemaakt bij het uitvoeren van haar verbintenis jegens de bezoekers of dat zij in de uitoefening van haar bedrijf gebruik heeft gemaakt van het bubbelbad of het (besmette) water daarin. Wat dat laatste betreft kan zij bovendien niet als bezitter daarvan worden aangemerkt. Aansprakelijkheid op grond van de vorenstaande grondslagen van de vorderingen van eisers wordt dan ook niet aangenomen.
7.6.3 Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat op Flora een risicoaansprakelijkheid rust.
7.6.4 Blijft over de vraag of Flora een zorgvuldigheidsnorm heeft overschreden, welk onrechtmatigheidscriterium berust op normen van ongeschreven recht. In het bijzonder dient te worden nagegaan of Flora een verwijt treft nu zij geen toezicht en controle als door eisers bedoeld heeft uitgevoerd op alle standhouders, waaronder (het bubbelbad van) [gedaagde1]. Dit zou in het bijzonder zo kunnen zijn bij een specifieke
verplichting tot zorg en oplettendheid, zoals kan voortvloeien uit een speciale relatie met het
slachtoffer of met de plaats waar zich de gevaarsituatie voordoet.
7.6.5 Van een verplichting als hiervoor bedoeld is voorshands niet gebleken. Flora heeft onweersproken gesteld dat zij regels en aanwijzingen heeft gegeven ten aanzien van onder meer brandpreventie, gebruik van elektriciteit en gebruik van paden. Aannemelijk is daarmee geworden dat zij de gebruikelijke veiligheidsvoorschriften heeft opgevolgd en opgelegd aan de standhouders.
7.6.6 Van een verdergaande verplichting kan niet worden uitgegaan. Gelet op het aantal standhouders, 150 in getal, uit een diversiteit aan branches kan in redelijkheid niet van Flora worden gevergd dat zij zich verdiept in alle geschreven en ongeschreven regels die er binnen die talrijke branches gelden. Bovendien zou zulks onbetaalbaar worden en een beurs als de onderhavige vrijwel onmogelijk maken. Ten aanzien van de desbetreffende whirlpool kan er bovendien van worden uitgegaan dat de bekendheid met de gevaarzetting van (het onoordeelkundig gebruik van) whirlpools ten tijde van de expositie niet zodanig was dat controle in de rede zou liggen. De verwijzing in dat verband door Flora naar het ontbreken van wettelijke controlemaatregelen terzake, in tegenstelling tot de maatregelen ingevolge de Warenwetgeving, komt dan ook gegrond voor.
7.6.7 Gelet op de voorgaande overwegingen is de president van oordeel dat de vorderingen jegens Flora niet voldoen aan de hiervoor bedoelde - en meergenoemde - criteria voor toewijzing van het gevorderde voorschot op schadevergoeding bij wijze van voorziening in kort geding.
7.6.7 Eisers zullen als de in het ongelijk gestelde partij jegens Flora worden veroordeeld in de kosten van het geding.
7.8.1 Het hiervoor onder 7.5.15 overwogene leidt echter thans niet tot de gevolgtrekking dat het gevorderde jegens [gedaagde1] dient te worden toegewezen. De gedaagde partijen hebben immers beide, al dan niet in algemene zin, de causaliteit tussen de aanwezigheid van de besmettingshaard, legionellose, en de bij eisers [eiser 1] en [eiser 2] veroorzaakte schade, bestreden. De raadsman van eisers heeft verzuimd stukken in het geding te brengen omtrent het gestelde met betrekking tot het overlijden van [overleden echtgenoot van eiser 1] en de ziekte van [eiser 2]. Zo ontbreken medische verklaringen. Ook de hoogte van de schade is zowel uitdrukkelijk als in algemene zin betwist. De omstandigheid dat voornoemde bescheiden ontbreken staat thans toewijzing van (een deel van) de vorderingen jegens [gedaagde1] in de weg.
7.8.2 De president gaat er echter van uit dat eisers die stukken vrij eenvoudig kunnen produceren. Omwille van het belang van de zaak, als ook om het feit onnodige kosten te veroorzaken door een eventueel overbodige procedure, zullen eisers alsnog in de gelegenheid worden gesteld stukken wat betreft vorengenoemde causaliteit in het geding te brengen.
7.8.3 Eisers dienen vóór 6 januari 2000 die stukken in het geding te brengen en afschriften daarvan aan de raadsman van [gedaagde1] te verstrekken, die vervolgens tot 13 januari 2000 de gelegenheid wordt gegeven daarop te reageren.
7.9 De president overweegt tot slot nog het volgende. Zowel eisers als gedaagden hebben gewezen op de rol van de Staat, meer in het bijzonder op het ontbreken van wettelijke maatregelen ter voorkoming van ernstige gevolgen als de onderhavige legionellabesmetting. In dat verband hebben zij onder meer verwezen naar het reeds in 1986 uitgebrachte zeer uitgebreide rapport van de Gezondheidsraad, waarin onder meer gewag wordt gemaakt van het gevaar van legionellabesmetting door middel van whirlpools. Inderdaad kunnen wat dat betreft wellicht vraagtekens worden geplaatst, doch de Staat is geen partij in de onderhavige procedure, welke omstandigheid het geven van enig inhoudelijk oordeel omtrent haar rol in de weg staat.
DE BESLISSING
De president:
Ten aanzien van de vordering jegens Flora.
- weigert de gevorderde voorziening jegens Flora;
- veroordeelt eisers in de kosten van het geding tot op heden aan de zijde van Flora begroot op f 400,- aan verschotten en op f 1.550,- aan kosten procureur;
Ten aanzien van de vorderingen in de voeging/tussenkomst.
- weigert de gevorderde voorzieningen;
- veroordeelt de Consumentenbond in de kosten van het geding tot op heden aan de zijde van eisers begroot op f 1.550,- aan kosten procureur en aan de zijde van Flora op f 1.550,- aan kosten procureur;
Ten aanzien van de vordering jegens [gedaagde1].
- houdt de zaak aan ter fine als hiervoor gemeld onder 7.8.2 en 7.8.3 en bepaalt als de datum van einduitspraak, ook wat betreft de proceskosten, op
20 januari 2000.
Gewezen door mr J.C. van Dijk, president van de Arrondissementsrechtbank te Alkmaar en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 december 1999 in tegenwoordigheid van J.J.M. Jeurissen, griffier.